Veelgestelde vragen over de EU-brede stresstest van 2018
2 november 2018
Wat was het doel van de EU-brede stresstest 2018?
In de EU-brede stresstest is geanalyseerd hoe de kapitaalpositie van de onderzochte banken zich in een basisscenario en een ongunstig scenario ontwikkelt. De analyse was gebaseerd op cijfers vanaf ultimo 2017 tot ultimo 2020, een periode van drie jaar.
Dankzij deze exercitie beschikken toezichthouders, banken en andere marktpartijen over een gemeenschappelijk analytisch kader. Aan de hand daarvan kunnen ze de bestendigheid van EU-banken tegen landspecifieke economische schokken beoordelen en met elkaar vergelijken.
De stresstest is bij 48 banken uitgevoerd. Samen zijn die banken goed voor 70% van de totale bankactiva in de Europese Unie. De Europese Bankautoriteit (European Banking Authority – EBA) was eindverantwoordelijk en heeft de methodologie ontwikkeld, de scenario's en eventuele eenmalige aanpassingen geformuleerd en aan het eind van het proces de uitkomst van de stresstest gepubliceerd.
Net als in 2016 was de stresstest geen oefening waarvoor een bank kon slagen of zakken. Er zijn voor het doel van de exercitie geen drempels gedefinieerd die een bank kon halen dan wel missen. De uitkomst van de stresstest vormt onderdeel van de lopende toezichtsdialoog. De toezichthoudende tak van de Europese Centrale Bank (ECB) gebruikt zowel de kwalitatieve (kwaliteit en tijdige beschikbaarheid van de door de banken overlegde gegevens) als de kwantitatieve uitkomsten (kapitaaldaling en de bestendigheid van de banken tegen ongunstige marktomstandigheden) als input voor de procedure voor prudentiële toetsing en evaluatie (Supervisory Review and Evaluation Process – SREP). In het kader van die SREP worden de uitkomsten van de stresstest ook gebruikt als input voor de bepaling van het wettelijke kapitaal dat de banken moeten aanhouden.
Welke banken onder toezicht van de ECB hebben deelgenomen aan de EU-brede stresstest van de EBA?
Van de 48 banken die door de EBA op stress zijn getoetst, vallen er 33 onder het directe toezicht van ECB-Bankentoezicht. Die 33 banken zijn samen goed voor 70% van de bankactiva in het eurogebied. Op vrijdag 2 november 2018 heeft de EBA de uitkomsten voor de 48 banken gepubliceerd, inclusief per bank de gedetailleerde balans- en positiegegevens per jaarultimo 2017.
Naast die 33 ECB-banken in de steekproef van de EBA heeft de ECB een eigen stresstest uitgevoerd (de SREP-stresstest) voor die banken die onder het directe toezicht van de ECB staan, maar die niet in de steekproef van de EBA voorkomen.
Eerder dit jaar heeft de ECB daarnaast ook de vier Griekse banken getoetst waarop zij direct toezicht uitoefent. Dezelfde methodologie en benadering zijn gehanteerd als bij de EU-brede EBA-stresstest. Om de test nog voor het einde van het derde steunprogramma voor Griekenland van het Europees Stabiliteitsmechanisme (European Stability Mechanism – ESM) te hebben afgerond, heeft de ECB hier wel met een versneld tijdschema gewerkt.
Wat is de algemene uitkomst van de stresstest 2018? Wat waren de belangrijkste bepalende factoren en hoe valt de vergelijking met de stresstest in 2016 uit?
In het ongunstige scenario is sprake van een totale afname met 3,8 procentpunt van de CET1-ratio bij de 33 banken die onder direct toezicht staan van de ECB (‘fully loaded’). Het stelselbrede CET1-kapitaal daalt dan van 13,7% eind 2017 naar 9,9% eind 2020. In die daling is tevens een effect van 0,3 procentpunt inbegrepen in verband met de eerste toepassing van International Financial Reporting Standard 9 (IFRS 9), die per 1 januari 2018 in werking is getreden. De uiteindelijke daling ligt 0,5 procentpunt hoger dan in de exercitie van 2016.
