Zoekopties
Home Media Explainers Onderzoek & publicaties Statistieken Monetair beleid De euro Betalingsverkeer & markten Werken bij de ECB
Suggesties
Sorteren op

Voorwoord van Christine Lagarde, president van de ECB

Uit de financiële crisis en de overheidsschuldencrisis bleek dat problemen in de banksector zich snel en krachtig door de monetaire unie kunnen verspreiden, met alle gevolgen van dien voor mens en economie. De aanpak van de crisis moest gezonde banken en een veerkrachtig bankenstelsel waarborgen, en daartoe hebben de beleidsmakers een Europees bankentoezicht opgezet dat nu ruim vijf jaar bestaat.

In deze korte tijd heeft het Europees bankentoezicht zich ontwikkeld van een startende tot een meer volwassen instelling, die haar sporen als een grondige en consequente autoriteit inmiddels heeft verdiend. De risico’s zijn sinds 2014 fors omlaag gebracht: de uitstaande niet-renderende leningen (non-performing loans – NPL's) zijn met bijna 50% gedaald en overal in het eurogebied hebben de banken hun kapitaalpositie aanzienlijk versterkt. De behandeling van NPL’s is een uitstekend voorbeeld van een Europese aanpak die heeft geholpen om de gevolgen van de crisis, waar vele banken in diverse landen nog steeds mee kampten, het hoofd te bieden.

Door de banken gezonder te maken heeft het Europees bankentoezicht ook het monetaire beleid ondersteund, want sterke banken verstrekken meer leningen aan de economie, waardoor de doorwerking van het monetaire beleid wordt verbeterd. Door het nemen van productieve risico’s te ondersteunen maar het buitensporige streven naar rendement juist tegen te gaan helpt het Europees bankentoezicht bovendien de risico’s voor de financiële stabiliteit te beperken en maakt het het mogelijk om bij de huidige monetairbeleidskoers ons mandaat voor prijsstabiliteit te realiseren.

Hoewel er de laatste jaren op toezichtgebied aanzienlijke inspanningen zijn geleverd, zijn er ook in 2020 nog uitdagingen die extra inzet van de banken vergen. De banken zijn nog altijd weinig winstgevend en als die situatie voortduurt, kan de veerkracht van de gehele bankensector worden aangetast. Bij de te nemen maatregelen valt te denken aan het verminderen van overcapaciteit en de nog resterende uitstaande NPL's en aan het geschikt maken van bedrijfsmodellen en IT-standaarden voor het digitale tijdperk.

Ook het opzetten van een passend institutioneel kader ter bevordering van een efficiëntere en meer geïntegreerde bankenmarkt hoort daarbij. Het fundament van de bankenunie, het single rulebook, kent nog altijd grote nationale verschillen. Zolang een van de pijlers van de bankenunie, een Europees depositogarantiestelsel, nog ontbreekt kunnen er bovendien vraagtekens worden gezet bij de integriteit van de gemeenschappelijke bankenmarkt, waardoor verdere grensoverschrijdende integratie wordt belemmerd.

Bovendien staan we voor uitdagingen op langere termijn die aan alles raken en waarvoor niemand de ogen kan sluiten, zoals de klimaatverandering. De klimaatverandering zal gevolgen hebben voor alle onderdelen van de economie, dus ook voor het bankwezen. Er zal dan ook een gezamenlijke aanpak nodig zijn, met alle landen, instellingen en sectoren.

Inleidend interview met Andrea Enria, voorzitter van de Raad van Toezicht

U werd begin 2019 voorzitter van de Raad van Toezicht van de ECB. Wat is de belangrijkste les die u het afgelopen jaar hebt geleerd en wat staat er nog op uw to-dolijst?

De belangrijkste les is: het Europees bankentoezicht werkt. Het idee om het bankentoezicht op Europees niveau te organiseren is zinnig en praktisch gebleken en ons toezichtmodel berust op een stevig fundament. Maar na vijf jaar zijn we de kinderschoenen ontgroeid en zijn we een meer volwassen instelling aan het worden. We moeten de grote projecten uit de oprichtingsfase daarom nu afronden en ons concentreren op het consolideren van onze aanpak en ons risicogebaseerd toezicht. Daarbij zullen we proberen de procedures verder te vereenvoudigen, zodat zowel de toezichthouders als de banken minder belast worden. Dat betekent ook dat meer gebruik moet worden gemaakt van nieuwe technologieën. Verder streven we ernaar om de transparantie en de voorspelbaarheid van ons optreden te vergroten. We hebben nog steeds te maken met een bankensector die kampt met geringe winstgevendheid en een bankenunie die minder ver geïntegreerd is dan ze zou moeten zijn. De aanpak van deze grote thema's staat ook hoog op onze to-do-lijst.

Waarom moet het Europees bankentoezicht transparanter worden en hoe kan dit doel worden bereikt?

Met de bankenunie hebben we een nieuw model voor het hele eurogebied ingevoerd. Ik heb de indruk dat banken en beleggers het lastig vinden om dit nieuwe model echt te doorgronden. Dit betekent dat wij als toezichthouders meer duidelijkheid moeten verschaffen over het hoe, wat en waarom van onze werkwijze. Dat maakt ons ook voorspelbaarder. Bankentoezicht moet tenslotte een bron van stabiliteit zijn en geen vat vol verrassingen. In het nieuwe institutionele kader voor crisisbeheersing zijn het in de eerste plaats de beleggers die de verliezen opvangen, in plaats van dat banken een beroep op overheidssteun doen. Dat betekent dat beleggers beter geïnformeerd moeten worden over de redenen om toezichtsmaatregelen te nemen en hoe de banken er in dat opzicht voorstaan. Een eerste stap in de richting van meer transparantie hebben we in januari 2020 gezet. Voor het eerst hebben we per bank gepubliceerd welke kapitaalvereisten we stellen op grond van onze procedure voor prudentiële toetsing en evaluatie (Supervisory Review and Evaluation Process – SREP) en hebben we bovendien onze toezichtsmethodiek verder toegelicht. Dit gaf banken en beleggers een beter inzicht in de beoordeling van Europese banken door de toezichthouder.

Wat de banken betreft, hun winstgevendheid is nog steeds een probleem. Ziet u licht aan het einde van de tunnel?

Ik ben bang dat we nog lang niet uit die tunnel zijn. De geringe winstgevendheid van de banken in het eurogebied baart mij als toezichthouder beslist grote zorgen. Banken die weinig winst maken, kunnen intern geen kapitaal genereren, en vanwege hun lage marktwaardering kan het ook lastig blijken op de beurs extern kapitaal aan te trekken als dat nodig mocht zijn. Dat maakt ze kwetsbaarder. Het is duidelijk dat dit voor de banken niet de beste tijd is om op de traditionele manier geld te verdienen, maar dit lastige externe klimaat zal niet snel veranderen. Banken moeten dat dus accepteren en zich aanpassen: ze moeten aanvaarden dat de situatie nu eenmaal zo is en dat ze om levensvatbaar te blijven mogelijk hun bedrijfsmodel moeten aanpassen. De meest concurrerende banken zijn kostenefficiënte instellingen die een goede strategische koers varen en de digitale transformatie niet uit de weg gaan. Andere banken komen helaas vrij traag in beweging. Daarom houden we hun vorderingen nauwlettend in de gaten en zullen we druk uitoefenen op de achterblijvers.

Zijn kostenbesparingen in dit verband een nuttig instrument voor banken? Wat kunnen banken doen om hun kosten te verlagen?

Grotere kostenefficiëntie zou de basis moeten vormen van de maatregelen die de banken nemen. De kosten-inkomstenverhouding is bij banken in het eurogebied nog altijd hoog: ze geven gemiddeld 65 eurocent uit om één euro te verdienen, veel meer dan de internationale concurrentie. Maar het is vooral van belang te voorkomen dat op de verkeerde dingen wordt bespaard. Besparen op risicobeheersing is bijvoorbeeld niet aan de orde. Ook blijft het belangrijk dat banken in nieuwe technologieën investeren, want daarmee kunnen ze later hun kosten verder terugdringen. Daarnaast zingen er nog een paar radicalere ideeën rond. Banken zouden bijvoorbeeld gezamenlijk diensten met een nutskarakter kunnen aanbieden. Daarmee zouden ze schaalvoordelen kunnen realiseren en zo de kosten beperken. Uiteraard krijg je pas echt grootschalige kostenbesparingen door een volledige fusie. Een goed uitgevoerde fusie van banken die bij elkaar passen kan ook bijdragen tot kostenbesparingen en een heroriëntatie van het bedrijfsmodel.

Is er daarom verdere consolidatie nodig, dus meer bankenfusies?

Het lijkt mij duidelijk dat de banksector in het eurogebied verder moet consolideren. De problemen met de winstgevendheid worden mede veroorzaakt door overcapaciteit, en die moet dus worden afgebouwd. Zowel binnenlandse als grensoverschrijdende bankenfusies zouden dan ook nuttig zijn. Binnenlandse fusies kunnen efficiëntiewinst opleveren doordat distributienetwerken elkaar kunnen aanvullen. Grensoverschrijdende fusies maken diversificatie van inkomstenbronnen en daarmee van risico’s mogelijk. Daardoor zouden banken en het financiële stelsel als geheel schokbestendiger worden. Vanuit individuele banken bezien vormen de lage winstgevendheid en dito marktwaardering juist een belemmering voor fusies, dat begrijp ik heel goed. Maar vanuit systeemoogpunt is het onwaarschijnlijk dat de oorzaken van de lage winstgevendheid en marktwaarderingen kunnen worden aangepakt zonder dat er binnen de sector enige consolidatie plaatsvindt.

Kan de ECB hier iets aan doen?

Ik zie economische redenen voor consolidatie, maar het is niet mijn taak consolidatie te bevorderen of af te remmen. Ik kan alleen mogelijke belemmeringen voor fusies wegnemen, vooral als die binnen mijn mandaat vallen. Sommige mensen lijken te denken dat de ECB fusies probeert te ontmoedigen door te eisen dat de gefuseerde instellingen hogere kapitaalniveaus aanhouden. Dat is een misvatting die ik al een tijdje probeer weg te nemen. Later dit jaar zullen we ons fusiebeleid nader toelichten. Hoe kijken we bijvoorbeeld aan tegen negatieve goodwill? En hoe beoordelen we de kapitaaltoereikendheid van fuserende banken? Het zijn dat soort vragen waarover we meer duidelijkheid zullen verschaffen.

Is er een kans op verdere integratie in Europa, wordt de bankenunie bijvoorbeeld afgerond?

De bankenmarkt is nog altijd verdeeld langs nationale lijnen, zelfs in het eurogebied. Dat is grotendeels een erfenis van de afschermingsmaatregelen die tijdens de financiële crisis zijn genomen. Daardoor is de angst ontstaan dat, als een bank door een schok wordt geraakt, kapitaal en liquiditeit het land ontvluchten en de belastingbetalers met de rekening worden opgezadeld. Op dit punt is verdere voortgang nodig en moeten we het vangnet onder de bankenunie voltooien. Er is enige vooruitgang geboekt met het opzetten van een achtervangmechanisme voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds, maar liquiditeitsproblemen bij de afwikkeling en met name de invoering van een Europees depositogarantiestelsel blijven hete hangijzers. Ik hoop dat er snel vooruitgang wordt geboekt, maar ik weet hoe moeilijk dit dossier is.

Dit werpt de vraag op wat we verder nog kunnen doen. Als het kader waarbinnen we opereren niet verandert, wat kunnen we dan binnen het bestaande kader bereiken? Het zou een mogelijkheid zijn om bij het vaststellen van prudentiële vereisten voor hele bankengroepen rekening te houden met de zorgen van de landen van ontvangst: als een lokaal risico niet weggediversifieerd of gesaldeerd kan worden via consolidatie, kan het worden opgenomen in de kapitaalvereisten die aan de groep worden gesteld. Een andere mogelijkheid zou zijn om overeenkomsten voor financiële steun binnen een groep op te nemen in de herstelplannen van banken. Als we in goede tijden geïntegreerd balansbeheer willen hebben, moeten we ervoor zorgen dat dit geïntegreerde beheer ook bij een crisis functioneert, door middel van geloofwaardige regelingen die door de ECB kunnen worden gehandhaafd.

Helpt het nieuwe Europese kader voor crisisbeheersing hierbij?

Dat er zo'n kader bestaat is al een duidelijke verbetering. Het vertoont echter nog enkele lacunes op Europees niveau. Sterker nog, het is nog steeds grotendeels nationaal en door deze versplintering is het minder doeltreffend en minder efficiënt dan het had kunnen zijn. Bij de liquidatie van banken worden bijvoorbeeld nationale benaderingswijzen gevolgd die nog sterk van elkaar verschillen. Ook de rol van het depositogarantiestelsel en het institutionele protectiestelsel verschilt per land, net als het beleid rond het redden van banken met overheidsgeld. Daarmee creëren we geen gelijk speelveld. Integendeel, het wordt voor ons als toezichthouders juist moeilijker om onze bestaande instrumenten te gebruiken. We moeten dus de kant op van een sterker geharmoniseerd systeem. We kunnen de Amerikaanse aanpak enigszins benaderen door bijvoorbeeld op Europees niveau een instrument voor administratieve liquidatie op te zetten.

Om vooruitgang te boeken bij de vorming van een gemeenschappelijke Europese bankenmarkt zullen ontvangende landen waarschijnlijk passende waarborgen moeten krijgen, zodat ze nationale belemmeringen durven te verminderen. Door deze problemen aan te pakken en het crisisbeheer te verbeteren kunnen de vermeende kosten voor het neerhalen van een aantal hekken waarmee de nationale bankensectoren nog altijd zijn omgeven, misschien omlaag. Intussen is het onze plicht alle mogelijkheden te onderzoeken om ervoor te zorgen dat het huidige wetgevingskader wordt toegepast op een manier die het balansbeheer op groepsniveau binnen de bankenunie beter ondersteunt. We moeten bijvoorbeeld manieren vinden om de discretionaire bevoegdheid uit te oefenen die toezichthouders op sommige gebieden hebben (zoals ontheffing van liquiditeitsvereisten op individuele basis of intragroepvrijstellingen voor grote risicoposities) en daarmee ondersteunen dat activa en passiva binnen de bankenunie op groepsniveau worden beheerd, wat de garantie biedt dat in een crisis vanuit de groep ondersteuning wordt geboden.

De banken beweren vaak dat hun winstgevendheidsprobleem mede wordt veroorzaakt door de strikte regelgeving. Vindt u die bewering terecht?

De financiële crisis heeft de zwakke punten van het vorige regelgevend kader aan het licht gebracht, en hervorming van de regelgeving was dan ook absoluut noodzakelijk. Als we het dus over de kosten van de regelgeving hebben, moeten we het óók hebben over de kosten van een crisis. Het is waar dat de banken de kosten van de regelgeving dragen, maar niet per se die van de crisis, en dat was nu juist een deel van het probleem. Naar mijn mening hebben we de kans dat zich een crisis voordoet tegen een eerlijke prijs verminderd. Dus ja, ik sta achter de hervorming van de regels, en ik ben eveneens voor het definitieve pakket van Bazel III. Ik heb ook herhaaldelijk opgeroepen om Bazel III hier in Europa trouw te implementeren.

Dat neemt niet weg dat ik best inzie dat van banken wordt verwacht dat ze een flinke rapportagelast dragen. De ECB heeft al veel gedaan om deze last te verlichten, met name voor kleinere en minder complexe banken. Twee punten moeten echter nog worden aangepakt. Het eerste punt is het aantal autoriteiten dat gegevens bij banken uitvraagt. Als de ECB, de nationale toezichthouders, de nationale centrale banken en de macroprudentiële autoriteiten hun coördinatie beter op orde zouden hebben, zou de last voor banken kunnen worden verminderd. Het tweede is dat banken naast hun reguliere verslaglegging ook met allerlei eenmalige gegevensuitvragen te maken hebben. Op dat punt moeten we de planning, prioritering en communicatie van te verwachten uitvragen verbeteren.

Met welke andere kwesties, naast hun winstgevendheid, moeten banken aan de slag?

Uit onze beoordelingen blijkt dat governancekwesties erg vaak een punt van zorg zijn. Best practice begint met een beloningsbeleid dat in overeenstemming is met de risicobereidheid van de bank en omvat alles tot en met het tijdig verstrekken van juiste risico-informatie aan de directie. De beheersingsmaatregelen en procedures ten aanzien van witwassen zijn ook nog steeds niet op orde, dat blijkt wel uit enkele prominente zaken die we de laatste tijd hebben gezien. Voor alle duidelijkheid: wij verwachten van banken een sterke governance en effectieve kaders voor risicobeheersing. Problemen op deze gebieden grijpen snel om zich heen en kunnen grote schade aanrichten. Operationeel risico is een goed voorbeeld. Op dit gebied is de situatie in 2019 verslechterd en de meeste operationele verliezen zijn het gevolg van gedragsrisico, dat vaak terug te voeren is op governancekwesties. Een andere bron van operationeel risico is IT. Banken digitaliseren en worden daardoor sterker blootgesteld aan cyberrisico’s, of aan algemene IT-risico’s die bijvoorbeeld voortvloeien uit verouderde systemen. Dit is iets wat we zeer serieus nemen en we voeren dan ook een aantal specifieke IT-inspecties ter plaatse uit.

Is klimaatverandering een punt van zorg voor banken en toezichthouders?

Klimaatverandering is een punt van zorg voor iedereen en er doen dan ook een aantal vérgaande ideeën de ronde. Zo zijn er mensen die vinden dat groene ondersteuning deel zou moeten uitmaken van de regelgeving, met andere woorden: voor groene activa zouden lagere kapitaalvereisten moeten gelden. Als toezichthouder zeg ik dat het onze taak is ervoor te zorgen dat de banken gezond en sterk zijn. Daarom moet alles wat we doen op risico’s gebaseerd zijn en moeten we deze risico’s zorgvuldig analyseren, zonder overhaaste beleidsconclusies te trekken.

De kernvraag is dus of er sprake is van activiteiten of activa met een bovengemiddeld klimaat- en milieurisico. Een belangrijke eerste stap is de taxonomie voor duurzame activiteiten waaraan de EU momenteel werkt, want hiermee kunnen banken straks klimaat- en milieurisico’s identificeren en rapporteren. Dat draagt bovendien weer bij aan grotere transparantie. De tweede stap zou dan zijn dat eventuele klimaat- en milieurisico's die uit het risicobeheer van de banken of uit de SREP naar voren komen, worden afgedekt. Tot slot kunnen deze risico’s ook in de stresstests door de toezichthouder worden opgenomen. Aan al deze zaken wordt gewerkt, en dat werk gebeurt veelal op Europees en zelfs op mondiaal niveau. Zo is de ECB lid van het netwerk voor vergroening van het financiële stelsel (Network for Greening the Financial System – NGFS), dat meer dan 50 instellingen uit de hele wereld omvat.

1 Bankentoezicht in 2019

1.1 De bankensector in het eurogebied in 2019

1.1.1 Algehele weerbaarheid van de banken in het eurogebied

In de meest recente rapportageperioden zijn de kapitaal- en hefboomratio's over het geheel genomen stabiel gebleven

In de meest recente rapportageperioden zijn de kapitaalratio's over het geheel genomen stabiel gebleven (zie Grafiek 1). In het derde kwartaal van 2019 bedroeg de totale kapitaalratio 18,05%, een lichte stijging ten opzichte van de 17,83% een jaar eerder. Soortgelijke ontwikkelingen kunnen worden opgetekend voor de Common Equity Tier 1 (CET1)-ratio en de Tier 1-ratio, waar zich geringe schommelingen voordeden.