Een belangrijke factor voor de uitkomsten van het ongunstige macro-economische scenario waren kredietverliezen. De tweede factor was een schok in de ‘funding spread’, die deels wordt gecompenseerd door het positieve effect van een hogere lange rente. De derde bepalende factor was een significante druk op de nettoprovisie-inkomsten en de vierde het effect op de reële-waardeportefeuilles van marktprijs- en liquiditeitsschokken.
De uitkomst in het ongunstige scenario weerspiegelt een ernstiger macro-economisch scenario en de invoering van IFRS 9. De gehanteerde methodologie is daarnaast risicogevoeliger. Dit doet het effect van de verbeterde kwaliteit van de activa meer dan teniet. Dat effect is vooral het gevolg van de succesvolle vermindering van het volume niet-renderende leningen (‘non-performing loans’ – NPL’s) en de voordelen van de sterkere stijging van de lange rente in dit scenario.
Ondanks de sterkere daling is de totale kapitaalratio van 9,9% voor CET1 na de stresssituatie hoger dan wat er in 2016 werd opgetekend, namelijk 8,8%. Dit bevestigt de verbeterde bestendigheid tegen macro-economische schokken van de deelnemende banken. De exercitie heeft bij afzonderlijke banken echter ook zwakke plekken blootgelegd. De toezichthouders komen daar nog bij die banken op terug.
Het ongunstige scenario levert bij de 33 banken onder direct toezicht van de ECB een afname van de leverage ratio op van 0,98 procentpunt op ‘fully loaded’ basis. De leverage ratio gaat daarmee van gemiddeld 5,11% eind 2017 naar gemiddeld 4,13% eind 2020.
Voorziet u dat het aan te houden kapitaal in de bankensector als gevolg van de stresstest gemiddeld zal toenemen?
Wij voorzien niet dat het aan te houden kapitaal als gevolg van de stresstest gemiddeld zal stijgen. Wel is er sprake van ontwikkelingen in sommige componenten waardoor het aan te houden kapitaal automatisch omhoog gaat. Dat was echter voorzien en staat los van de stresstest. Het gaat hierbij onder meer om componenten van het aan te houden kapitaal die nog ingefaseerd worden en die pas op 1 januari 2019 ‘fully loaded’ zijn. Door de macroprudentiële autoriteiten opgelegde systeembuffers zijn hiervan een voorbeeld (dat wil zeggen, buffers die van toepassing zijn op internationale en andere systeemrelevante instellingen, naast ook systeemrisicobuffers). Zoals aangegeven in het SREP-boekje van 2016 en 2017 moeten banken ongeacht de infasering van de kapitaalconserveringsbuffer ook voor de toekomst een positieve Pijler 2-aanbeveling (Pillar 2 guidance – P2G) tegemoet kunnen zien.
Hoe wordt in de SREP rekening gehouden met de uitkomsten van de stresstest?
De kwalitatieve uitkomst van de stresstest wordt meegenomen in de bepaling van de Pijler 2-vereiste (P2R) en dan met name in het SREP-element van de risicogovernance.
Het kwantitatieve resultaat, namelijk een afname van kapitaal in het hypothetische ongunstige scenario, fungeert als uitgangspunt voor het niveau van de P2G. Bij het bepalen van de P2G maakt de ECB gebruik van uiteenlopende informatie. De uitkomst na het ongunstige scenario in verhouding tot een kapitaalratio van 5,5% is één graadmeter. Voor banken die wereldwijd van systeembelang zijn (G-SIB’s) is dat 5,5% plus de G-SIB-buffer.
Deze uitkomst wordt verder naar boven of beneden bijgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met andere factoren. Dat zijn onder meer het specifieke risicoprofiel van de instelling en de gevoeligheid daarvan voor de geteste stressscenario’s, tussentijdse veranderingen in het risicoprofiel sinds de sluitingsdatum van de stresstest (31 december 2017) en de maatregelen die de bank heeft genomen om haar risicogevoeligheid te verminderen (zoals de verkoop van activa). De uitkomsten van de stresstest worden dus op een niet-mechanische manier meegenomen in de P2G.