Grafiek 1

Totale kapitaalratio van belangrijke instellingen (overgangsdefinitie)

(links: EUR miljard; rechts: percentages)

Bron: ECB.

De gewogen gemiddelde fully-loaded CET1-ratio van belangrijke instellingen (significant institutions – SI’s) is tussen het vierde kwartaal van 2018 en het derde kwartaal van 2019 stabiel gebleven op 14,1% (zie Grafiek 2). De hefboomratio nam in de eerste drie kwartalen van 2019 licht toe. In het derde kwartaal van 2019 bedroeg deze 5,42%, tegen 5,32% een jaar eerder (zie Grafiek 3).

Grafiek 2

CET1-ratio van SI’s

Bron: ECB.

Grafiek 3

Hefboomratio van SI’s

(procenten)

Bron: ECB.

De stijging van de liquiditeitsdekkingsratio voor de totale groep SI's heeft zich doorgezet

De recente stijging van de liquiditeitsdekkingsratio (liquidity coverage ratio – LCR) voor de totale groep SI's heeft zich doorgezet. In het derde kwartaal van 2019 bedroeg deze 145,16%, 4,23 procentpunten hoger dan een jaar eerder
(zie Grafiek 4).

Grafiek 4

LCR van SI’s

Bron: ECB.

ECB-Bankentoezicht heeft de gevoeligheidsanalyse uitgevoerd van het liquiditeitsrisico – de stresstest 2019

In 2019 heeft ECB-Bankentoezicht bij wijze van jaarlijkse stresstest voor toezichtsdoeleinden een diepgaand onderzoek uitgevoerd naar het liquiditeitsrisico op korte termijn van banken. In de gevoeligheidsanalyse van het liquiditeitsrisico – stresstest 2019 is beoordeeld in hoeverre SI's tegen een idiosyncratische liquiditeitsschok bestand zijn. Aan de hand van hypothetische stressfactoren, gebaseerd op recente crisisperioden, zonder rekening te houden met monetairbeleidsbeslissingen, is de bestendigheid van banken tegen een ongunstige en een extreme schok bekeken.

De ECB heeft geconstateerd dat de liquiditeitspositie van banken over het geheel genomen ruim is

Van de 103 deelnemende banken rapporteerden de meeste een ruime liquiditeitsbuffer en een betrekkelijk lange survival period (zie Grafiek 5). De mediaan voor de gerapporteerde survival period lag rond de zes maanden bij het ongunstige schokscenario en rond de vier maanden bij het extreme schokscenario (zie Grafiek 6). Bij een lange survival period in een situatie van stress heeft een bank meer tijd om zijn noodplannen voor financiering uit te voeren.

Grafiek 5

Verdeling van banken met een survival period van minder dan zes maanden per scenario

(kalenderdagen; aantal banken)

Bron: ECB.
Toelichting: De survival period wordt gedefinieerd als de periode tot de eerste dag waarop de gecumuleerde netto liquiditeitsuitstroom hoger is dan het beschikbare compenserend vermogen. Hoe langer de survival period van een bank is, des te beter zijn de vooruitzichten om een liquiditeitsschok te kunnen overleven.

Grafiek 6

Gemiddelde netto liquiditeitspositie

(kalenderdagen; gemiddelde netto liquiditeitspositie als percentage van het balanstotaal)

Bron: ECB.
Toelichting: Bij de netto liquiditeitspositie gaat het om de rekenkundige som van de gecumuleerde netto uitstroom en het beschikbare compenserend vermogen. De survival period is de periode tot aan de dag waarop de netto liquiditeitspositie negatief wordt.

Toch vergen een aantal zaken nadere aandacht

In geheel 2019 bleef de liquiditeitspositie van de SI's over het geheel genomen ruim, maar een aantal zaken moeten vanuit toezichtsoogpunt nader worden bekeken: (i) enkele banken rapporteerden een lage liquiditeit in een aantal vreemde valuta's, zoals Amerikaanse dollars; (ii) bepaalde banken verschaffen groepsonderdelen buiten het eurogebied nettoliquiditeit, waardoor zij aan risico's uit hoofde van ring-fencing blootstaan; (iii) diverse banken hanteren optimalisatiestrategieën waarmee zij zich beter aan de liquiditeitratio’s kunnen houden maar hun liquidititeitssteun slechts van beperkte duur is; (iv) in veel gevallen zijn methoden voor onderpandbeheer voor verbetering vatbaar, waaronder het vermogen om snel onbezwaarde liquiditeitsreserves in te zetten; en (v) mogelijk onderschatten banken de negatieve gevolgen van een verlaagde kredietbeoordeling (‘downgrade’) op de liquiditeit. Deze exercitie heeft ook geholpen om problemen ten aanzien van de gegevenskwaliteit aan het licht te brengen, waardoor de kwaliteit van de toezichtsinformatie in de toekomst kan worden verbeterd.

De resultaten zijn gebruikt als input voor de jaarlijkse beoordeling van de liquiditeit van banken en zullen door de toezichthouders worden opgevolgd

De resultaten van de exercitie vormden de basis voor de beoordeling van de toereikendheid van de liquiditeit van banken en van hun risicogovernance. Zij hebben echter geen rechtstreekse gevolgen voor de kapitaalvereisten uit hoofde van het toezicht. Naar aanleiding van de zaken die uit de stresstest naar voren kwamen, hebben de toezichthouders passende kwantitatieve en kwalitatieve liquiditeitsmaatregelen genomen. Zij hebben de conclusies met elke bank besproken in het kader van de jaarlijkse procedure voor prudentiële toetsing en evaluatie (supervisory review and evaluation process - SREP) en zullen zo nodig opvolging geven aan specifieke bevindingen.

LSI's beschikten in 2019 eveneens over een ruime liquiditeits- en kapitaalpositie

In 2019 bleken ook minder belangrijke instellingen (less significant institutions – LSI's) in 2019 over een ruime liquiditeits- en kapitaalpositie te beschikken, met een gemiddelde LCR van meer dan 200% in het tweede kwartaal en een gemiddelde CET1-ratio van rond de 17%. Niettemin zijn er enkele kwesties vastgesteld die nauwlettend bewaakt dienen te worden, zoals aanzienlijke looptijdmismatches en de afhankelijkheid van liquiditeitsgroepen waarmee de beschikbare buffers van de leden worden gebundeld.

De kwaliteit van de activa van banken is verder verbeterd in 2019

Tot slot is de activakwaliteit van de banken verbeterd doordat de totale NPL-ratio gestaag terugloopt, van 4,17% in het derde kwartaal van 2018 naar 3,41% in het derde kwartaal van 2019 (zie Grafiek 7 en Paragraaf 1.2.2). De spreiding van de NPL-ratio tussen banken is in dezelfde periode eveneens flink gedaald, zoals weergegeven in Grafiek 8.

Grafiek 7

Activakwaliteit: niet-renderende leningen en voorschotten van SI's

(links: EUR miljard; rechts: percentages)

Bron: ECB.

Grafiek 8

Verdeling van NPL-ratio's bij SI’s

Bron: ECB.

1.1.2 Algehele prestaties van banken in het eurogebied

De winstgevendheid van de SI's is in het tweede kwartaal van 2019 gedaald, terwijl de kosten-inkomstenverhoudingen relatief hoog bleven.

In 2019 bleef de winstgevendheid van de SI’s in het eurogebied gematigd. Het totale jaarlijkse rendement op het eigen vermogen bedroeg in het derde kwartaal van 2019 5,8%, een lichte daling ten opzichte van 6,2% in het vierde kwartaal van 2018 (zie Grafiek 9 ).[1] Op geaggregeerd niveau was het rendement op het eigen vermogen van SI's in het eurogebied lager dan dat van Amerikaanse banken, en in veel gevallen lag het ook onder de door henzelf gerapporteerde kosten van het eigen vermogen. Dit komt ook tot uiting in de lage waarderingen van de meeste beursgenoteerde SI's, die met een koers/boekwaarde ruim lager dan 1 moeilijk een beroep op de aandelenmarkt kunnen doen zonder dat daarmee het rendement voor bestaande aandeelhouders aanzienlijk verwatert.

Grafiek 9

Rendement op het eigen vermogen van SI’s, uitgesplitst naar inkomstenbron

(als percentage van het eigen vermogen)

Bron: Statistieken over het bankentoezicht van de ECB.
Toelichting: De cijfers voor het derde kwartaal zijn op jaarbasis.

Te midden van aanhoudende zorg over inflexibele kostenstructuren is het netto bedrijfsresultaat voor bijzondere waardeverminderingen, voorzieningen en belastingen in verhouding tot het eigen vermogen afgenomen, maar in absolute zin bleef het in grote lijnen gelijk. Daarnaast werden stijgingen van het handelsresultaat tenietgedaan door negatieve netto of overige bedrijfsresultaten.

De kosten-inkomstenverhoudingen van SI's bleven relatief hoog (zie Grafiek 10), niet alleen als gevolg van kosteninefficiënties, maar ook van herstructureringskosten en kosten verband houdend met investeringen in digitalisering. Op middellange termijn kan de digitalisering de kostenefficiëntie verbeteren en banken in staat stellen nieuwe producten en diensten aan te bieden. Het is ook van belang voor de duurzaamheid van bedrijfsmodellen, maar de kosten moeten vooraf worden gemaakt, terwijl de voordelen worden pas na verloop van tijd worden gerealiseerd.

Grafiek 10

De kosten-inkomstenverhoudingen van SI's en de geïndexeerde componenten ervan

(procenten)

Bron: Statistieken over het bankentoezicht van de ECB.

In de eerste drie kwartalen van 2019 zijn de bijzondere waardeverminderingen en de voorzieningen jaar-op-jaar sterk gestegen, waarmee de neerwaartse trend van de laatste jaren die tot de lage niveaus van 2018 had geleid, is omgeslagen en de winstgevendheid nog verder onder druk is komen te staan. De stijging deed zich over de hele linie voor, ook in landen met lage volumes niet-renderende leningen (NPL’s), voornamelijk als gevolg van voorzieningen voor kredietverliezen voor nieuwe niet-renderende leningen en bijzondere waardeverminderingen op de niet-financiële activa van banken die met hun herstructureringsprogramma’s samenhangen.

De LSI's in het eurogebied vertoonden net als de SI's ook een aanhoudend laag niveau van winstgevendheid. Met name hun afhankelijkheid van rentebaten stelt hen bloot aan de negatieve effecten van een langdurige periode van lage rente. Hun geringere omvang en overwegend regionale gerichtheid maken het bovendien moeilijker om hun inkomstenbronnen te spreiden en de kosten te verlagen. De meest recente cijfers laten een gemiddeld rendement op het eigen vermogen van LSI’s zien van slechts 5,1% in juni 2019, net iets beter dan de 4,7% die eind 2018 werd opgetekend.[2] Wat de activa betreft, bleven de rentebaten, de grootste inkomstencomponent voor LSI's, in 2019 dalen (zie Grafiek 11). De netto rente-inkomsten zijn echter slechts licht afgenomen doordat de rentelasten tegelijkertijd daalden. Tot slot zijn net als bij de SI's de voorzieningen bij de LSI's sterk toegenomen, met zo'n 20% jaar-op-jaar in de eerste helft van 2019. Dit niettegenstaande het feit dat de risicokosten van LSI's, gemeten als de verhouding tussen de financiële bijzondere waardeverminderingen en de totale leningen, relatief laag bleven, namelijk ongeveer 0,1%. Dit is minder dan een derde van het percentage bij de SI's.

Grafiek 11

Ontwikkeling van de rentebaten, rentelasten en netto rente-inkomsten van LSI's

(EUR miljard)

Bron: Statistieken over het bankentoezicht van de ECB.
Toelichting: De grafiek is gebaseerd op een steekproef van LSI’s die aan wijzigingen onderhevig is. De gegevens voor het eerste en het tweede kwartaal van 2019 worden op jaarbasis berekend aan de hand van een vierkwartaals trailingmethode.

De LSI's bleven zich inspannen om de totale uitgaven te beperken (zie Grafiek 12). Niettemin bleef hun kosten-inkomstenverhouding relatief hoog: 72% in juni 2019. Daarmee is deze sinds eind 2018 (73%) feitelijk ongewijzigd gebleven, en zij ligt nog steeds hoger dan die van de SI's. Met betrekking tot de activakwaliteit bleven de hoge volumes bestaande NPL's van sommige LSI's een punt van zorg. Over het geheel genomen is de vooruitgang bij het opschonen van de balansen enigszins afgenomen, waarbij de bruto NPL-ratio in het tweede kwartaal van 2019 ongeveer 2,71% bedroeg, 11 basispunten lager dan in december 2018.

Grafiek 12

Overzicht van de kosten van LSI's

(links: EUR miljard; rechts: percentages)

Bron: Statistieken over het bankentoezicht van de ECB.
Toelichting: De grafiek is gebaseerd op een steekproef van LSI’s die aan wijzigingen onderhevig is. De gegevens voor het eerste en het tweede kwartaal van 2019 worden op jaarbasis berekend aan de hand van een vierkwartaals trailingmethode.

1.1.3 De grootste risico's in de bankensector

Als de grootste uitdagingen voor banken in 2019 werden geopolitieke onzekerheden, NPL’s, en cybercriminaliteit en IT-verstoringen gezien

ECB-Bankentoezicht identificeert jaarlijks in nauwe samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten de voornaamste risico’s voor de banken op de korte en middellange termijn (de komende twee tot drie jaar). Deze risico’s worden vervolgens gepubliceerd in de vorm van de SSM-risicokaart. Bij de exercitie voor 2018 werden voor de jaren 2019 en daarna de volgende belangrijke risico's geïdentificeerd: geopolitieke onzekerheden, hoge bestaande NPL’s en het potentieel voor een opbouw van NPL’s in de toekomst, evenals cybercriminaliteit en IT-verstoringen. Andere vastgestelde risico’s waren het risico van herinschatting van risico's op de financiële markten, de lage rentestand en de reactie van de banken op regelgeving.

Geopolitieke onzekerheden vormden een belangrijk risico voor de economie van het eurogebied

Geopolitieke onzekerheden werden beschouwd als een belangrijk risico voor de mondiale financiële markten en de economie van het eurogebied gezien. De oplopende spanningen op handelsgebied en de toegenomen geopolitieke onzekerheid hadden een negatief effect op de mondiale groei van het bbp, die gedurende 2019 gematigd bleef. Verder bleef de brexit een belangrijke bron van onzekerheid doordat banken en toezichthouders zich op alle mogelijke scenario’s moesten voorbereiden. In combinatie met grotere politieke onzekerheden in sommige landen van het eurogebied bleven deze ontwikkelingen de economische vooruitzichten voor het eurogebied drukken, die in 2019 dan ook verslechterden.

De NPL-ratio voor het eurogebied zette de daling voort

Ondanks de aanhoudende daling van de NPL-ratio in het eurogebied bleven de hoge niveaus van de NPL’s die door een groot aantal banken van het eurogebied worden aangehouden een punt van zorg. Dankzij de uitvoering van hun strategieën gericht op terugdringing van NPL's hebben die banken inmiddels goede voortgang geboekt bij het afbouwen van het volume van de NPL's uit het verleden. In het derde kwartaal van 2019 daalde de NPL-ratio van SI's tot 3,41%, wat nog wel boven het niveau van voor de crisis is. Er zijn dus verdere inspanningen nodig om ervoor te zorgen dat de NPL-strategieën worden voortgezet, met name omdat wordt verwacht dat de groei van het reële bbp op korte termijn gematigd zal blijven.

Een versoepeling van de acceptatiecriteria zou kunnen leiden tot de opbouw van NPL’s in de toekomst

Verder zou de continue zoektocht van banken naar meer rendement tot de opbouw van NPL’s in de toekomst kunnen leiden. De versoepeling van de acceptatiecriteria voor leningen van de afgelopen jaren is in 2019 iets afgenomen. Niettemin rapporteerden de banken in het eurogebied in twee kwartalen van 2019 nog een lichte versoepeling van de acceptatiecriteria voor leningen aan ondernemingen en leningen aan huishoudens voor de aankoop van een woning.[3] Bovendien werden SI's nog actiever op de markt voor hefboomfinancieringen, waarbij zij kredietbescherming accepteerden die lager was dan ooit.

Als gevolg van de voortdurende digitalisering nemen de risico's die samenhangen met IT en cybercriminaliteit toe

De tendens van het digitaliseren van financiële diensten kan de weerbaarheid van banken tegen cybercriminaliteit en IT-verstoringen aantasten. Banken leunen steeds zwaarder op digitale processen en moeten aanvullende technologieën invoeren om efficiënter te worden en aan veranderende voorkeuren van de klant tegemoet te komen. Een aantal significante instellingen werkt echter nog steeds met verouderde IT-systemen en moet de IT-infrastructuur herzien, waardoor het digitaliseringsproces vertraagd en/of kostbaarder kan worden. Bovendien zijn er bijkomende risico’s die te maken hebben met cybercriminelen die zich collectief met kwaadwillende bedoelingen organiseren.

Het aanzienlijke risico van herinschatting van risico's op financiële markten duurde voort

In 2019 bleef het risico van herinschatting van risico's op de financiële markten aanzienlijk, bij de aanhoudende jacht op rendement. Ondanks de perioden van toegenomen volatiliteit van de financiële markten als gevolg van oplopende handelsspanningen bleven de risicopremies het hele jaar door gematigd. Hoewel de houdbaarheid van de overheidsschuld in het eurogebied als geheel is verbeterd, bleven de schuldenniveaus in verschillende landen hoog, waardoor zij kwetsbaar zijn voor de potentiële herinschatting van het landenrisico.

De winstgevendheid van de banken bleef gematigd

De SI's bleven kampen met een lage winstgevendheid doordat het vooruitzicht van een langdurige periode van lage rente en hevige concurrentie hun vermogen om inkomsten te genereren nog verder drukte. In 2019 behaalde meer dan de helft van de SI's een rendement op het eigen vermogen dat lager was dan hun geraamde kosten van het eigen vermogen. Ondanks de lichte verbetering van het rendement op het eigen vermogen in 2018 hebben zij hun winstprognoses neerwaarts bijgesteld, wat erop wijst dat zij voor 2019 en 2020 een daling van het rendement op het eigen vermogen voorzien. Bij verder verslechterende macro-economische omstandigheden in het eurogebied zouden zij deze zelfs verder neerwaarts kunnen bijstellen.

Hoewel de risico’s in 2019 wel wat zijn verschoven, blijven de hierboven beschreven voornaamste risicofactoren voor de komende jaren zeer relevant (zie Paragraaf 1.6 voor de risicovooruitzichten voor 2020 en daarna).

1.2 Toezichtsprioriteiten en -projecten voor 2019

1.2.1 Overzicht van toezichtsprioriteiten voor 2019

De toezichtsprioriteiten betreffen de onderwerpen waaraan ECB-Bankentoezicht in het komende jaar extra aandacht besteedt. Deze zijn door de Raad van Toezicht van de ECB besproken en goedgekeurd en bouwen voort op een beoordeling van de belangrijkste risico’s waarmee onder toezicht staande banken bij de huidige economie, regelgeving en toezicht worden geconfronteerd (zie Paragraaf 1.1). Verder wordt rekening gehouden met thematische ontwikkelingen die de Joint Supervisory Teams (JST's) in hun dagelijkse toezicht signaleren, evenals met inzichten uit missies ter plaatse. De prioriteiten, die jaarlijks worden herzien, vormen een essentieel hulpmiddel om de toezichtsacties voor alle banken op een voldoende geharmoniseerde, evenredige en efficiënte wijze te coördineren. Daarmee dragen zij bij aan een gelijk speelveld en een grotere impact van het toezicht. In deze paragraaf worden de prioriteiten voor 2019 en de bijbehorende projecten besproken (zie ook Figuur 1).