Het is dan ook niet mogelijk om volgens een mechanische benadering en zonder enige kennis van die andere factoren de P2G voor een instelling te berekenen.
Wat zijn de belangrijkste conclusies uit de stresstest dit jaar?
Kredietverliezen kunnen vooral worden verklaard door het macro-economische scenario. Dankzij de verbetering van de bankbalansen speelde het NPL-niveau in 2018 een minder belangrijke rol dan in de exercitie van 2016.
In het ongunstige scenario was het effect van herwaarderingen in verband met marktrisico het sterkst bij de G-SIB’s. Positief was dat de klantenbaten hoger uitpakten. Het effect van stress op de modelonzekerheid en de liquiditeitsreserves raakte deze banken eveneens harder.
Aanpassingen van dividenden, couponbetalingen over aanvullende tier 1-instrumenten en variabele beloning (‘maximum distributable amount’ – MDA) zoals bedoeld in artikel 141 van de Richtlijn Kapitaalvereisten (Capital Requirements Directive – CRD) als reactie op een crisis zou het totale effect in het ongunstige scenario met ongeveer 40 basispunten verminderen.
De stresstest geeft belangrijke extra inzichten in de stresstesting en risicobeheercapciteiten van de banken. In combinatie met de beoordeling van de kwaliteit en tijdige beschikbaarheid van de door banken overlegde gegevens wordt deze informatie bij de SREP en de bepaling van de P2R meegenomen. Ook de planning van de inspecties ter plaatse en overige toezichtswerkzaamheden zijn hierop gebaseerd.
De test maakt het verder ook mogelijk om te controleren of een bank met succes in eerdere stresstesten gesignaleerde zwakke plekken heeft aangepakt, bijvoorbeeld op het gebied van stresstesting, gegevensaggregatie of kwaliteit van de modellen.
Wat is er deze keer precies getest en wat waren de belangrijkste verschillen in vergelijking met de exercitie van 2016?
Doel van deze stresstest was om de mate van bestendigheid van de banken tegen ongunstige marktontwikkelingen te toetsen. De toets nam de vorm aan van een analyse hoe de kapitaalpositie van die banken zich zou ontwikkelen bij een statische balans in de drie jaar van eind 2017 tot en met eind 2020, in zowel een basisscenario als een ongunstig scenario. Dat basisscenario was in overeenstemming met de in december gepubliceerde prognoses van de ECB. Voor het ongunstige scenario werd aangenomen dat vier systeemrisico's bewaarheid zouden worden. Die vier risico's werden geacht de belangrijkste bedreigingen te vormen voor de stabiliteit van de bankensector van de EU. Die risico's waren:
- een abrupte en forse herprijzing van de risicopremies op de mondiale financiële markten
- een negatieve wisselwerking tussen zwakke winstgevendheid bij de banken en lage nominale groei als gevolg van een afnemende bedrijvigheid in de EU
- problemen met de houdbaarheid van publieke en private schulden in de context van een potentiële herprijzing van de risicopremies en toenemende politieke onzekerheid
- liquiditeitsrisico's in de niet-bancaire financiële sector, met mogelijke doorwerking naar het bredere financiële stelsel
In de stresstest wordt het effect van de risicofactoren op de solvabiliteit van de banken beoordeeld. Van de banken werd gevraagd om de stresstest toe te passen op een gemeenschappelijke verzameling risico's (kredietrisico, inclusief securitisaties, marktrisico en tegenpartijkredietrisico en operationeel risico, inclusief gedragsrisico). Daarnaast moesten ze het effect van de scenario's op de nettorentebaten taxeren en een stresstest loslaten op de winst- en verliesrekening- en kapitaalposten die niet onder andere soorten risico's vallen.
Bij de banken die IFRS toepassen, is in de stresstestprojecties uitgegaan van de invoering van IFRS 9 per 1 januari 2018. De banken hebben verder rekening gehouden met de bepalingen van Verordening (EU) 2017/2395 wat betreft de overgangsregelingen ter beperking van de gevolgen van de invoering van IFRS 9. In de door de EBA gepubliceerde transparantietemplates staat het effect van de eerste toepassing van IFRS 9.
Op welke manier was de ECB betrokken bij de voorbereiding van de stresstest?
De ECB heeft de voorbereidingen voor de EU-brede stresstest ondersteund door bij te dragen aan de ontwikkeling van de EBA-methodologie en door het basisscenario op te stellen.
In dit scenario worden de macro-economische ontwikkelingen onder normale omstandigheden weergegeven. Rekening is daarbij gehouden met de door het Eurosysteem, het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opgestelde projecties.
De ECB heeft daarnaast binnen de door het Europees Comité voor Systeemrisico's (European Systemic Risk Board – ESRB) gecoördineerde exercitie een bijdrage geleverd aan de formulering van het ongunstige scenario voor de stresstest.
Welke rol speelt de ECB bij de organisatie van de stresstesten onder leiding van de EBA?
Binnen het algemene kader van de door de EBA gecoördineerde EU-brede stresstesten is de ECB verantwoordelijk voor de kwaliteitsborging voor de banken die direct onder haar toezicht staan. Het belangrijkste doel van deze taak, die door de ECB samen met de nationale bevoegde autoriteiten wordt uitgevoerd, is om ervoor te zorgen dat de banken de door de EBA ontwikkelde gemeenschappelijke methodologie juist toepassen.
Naast de EU-brede exercitie voert ECB-Bankentoezicht de SREP-stresstest uit bij banken die direct onder haar toezicht staan maar die niet in de steekproef van de EBA zijn opgenomen. In deze stresstest wordt gebruikgemaakt van een methodologie die overeenkomt met die van de EBA maar waarin recht wordt gedaan aan de geringere omvang en complexiteit van de deelnemende instellingen.
Hoe bewaakt de ECB het evenredigheidsuitgangspunt in de stresstesten?
Het evenredigheidsbeginsel is al verankerd in de EBA-methodologie en -templates. Dat komt onder meer tot uitdrukking in het feit dat het kleinere en minder complexe banken is toegestaan om een minder geavanceerde benadering toe te passen. Ook hoeven ze minder gegevens te verstrekken.
In de SREP-stresstest breidt ECB-Bankentoezicht het beginsel van evenredigheid uit voor kleinere en minder complexe banken, onder andere door een minder geavanceerde benadering en minder strenge rapportagedrempels toe te passen.
Wat waren de belangrijkste kenmerken van het ongunstige scenario die in de stresstest 2018 worden gebruikt? Hoe realistisch was dat scenario?
Voor de stresstest 2018 was het ongunstige scenario gebaseerd op consistente en ernstige macro-economische omstandigheden. In dit scenario werd onder andere uitgegaan van een krimp in het hele eurogebied van 2,4% in het bruto binnenlands product (bbp), schokken in de vastgoedprijs van 17% en een daling van de aandelenkoersen van 31%.
In het scenario is verder rekening gehouden met de belangrijkste systeemrisico's die aan het begin van de exercitie al waren gesignaleerd. Dat waren onder andere: een abrupte en forse herprijzing van de risicopremies op de mondiale financiële markten, een negatieve wisselwerking tussen zwakke winstgevendheid bij de banken en lage nominale groei, problemen met de houdbaarheid van publieke en private schulden, liquiditeitsrisico's in de niet-bancaire financiële sector, met mogelijke doorwerking naar het bredere financiële stelsel.
Voor wat betreft de aannemelijkheid van het scenario: bij stresstesting moeten de ongunstige macro-economische scenario’s ernstig zijn, maar nog wel plausibel. Dit om zeker te stellen dat de uitkomsten van de stresstest geloofwaardig zijn.
De afstemming van het EBA-scenario was gebaseerd op de belangrijkste financiële stabiliteitsrisico's zoals die op het moment van de stresstest relevant geacht werden. In het scenario is uitgegaan van een aannemelijke samenloop van gebeurtenissen, al zal een dergelijke combinatie van negatieve schokken zelden voorkomen.