Figuur 1

Toezichtsprioriteiten voor 2019

Bron: ECB.
* Gewijzigde activiteit

** Nieuwe activiteit/aandachtsgebied in 2019
1) Niet-renderende leningen (non-performing loans).
2) Interne beoordelingsprocessen van de kapitaal- en liquiditeitstoereikendheid (internal capital and liquidity adequacy assessment processes).
3) Vooralsnog is geen specifieke liquiditeitsstresstest ingepland, maar in 2020 wordt de EU-brede stresstest wordt uitgevoerd. Deze omvat uiteenlopende risico's.

1.2.2 Het aanpakken van NPL's

In 2019 heeft de ECB besloten haar toezichtsverwachtingen voor de prudentiële voorzieningen voor nieuwe niet-renderende risicoposities (NPE’s) te herzien, zoals bepaald in het Addendum bij de Leidraad van de ECB voor banken inzake niet-renderende leningen (het Addendum). Dit is gedaan vanwege de vaststelling van Verordening (EU) nr. 2019/630[4], waarin de NPE-behandeling volgens Pijler 1 wordt beschreven. De nieuwe verordening is op 26 april 2019 in werking getreden en vormt een aanvulling op de bestaande prudentiële regels. De herziening van het Addendum volgde op de toezegging van de ECB om de toezichtsverwachtingen voor nieuwe NPE’s te heroverwegen zodra de nieuwe wetgeving inzake de NPE-behandeling volgens Pijler 1 zou zijn afgerond.

Voornaamste verschillen in aanpak tussen Pijler 2 en Pijler 1

Er zijn drie belangrijke verschillen vastgesteld tussen de nieuwe de NPE-behandeling volgens Pijler 1 en de Pijler 2-aanpak van de ECB.

  • Ten eerste schrijft de NPE-behandeling volgens Pijler 1 voor dat alle banken een aftrekking van het prudentieel eigen vermogen (own funds) moeten toepassen wanneer NPE's onvoldoende automatisch gedekt zijn door voorzieningen of andere aanpassingen. Dit is een wettelijk bindende eis, terwijl de toezichtsverwachtingen van de ECB voor de prudentiële voorzieningen van SI's volgens de Pijler 2-benadering niet juridisch bindend zijn. Om precies te zijn: de toezichtsverwachtingen zijn (i) een uitgangspunt voor de toezichtsdialoog en (ii) afhankelijk van een individuele evaluatie, (iii) een toezichtsmaatregel die kan worden toegepast krachtens het Pijler 2-kader in de SREP-cyclus.
  • Ten tweede verschilden de NPE-behandeling volgens Pijler 1 en de toezichtsaanpak van nieuwe NPE's en NPE's uit het verleden enigszins waar het de kalibratie van de kalender betreft. Verder liepen de wegen uiteen waarop de aanpassingen worden gerealiseerd in het geval van de Pijler 2-benadering van de ECB en de volledige implementatie in het geval van het Pijler 1-kader.
  • Ten derde is er een aanzienlijk verschil in reikwijdte. De NPE-behandeling volgens Pijler 1 is alleen van toepassing op NPE's die voortvloeien uit nieuwe leningen die vanaf 26 april 2019 worden verstrekt en nooit op (i) bestaande NPE's of op (ii) de volledige groep bestaande renderende leningen op de balans van banken die vóór 26 april 2019 zijn verstrekt en die in de toekomst niet-renderend zouden kunnen worden. Dit betekent dat de toezichthouders over de middelen zouden moeten beschikken om dat potentiële risico aan te pakken. Die instrumenten worden geleverd door de Pijler 2-aanpak van de ECB.

Aanpassingen van de Pijler 2-aanpak voor nieuwe NPE’s met betrekking tot de reikwijdte en de kalibratie van de kalender

Na de voornaamste verschillen te hebben vastgesteld, heeft de ECB besloten haar toezichtsverwachtingen voor de prudentiële voorzieningen voor nieuwe NPE’s aan te passen. Het doel was de totaalbenadering van NPE’s te vereenvoudigen en te harmoniseren. Ten eerste zou de reikwijdte van de toezichtsverwachtingen van de ECB voor nieuwe NPE’s volgens de Pijler 2-benadering, zoals vermeld in het Addendum, worden beperkt tot risicoposities die niet onder de Pijler 1-behandeling vallen, zodat een overlapping wordt vermeden. Hiermee wordt namelijk voorkomen dat dezelfde risicopositie onder zowel Pijler 1- als Pijler 2-maatregelen valt. NPE's die voortvloeien uit leningen die vanaf 26 april 2019 zijn verstrekt vallen in principe alleen onder Pijler 1. In de tweede plaats zouden de desbetreffende termijnen (d.w.z. ouderdomscategorieën/telling) voor NPE's die voortvloeien uit leningen die vóór 26 april 2019 zijn verstrekt, worden veranderd van 2/7 jaar naar 3/7/9 jaar. Dit om die termijnen af te stemmen op die van het Pijler 1-kader.[5] Om precies te zijn wordt van onder het Addendum vallende NPE's verwacht dat ze de ouderdomstelling van 3/7/9 jaar volgen voor NPE's die ongedekt/gedekt (anders dan door onroerend goed)/door onroerend goed gedekt zijn, met een pad naar volledige implementatie zoals volgens het Pijler 1-kader (d.w.z. 100% dekking).[6]

De verwachtingen van de toezichthouder voor de bestaande NPE's blijven ongewijzigd

Aan de toezichtsverwachtingen voor bestaande NPE's (dat wil zeggen de risicoposities die per 31 maart 2018 als NPE zijn aangemerkt) verandert niets. Het uitgangspunt blijft hetzelfde: ouderdomscategorieën van 2/7 jaar voor NPE's zonder/met zekerheidsstelling, met dekkingsaanbevelingen van de toezichthouder alsmede de infasering zoals vermeld in de SREP-brieven.[7] Een snelle verlaging van bestaande NPE's kreeg de hoogste prioriteit, zodat de bankbalansen opgeschoond zijn voordat de economische omstandigheden minder gunstig worden.

Specifieke omstandigheden waardoor verwachtingen omtrent prudentiële voorzieningen niet gepast zijn, zouden nog steeds worden meegenomen voor zowel bestaande als nieuwe NPE’s

Alle andere aspecten van de behandeling van nieuwe NPE's volgens de Pijler 2-benadering blijven zoals in het Addendum beschreven. Onder andere zouden specifieke omstandigheden waardoor de verwachtingen omtrent prudentiële voorzieningen niet gepast zijn voor een specifieke portefeuille/risicopositie wel worden meegenomen bij de beoordeling van afwijkingen van de dekkingsverwachtingen van de toezichthouder volgens de Pijler 2-benadering, voor zowel bestaande als nieuwe NPE’s.

Samenvatting van de aangepaste toezichtsaanpak ten aanzien van voorzieningen voor NPE’s

Samengevat is de reikwijdte van de toezichtsverwachtingen van de ECB voor nieuwe NPE’s beperkt tot NPE’s die voortvloeien uit leningen die vóór 26 april 2019 zijn verstrekt, die niet onder de Pijler 1-behandeling vallen[8]. NPE’s die voortvloeien uit leningen die sinds 26 april 2019 zijn verstrekt vallen onder de Pijler 1-behandeling, waarbij de ECB nauwlettend aandacht aan de daaruit voortkomende risico's besteedt. Daarnaast volgen alle nieuwe NPE’s, ongeacht de datum waarop de risicopositie is ontstaan, dezelfde kalender en splitsing van de gedekte risicoposities. Ook worden ze op dezelfde manier behandeld voor wat betreft een deel van de NPE dat door een officiële exportkredietinstelling wordt gegarandeerd of verzekerd, met het oog op vermindering van de complexiteit van de rapportage over nieuwe NPE's (zie Figuur 2).

Figuur 2

Overzicht van benaderingen voor NPE-voorzieningen: toezichthouder en de CRR

Bron: ECB.

Door de Europese Bankautoriteit gepubliceerde richtsnoeren inzake NPE’s

De ECB heeft de EBA in kennis gesteld van haar voornemen om de EBA-richtsnoeren inzake NPE’s op te volgen.

Eind 2018 is de toezichtsaanpak van NPE’s verder versterkt met de publicatie door de Europese Bankautoriteit (EBA) van een tweetal sets richtsnoeren inzake NPE’s: (i) Richtsnoeren van 31 oktober 2018 inzake het beheer van niet-renderende en respijtblootstellingen (EBA/GL/2018/06), en (ii) richtsnoeren van 17 december 2018 inzake de openbaarmaking van niet-renderende en respijtblootstellingen (EBA/GL/2018/10). De ECB heeft de EBA in kennis gesteld van haar voornemen om aan deze EBA-richtsnoeren te voldoen.[9]

Het aanpakken van bestaande NPL's: voortgang en beoordeling van de strategieën voor het terugdringen van NPL's van banken

Sinds december 2014 zijn de bestaande NPL's van SI's met ruim 40% gedaald.

Toen het SSM begon, bedroeg het totaal aan door SI's aangehouden NPL’s circa € 1 biljoen (een NPL-ratio van 8%). Eind september 2019 was het afgenomen tot € 543 miljard (NPL-ratio 3,41%). Het volume aan bestaande NPL’s was daarmee sinds december 2014 met circa 46% gedaald (zie Grafiek 13) . Die daling van het NPL-niveau is in 2017 versneld, in het bijzonder in landen met een hoge NPL-ratio. Dit viel samen met de publicatie van de Leidraad voor banken inzake niet-renderende leningen van de ECB (de NPL-leidraad) in maart 2017. Daarin worden de verwachtingen beschreven van ECB-Bankentoezicht ten aanzien van het beheer van de NPL's. Figuur 13 toont de ontwikkeling in de bestaande NPL's voor alle SI's.

Grafiek 13

NPL-ontwikkeling bij belangrijke kredietinstellingen (SI’s)

(links: percentages; rechts: EUR miljard)

Bron: ECB.

SI's met een hoge NPL-ratio hebben voor het eerst in 2017 een NPL-strategie ingediend en hebben deze sindsdien tweemaal geactualiseerd

In de NPL-leidraad worden de verwachtingen beschreven voor de wijze waarop banken hun bestaande NPL's zouden moeten beheren.[10] Als vervolg op de leidraad heeft de ECB SI's met hogere NPL-niveaus verzocht hun strategie in te dienen voor het terugdringen van NPL's en activa uit executies en daarbij hun afbouwdoelstellingen op middellange termijn aan te geven. Zij hebben voor het eerst in 2017 een NPL-strategie bij de ECB ingediend en hebben deze sindsdien tweemaal geactualiseerd.

In de NPL-strategieën van 2019 wordt een afbouw van de bestaande NPL's met 50% over een tijdshorizon van drie jaar voorzien

De in 2019 ingediende NPL-strategieën voorzien een brutovermindering van de bestaande NPL's van ongeveer 50% tussen eind 2018 en eind 2021. In Grafiek 14 en 15 worden de bestaande niet-renderende activa (NPA’s) eind 2018 weergegeven voor een steekproef van 32 banken met hoge NPL-niveaus weergegeven, samen met de eigen afbouwverwachtingen voor de periode van eind 2019 tot eind 2021.

De banken met hoge NPL-niveaus hebben in 2018 hun afbouwdoelstellingen overtroffen.

In 2018 presteerden de banken met hoge NPL-niveaus over het algemeen goed, en in veel gevallen overtroffen ze zelfs hun afbouwdoelstellingen. De instrumenten die banken hanteren om hun bestaande NPL's af te bouwen, variëren zowel per instelling als per land. Met name ging het om aflossingen, waarbij kredietnemers contractueel overeengekomen bedragen terugbetalen, herstel, verkoop (waaronder verkopen van portefeuilles, securitisaties en herrubricering als aangehouden voor verkoop volgens International Financial Reporting Standard (IFRS) 9) en afschrijvingen.

In de eerste helft van 2019 hebben de banken een afbouw van 8% van de bestaande NPL's bereikt, wat neerkwam op 42% van het geplande jaarcijfer voor 2019, tegen 51% in het tweede kwartaal van 2018. Terwijl de uitstromen van NPL’s en de instromen vanuit de renderende leningen doorgaans op schema zijn, liggen andere instromen boven de doelstelling. De uitstromen worden voornamelijk veroorzaakt door aflossingen en herstel, afschrijvingen en verkopen (waaronder verkopen van portefeuilles, securitisaties en herrubricering als aangehouden voor verkoop volgens International Financial Reporting Standard (IFRS) 9) .

De banken voeren de geplande afbouw vervroegd uit

De meeste banken halen hun afbouwinspanningen actief naar voren. Blijkens de voor de periode 2019-2021 ingediende afbouwstrategieën zal in de meeste landen ongeveer 50% van de drie jaar durende verlaging in het eerste jaar plaatsvinden. Hierbij wordt ruim 75% van de afbouw in deze drie jaar waarschijnlijk veroorzaakt door uitstroom uit niet-renderende portefeuilles, aflossingen, verkopen en afschrijvingen.

De banken gaan de oudere NPE’s energieker te lijf

Het is ook positief dat banken zich in hun NPE-afbouwplannen energieker tonen bij de aanpak van hogere ouderdomscategorieën. Zoals uit Grafiek 16 blijkt, is de verwachting dat risicoposities die al meer dan vijf jaar als niet-renderend zijn geclassificeerd aanzienlijk sneller worden afgebouwd dan risicoposities die minder dan vijf jaar niet-renderend zijn.

Over het geheel genomen blijft het volume van de bestaande NPL's hoog in het eurogebied. ECB-Bankentoezicht zal zich dan ook blijven inspannen om bestaande NPL's aan te pakken en de opbouw van nieuwe te voorkomen.

Grafiek 14

Strategieën voor de afbouw van NPA's: voorgenomen ontwikkeling

(EUR miljard; jaren)

Bron: ECB.

Grafiek 15

Voorgenomen afbouw NPL's voor geheel 2019, afgezet tegen de realisatie in het eerste halfjaar

(EUR miljard)

Bron: ECB.
0) Instromen uit renderende respijtblootstellingen.

1) Uitstromen door inbezitneming van onderpand.
2) Instromen uit renderende niet-respijtblootstellingen.
3) Uitstromen door uitwinning van onderpand.

Grafiek 16

Strategieën voor de afbouw van NPA's: geplande toekomstige vermindering van NPL's naar ouderdomscategorie

(EUR miljard)

Bron: ECB.

Kader 1
Effect van verkopen van niet-renderende leningen op de aandelenmarkt

In dit Kader wordt empirisch onderzocht hoe de aandelenmarkt in de periode 2015-2019 heeft gereageerd op aankondigingen van balansopschoning door belangrijke instellingen (significant institutions – SI’s) en minder belangrijke instellingen (less significant institutions – LSI’s) in het eurogebied die onder SSM-toezicht staan. Het doel is te beoordelen of verkopen[11] van niet-renderende leningen (NPL’s) voor SI's en LSI's tot een positief vermogenseffect heeft geleid in de meest actieve landen (namelijk Italië, Spanje, Ierland, Griekenland, Portugal en Cyprus). Het totale verkoopvolume aan NPL’s en activa uit executies van SI's en LSI's in deze landen bedroeg in 2018 meer dan € 184 miljard, tegen € 108 miljard in 2017. Recentelijk werden deze activiteiten in de verslagperiode met name door de Italiaanse en de Spaanse markt gedreven, en ook in Griekenland, Portugal en Cyprus was er sprake van een aanzienlijke toename in activiteit. Daar verdubbelden de verkoopvolumes ruimschoots in 2018 ten opzichte van 2017 (zie de grafiek ). Hoewel de verkoopactiviteiten in 2019 afnamen ten opzichte van 2017 en 2018, zijn er nog verkopen ter hoogte van € 74 miljard gaande, die naar verwachting eind 2020 zijn afgerond. Bovendien neemt de omvang van het activasegment "betaling onwaarschijnlijk” toe. In 2019 vond ongeveer een derde van de totale verkopen door Italiaanse kredietinstellingen in dit segment plaats.

Grafiek

Verkopen van NPL’s en activa uit executies door SI's en LSI's onder SSM-toezicht in de landen van de steekproef in de periode 2015-2019 plus nog lopende verkopen

(EUR miljoen; brutoboekwaarde)

Bronnen: Aankondigingen van banken, Credit Village, Debtwire, Deloitte, KPMG en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De afsluitingsdatum voor gegevens is 31 december 2019. “Lopende” verkopen zouden eind 2020 moeten zijn afgerond. De grafiek omvat rechtstreekse NPL-verkopen, NPL-securitisaties die leiden tot deconsolidatie, en verkopen uit executies ('foreclosed asset sales'”). Getoond worden verkopen door SI's en LSI's onder SSM-toezicht in de geselecteerde landen. Verkopen door beleggingsbeheerders zijn niet in de cijfers begrepen. De cijfers voor 2017 voor Spanje omvatten de verkoop door Santander van het meerderheidsbelang in de vastgoedbeleggingsportefeulle van € 30 miljard aan Blackstone. De cijfers voor 2018 voor Italië omvatten de securitisatie van slechte leningen door Monte dei Paschi di Siena ter waarde van ongeveer € 24,1 miljard, die in mei 2018 werd afgerond, en de overdracht van de portefeuille van € 18 miljard van Veneto Banca/Popolare di Vicenza aan SGA S.p.A., die in 2018 werd afgerond na de liquidatie van de banken in 2017. De verkoop door Unicredit van € 17,7 miljard (project Fino) is in de cijfers over 2017 voor Italië begrepen.

In de financiële literatuur wordt het effect van balansopschoning op de aandelenkoersen van banken en het welvaartseffect voor verkopers al geruime tijd bestudeerd.[12] Aan de hand van de 'event study'-methodiek[13] heeft de ECB eerdere empirische studies over dit onderwerp aangevuld door het effect van 135 aankondigingen van NPL-verkopen door SI's en LSI’s[14] vanaf 2015 te analyseren. Uit de resultaten blijkt dat de aankondigingen van NPL-verkopen een positief en significant effect hadden op de aandelenkoers van kredietinstellingen die tijdens de onderzochte periode substantiële vooruitgang hadden geboekt met de afbouw van NPL's (zie de tabel).