Zo waren de belangrijkste componenten van het macro-economische scenario in de stresstest 2018 voor de meeste landen heftiger dan in de exercitie voor 2016. Uitgegaan werd van een diepe, wereldwijde macro-economische crisis die twee tot drie jaar zou duren. In het scenariomodel was sprake van een wereldwijde schok die voor de diverse Europese economieën verschillend uitpakte. De uitkomsten moeten daarom worden geïnterpreteerd als de neerslag van een mix van landenrisico en idiosyncratisch bankrisico.
Het scenario voor 2018 moest in een eerder stadium worden geformuleerd dan het scenario in 2016. Dat had te maken met het feit dat de stresstest voor de Griekse banken eerder werd uitgevoerd dan voor andere banken. De belangrijkste exercitie duurde bovendien langer door de invoering van IFRS 9. Het scenario was echter ruim genoeg opgezet om diverse eventualiteiten te kunnen ondervangen. Dat is vooral het geval omdat een scenario niet bedoeld is als een voorspellingsoefening maar als een ‘What if’-proces dat kwetsbaarheden aan het licht moet brengen die relevant zijn voor de beoordeling van banken, zelfs als de onderliggende risico's zich op andere manieren openbaren.
Hoe valt de vergelijking van de stresstest 2018 uit met stresstesten in andere rechtsgebieden?
Ondanks een aantal methodologische verschillen in de kaders voor de diverse stresstesten zijn de totaaluitkomsten van de EBA-test in grote lijnen vergelijkbaar met die van recente exercities in andere rechtsgebieden.
Vergelijken we bijvoorbeeld het ongunstige scenario van EBA 2018 met dat van de Comprehensive Capital Analysis and Review (CCAR) 2018 van de Amerikaanse Federal Reserve, dan ligt de ernst van het EBA-scenario voor de binnenlandse economie tussen het ongunstige en sterke ongunstige scenario van de CCAR. De ernst van het ongunstige scenario in EBA 2018 voor de binnenlandse economie is vergelijkbaar met dat van het jaarlijkse conjunctuurscenario (voor 2018) van de Bank of England. Het scenario is ook vergelijkbaar met de Financial Sector Assessment Program-stresstest voor het eurogebied dat in juli 2018 door het IMF is gepubliceerd.
Is er in de stresstest rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van het Britse referendum over het EU-lidmaatschap? Zijn de consequenties van een ‘no deal’-scenario meegenomen?
In elementen van het basisscenario komt het gemiddelde effect tot uitdrukking van diverse mogelijke brexituitkomsten voor de handelsrelatie van het Verenigd Koninkrijk (VK) met de EU.
Het ongunstige scenario gaat aanzienlijk verder dan de analistenprognoses voor de negatieve invloed van de brexit op de economie in het eurogebied. Er is geen rekening gehouden met een eenmalige gebeurtenis zoals de brexit. De projecties voor het bbp van het eurogebied in het ongunstige scenario waren echter ernstiger voor elk van de drie jaren van de stresstestperiode dan het negatieve effect van de brexit op de bbp-groei die uit de prognoses van analisten naar voren komt.
In het ongunstige scenario komen zeer uiteenlopende macro-economische risico's terug die met de brexit kunnen samenhangen. Een van de belangrijkste factoren achter het ongunstige scenario was de politieke onzekerheid (waaronder de ontwikkelingen rond de brexit). In het scenario wordt verondersteld dat deze onzekerheid aan het begin van de projectieperiode onder meer tot negatieve vertrouwensschokken in de ontwikkelde economieën kan leiden.
Aan de gevolgen van een ‘no deal’-scenario is niet expliciet aandacht besteed. Wel komen de potentiële gevolgen voor de economische groei in het ongunstige scenario in grote lijnen aan de orde. Daarin wordt uitgegaan van een algemene, ernstige verslechtering van alle belangrijke economische en financiële variabelen voor het VK. Voor individuele banken kan de brexit echter ernstige gevolgen hebben.