Tabel

Uitkomsten 'event study'

Bronnen: ECB en Bloomberg (voor werkelijke rendementen).
Toelichting: Het “event” is het persbericht gepubliceerd door de vermelde SI's en LSI's over NPL-verkopen: rechtstreekse NPL-verkopen, NPL-securitisaties die leiden tot deconsolidatie, en verkopen van activa uit executies ('foreclosed asset sales'). Niet in aanmerking genomen zijn persberichten waarin overlappende en gelijktijdige gebeurtenissen werden gemeld, zoals een verkoop die werd gemeld in het kader van de publicatie van financiële kwartaalresultaten, aankondigingen van een kapitaaluitbreiding, bedrijfsstrategieën, fusies, enz. Een verkoop is als “groot” aangemerkt wanneer het niet-renderende activa betreft met een brutoboekwaarde van meer dan € 320 miljoen. Dit bedrag vertegenwoordigt de mediaan van alle verkopen door SI's en LSI’s onder SSM-toezicht in de periode 2015-2019 (waarbij ook rekening wordt gehouden met de van deze analyse uitgesloten transacties). Onze steekproef van aankondigingen in Spanje, Ierland en Griekenland omvat bekendmakingen van verkopen van activa met een bovengemiddelde brutoboekwaarde. De abnormale rendementen zijn berekend door de verwachte normale rendementen alsof er geen NPL-verkopen waren aangekondigd in mindering te brengen op de werkelijke rendementen op de aandelen. De verwachte normale rendementen zijn geschat aan de hand van het “marktmodel”, dat is gebaseerd op de werkelijke rendementen van een referentiemarkt en de correlatie tussen het bankaandeel en de referentiemarkt. Voor deze analyse waren de referentiemarkten de FTSE Italia Bank index voor Italiaanse banken, de IBEX 35-index voor Spaanse banken, de Athens Stock Exchange General Index voor Griekse banken, de FTSE Ireland Index voor Ierse banken, de FTSE Portugal Index voor de Portugese banken en de Cyprus Stock Exchange General Index voor Cypriotische banken. Er is gebruikgemaakt van rendementen volgens natuurlijke logaritmen. De schattingsperiode bedroeg 120 handelsdagen. Na berekening van de abnormale rendementen is het cumulatieve abnormale rendement (CAR) berekend door de afzonderlijke abnormale rendementen op te tellen om zo het totaaleffect van een "event" gedurende een bepaalde periode (“event window”) te kunnen meten. In deze analyse zijn twee 'event windows' gehanteerd, te weten -2; 0 en 0;2, waarbij 0 de dag van het "event" is of de eerste handelsdag na de aankondiging indien deze nabeurs werd gedaan of indien het "event" op een niet-beursdag (zoals een weekenddag) valt. De cumulatieve gemiddelde abnormale rendementen (CAAR’s) zijn de gemiddelde waarden van alle "events" in de steekproef (totaal of op landniveau), dat wil zeggen de gemiddelde reacties van de aandelenmarkt (uitgedrukt als een percentage) op de persberichten. Om de statistische significantie van de CAAR’S te verifiëren zijn de 'parametric cross-sectional t-test' en de toets van Boehmer, Masumeci en Poulsen gebruikt. ***,**,* verwijst naar een significantieniveau van respectievelijk 1%, 5% en 10% van de cross-sectional t-test en de toets van Boehmer, Masumeci en Poulsen (1991).

Uit de analyse blijkt ook dat het ontwikkelingsniveau van de binnenlandse NPL-markten en de kenmerken van de nationale wettelijke kaders de aandelenkoersen in verschillende rechtsgebieden in uiteenlopende mate beïnvloeden. Zo hebben kredietinstellingen in Italië die grote NPL-verkopen[15] aankondigden in de twee dagen na het persbericht gemiddeld genomen een significante en positieve reactie op de aandelenmarkt ondervonden. Met name is er een sterk positief vermogenseffect voor Italiaanse banken die gebruik maken van het GACS-stelsel.[16] Dit wijst erop dat een zorgvuldig ontworpen stelsel om de overdracht van NPL-risico’s van de balans van kredietinstellingen te halen in het algemeen een positief effect op de verkopende bank zou hebben. Zo hebben ook kredietinstellingen in Ierland na de aankondigingen een positieve beursreactie ondervonden, mogelijk vanwege het gunstige effect op de kapitaalratio’s dat in de meeste Ierse persberichten over NPL-verkopen werd genoemd.[17] Daarentegen zijn geen statistisch significante effecten waargenomen voor kredietinstellingen in Griekenland, waar de secundaire markten die aan de afbouw van NPL’s bijdragen in 2017 begonnen te groeien. Niettemin kan in de toekomst een positief vermogenseffect uitgaan van risico-overdracht via de securitisatieregeling “Hercules”, waarmee wordt getracht om, in combinatie met andere externe en interne strategische instrumenten, bestaande NPL’s tot een houdbaar niveau terug te brengen.[18] Wat Spanje betreft was de reactie op de aankondigingen van de banken in de periode 2015-2019 niet statistisch significant. Dit zou kunnen worden toegeschreven aan de ontwikkelde Spaanse NPL-markt en de relatief lage NPL-ratio's van Spaanse kredietinstellingen.[19] De Portugese en Cypriotische kredietinstellingen zijn bij de analyse in de totale steekproef opgenomen, maar voor Portugal en Cyprus zijn geen resultaten op nationaal niveau beschikbaar vanwege het beperkte aantal beschikbare beursgenoteerde banken en aankondigingen.

1.2.3 Kredietacceptatiecriteria

In sommige lidstaten hebben ontoereikende praktijken voor het verstrekken van leningen in grote mate bijgedragen aan de hoge NPL-ratio’s. Het doel van de toezichtsinspanningen gericht op het afbouwen van NPL’s is bankbalansen op te schonen en zo het vertrouwen in de bankensector te herstellen. Gezien de grotere waarschijnlijkheid van een conjunctuuromslag is het van belang om inzicht te hebben in de risico's die banken momenteel op hun balans nemen, aangezien die in de toekomst problemen kunnen veroorzaken. Om die reden verschuift de aandacht nu naar de acceptatiecriteria die banken hanteren bij het verstrekken van leningen. Het doel is om proactieve maatregelen te nemen om zo de buitensporige opbouw van toekomstige NPL’s te beperken. Dit vormde onderdeel van de toezichtsprioriteiten voor 2019 (zie Paragraaf 1.2).

De eerste stap op weg naar dat doel was het beoordelen van risico’s en ontwikkelingen bij de manier waarop banken krediet verlenen. Daarbij werden de toezichtsinspanningen gericht op gebieden met risico’s. Daartoe heeft de ECB de relevante gegevens die de toezichthouders al tot hun beschikking hadden, grondig beoordeeld. Er waren echter aanvullende geharmoniseerde gegevens nodig om een gedegen en gestructureerde beoordeling van de kwaliteit van de acceptatiecriteria van banken mogelijk te maken, met de nadruk op nieuwe verstrekkingen. Daarom is ECB-Bankentoezicht in 2019 met een nieuwe gegevensuitvraag begonnen.

De belangrijkste doelstellingen van deze exercitie waren (i) helder te krijgen of de acceptatiecriteria van banken in de loop van de tijd waren verslechterd en (ii) patronen vast te stellen en specifieke kenmerken aan het licht te brengen in bepaalde kredietsegmenten, uiteenlopende bedrijfsmodellen en verschillende landen. Bovendien zou de exercitie kunnen helpen bij de vaststelling of bepaalde belangrijke risico-indicatoren al voorhanden waren in de IT-systemen van de banken en bij het bepalen van het automatiseringsniveau voor het verzamelen en rapporteren van die gegevens.

De uitvraag is opgezet in samenwerking met de sector. Daardoor zijn de definities van de belangrijkste risico-indicatoren die in acceptatietemplates zijn opgenomen, zoals loan-to-valueratio's, in overeenstemming gebracht met de meest gebruikelijke praktijken in de bankensector. Met het resulterende model werden de belangrijkste risico-indicatoren voor kredietverlening afgedekt, evenals risicoparameters voor leningen aan de niet-financiële particuliere sector. Om de consistentie van de gegevens tussen kredietinstellingen te bevorderen, werd het proces ondersteund door een uitgebreid FAQ-proces en gevolgd door een uitgebreide kwaliteitscontrole.

Bij het interpreteren van de verzamelde gegevens moest rekening worden gehouden met de achterliggende omstandigheden bij de kredietverlening, die immers van land tot land verschillen. In aanvulling op de gegevensanalyse werden dan ook specifieke landenbijeenkomsten gehouden, die zowel door de JST’s als de nationale bevoegde autoriteiten (NCA’s) werden bijgewoond. Het doel van deze bijeenkomsten was om gezamenlijk de bevindingen van de JST’s van onderaf te evalueren in combinatie met horizontale waarnemingen. Daarmee konden zowel land- als bankspecifieke omstandigheden in aanmerking worden genomen, terwijl tegelijkertijd een geharmoniseerde beoordeling werd gewaarborgd. De uitkomsten van deze bijeenkomsten vormden de basis voor het bepalen van de reikwijdte van de vervolganalyse die in 2020 plaatsvindt.

Zodra de gegevensanalyse is voltooid, zullen alle belanghebbenden baat bij de resultaten hebben. De ECB en de NCA’s zullen dan over waardevolle inzichten beschikken in de manier waarop banken te werk gaan bij kredietverlening en risicogebaseerd beprijzen. De resultaten zullen ook licht werpen op de ontwikkelingen in specifieke bedrijfssegmenten, zoals de markt voor woningkredieten of voor leningen aan kleine en middelgrote ondernemingen. Ook zal duidelijker worden welke gegevens banken gebruiken om de risico’s te sturen die voortkomen uit hun kredietportefeuilles. Voor banken ligt de toegevoegde waarde in de gedetailleerde individuele feedback die zij ontvangen op hun resultaten, die worden afgezet tegen die van vergelijkbare banken. De totaalresultaten van de analyse zullen ook worden gepubliceerd. Deze werkzaamheden kunnen resulteren in bankspecifieke acties in de volgende fase van het project inzake acceptatiecriteria in 2020 nader zullen worden besproken. Tot slot is de timing van het project mede gericht op versterking van de werkzaamheden van de EBA met betrekking tot kredietverstrekking, waarbij de ECB actief betrokken is.

1.2.4 Gerichte toetsing van interne modellen (TRIM)

De gerichte toetsing van interne modellen (TRIM – targeted review of internal models) is bedoeld om na te gaan of de door banken gehanteerde interne modellen toereikend en passend zijn om zo ongewenste variabiliteit in de risicogewogen activa te verminderen. In algemene zin draagt het project bij aan een gelijk speelveld, doordat het consistentie bevordert tussen toezichtsmethoden die zich richten op de juiste en consistente naleving van de regelgevingsvereisten voor interne modellen.

De fase van TRIM die ter plaatse wordt uitgevoerd, is in 2019 afgerond

Na voorbereidende analyses in 2016 is de ter plaatse-fase van TRIM in 2017 van start gegaan en in 2019 afgerond. In die periode zijn bij 65 SI's 200 inspecties ter plaatse verricht, waarbij de nadruk lag op interne modellen voor krediet-, markt- en tegenpartijkredietrisico.

In 2019 is een herziene versie van de ‘ECB guide to internal models’ gepubliceerd

De onderzoeken vonden plaats volgens een gemeenschappelijk methodologisch raamwerk op basis van een door de ECB en de NCA’s gedeelde interpretatie van de Europese regelgeving inzake interne modellen. Deze gedeelde interpretatie komt tot uiting in de ‘ECB guide to internal models’, die helder aangeeft hoe de ECB de toepasselijke regelgevingsvereisten voor interne modellen interpreteert en deze op consistente wijze toepast bij de beoordeling of banken aan die vereisten voldoen. De publicatie van de herziene versie van de gids in 2019 betekende een belangrijke mijlpaal voor TRIM. Deze volgde op een uitgebreid feedbackproces, waaronder een verzoek om opmerkingen uit de sector over de eerste versie van het document in 2017 en twee openbare consultatieronden over geactualiseerde versies van de diverse hoofdstukken van de gids in de loop van 2018. In de toekomst zal de ECB-gids een belangrijk referentiedocument blijven voor de aanpak van de ECB van het toezicht op interne modellen buiten het toepassingsgebied van TRIM. Waar nodig wordt de gids in de loop van de tijd aangepast en geactualiseerd.

In alle fases van TRIM zijn (en worden nog steeds) diverse analyses uitgevoerd om de uitkomsten van onderzoeken bij de verschillende instellingen te beoordelen en te vergelijken. De tussentijdse resultaten van deze analyses zijn inmiddels gepubliceerd ten behoeve van zowel de onderzochte instellingen als het grote publiek. Zo is in 2018 een overzicht gepubliceerd van de belangrijkste of meest voorkomende tekortkomingen die in het kader van de TRIM-onderzoeken zijn vastgesteld. In april en november 2019 is het verder geactualiseerd en uitgebreid. Deze horizontale analyses zijn, samen met andere kwaliteitsborgingslagen,[20] van belang om te zorgen dat de toezichtbeoordelingen in alle onderzoeken onderling consistent zijn. Met de publicatie van deze analyses ondersteunt de ECB de banken door hun een breder kader te bieden waarin zij de besluiten kunnen bezien die zij in verband met TRIM hebben ontvangen.

De toezichtsbesluiten naar aanleiding van de TRIM-inspecties ter plaatse vormen ook een belangrijk product van het project. Mede door de wettelijk bindende verplichtingen die in de besluiten zijn opgenomen herstellen banken de tekortkomingen die in het kader van TRIM zijn vastgesteld en worden de benodigde verbeteringen aan interne modellen afgedwongen. Tot nu toe zijn aan ongeveer 55 van de 65 instellingen die deelnemen aan TRIM circa 110 van dergelijke besluiten in hun definitieve vorm verzonden, dat wil zeggen na de reactie die de instellingen gedurende de hoor-en-wederhoorperiode hebben verstrekt. Gemiddeld bevatte elk van deze TRIM-besluiten ongeveer 20 bindende verplichtingen, in voorkomend geval vergezeld van aanvullende maatregelen.[21] Dankzij dergelijke nauwgezette opvolging van de inspectie draagt TRIM bij aan het terugdringen van ongewenste variabiliteit in de risicogewogen activa binnen de interne modellen van banken doordat wordt voldaan aan de eisen in de regelgeving. Waar het bijvoorbeeld gaat om het kredietrisico vertoonden banken met name tekortkomingen bij het berekenen van gerealiseerde verliezen op risicoposities en bij het gebruik van gemiddelde wanbetalingspercentages op lange termijn voor het kalibreren van de 'probability of default'-parameter. Wat het marktrisico betreft, zijn er met name tekortkomingen in verband met de methode die de banken gebruiken voor het meten van de 'value at risk’ (VaR), de ‘stressed VaR’, het volgens de regelgeving backtesten van de VaR, de reikwijdte van de benadering van het interne model en de 'incremental risk charge’-methode.

Voor TRIM is over het geheel genomen de inzet van forse toezichtscapaciteit noodzakelijk. Om het gebruikelijke onderhoud van de modellen van de banken niet te verstoren, zijn de materiële aanpassingen in de modellen en de initiële goedkeuring ervan ook nog steeds ter plaatse beoordeeld, naast en soms in combinatie met de TRIM-inspecties. Naast de 49 inspecties ter plaatse onder TRIM werden er in de loop van 2019 117 inspecties van interne modellen bij belangrijke instellingen opgestart (waarvan 52 ter plaatse)[22]. In totaal zijn er in 2019 141 toezichtsbesluiten over onderzoeken van interne modellen[23] (met inbegrip van die voor TRIM) verzonden.

TRIM wordt in de tweede helft van 2020 afgerond

Het TRIM-project zal in de tweede helft van 2020 worden afgerond, maar de reguliere toezichtsbeoordelingen van materiële wijzigingen van modellen en de verzoeken om initiële goedkeuring van modellen zullen naar verwachting in 2020-2021 in een fors tempo aanhouden. De banken die onder toezicht staan, zullen hun modellen moeten aanpassen naar aanleiding van (i) de bevindingen van TRIM en (ii) de vereisten die door de EBA zijn vastgesteld in een reeks nieuwe technische reguleringsnormen en richtsnoeren die zijn uitgebracht in het kader van een herziening van de regelgeving ten aanzien van de interne rating-benadering. Samen met de banken verwacht ECB-Bankentoezicht dat er synergieën kunnen worden behaald door het combineren, voor zover mogelijk, van de invoering en de beoordeling van wijzigingen in interne modellen die uit beide initiatieven voortvloeien en dezelfde ratingsystemen betreffen.

1.2.5 IT- en cyberrisico's

Gedurende geheel 2019 is ECB-Bankentoezicht de aanpak van IT- en cyberrisico’s als een toezichtsprioriteit blijven behandelen. Algemeen bezien dienen IT- en cyberrisico’s deel uit te maken van het algemene raamwerk voor risicobeheer en -beheersing van de banken en moeten alle personeelsleden zich van deze risico's bewust zijn. Het effect van IT- en cyberrisico’s kan immers door de gehele onderneming worden gevoeld. Daarom moeten alle medewerkers bijdragen aan de inperking van deze risico's, ongeacht hun positie binnen een bedrijfsonderdeel of hiërarchie.

Gezien de hoge mate van verwevenheid in de financiële sector, kunnen cyberincidenten zich snel verspreiden. Om de toezichthouders in staat te stellen trends in cyberincidenten in de banksector beter in kaart te brengen en te bewaken, is in 2017 een proces voor het rapporteren van cyberincidenten ingevoerd. Alle SI's moeten significante cyberincidenten[24] onmiddellijk na ontdekking rapporteren. De SSM-database van cyberincidenten vergroot de transparantie en stelt de ECB in staat om snel te reageren wanneer een of meer SI's met een significant incident te maken hebben. In vergelijking met 2018 steeg het aantal in 2019 gerapporteerde cyberincidenten met ongeveer 30%.

Aan de hand van veelvuldige inspecties ter plaatse kan ECB-Bankentoezicht de capaciteiten van de afzonderlijke banken op het gebied van de beheersing van IT- en cyberrisico's beoordelen. Inspecties volgens een “campagneaanpak”, waarbij hetzelfde onderwerp bij meerdere banken op een vergelijkbare schaal wordt onderzocht, bieden juist horizontale inzichten. De nadruk op IT-continuïteitsmanagement in 2019 bracht de noodzaak van verbeteringen aan het licht, met name met betrekking tot het testen van de respons bij calamiteiten. Deze bevindingen worden opgevolgd in het kader van het doorlopend toezicht. De aanstaande campagne van 2020 inzake IT-risico’s zal bestaan uit een nadere beoordeling van het cyberrisicobeheer van banken.

In het kader van het jaarlijkse SREP oefenen de JST's doorlopend toezicht uit op IT- en cyberrisico's. Daarbij hanteren ze een gemeenschappelijke en gestandaardiseerde methodiek voor risicobeoordeling die is gebaseerd op EBA-richtsnoeren EBA/GL/2017/05[25] en wordt ondersteund door een IT-risicovragenlijst (zelfbeoordeling door banken). In aanvulling hierop vinden thematische onderzoeken inzake IT-risico’s plaats, evenals een horizontale analyse. Uit deze zelfbeoordeling door the SI's van hun IT-risico en beheersingsmaatregelen komt waardevolle informatie voort.. Een van de relevante bevindingen in 2019 was dat de sector gemiddeld genomen in de richting van voorzichtigere zelfbeoordelingen is opgeschoven. Verder kwam uit de zelfbeoordeling naar voren dat SI's waarvan IT-experts in het bestuur zitting hebben, over meer competentie beschikken binnen diverse categorieën IT-risicobeheersing en zich bewuster zijn van de risico’s.

Tegelijkertijd bleek uit de zelfbeoordeling dat het aantal SI's toeneemt dat voor hun kritieke bedrijfsprocessen afhankelijk is van systemen die het einde van hun levenscyclus hebben bereikt, en dat de uitbestedingskosten voor IT toenemen. In 2020 zal de aandacht voor deze onderwerpen worden geïntensiveerd.

Daarnaast onderhoudt ECB-Bankentoezicht contacten met tal van belanghebbenden, zowel binnen als buiten de EU, om te zorgen voor een gecoördineerde aanpak en voor kennisuitwisseling op het gebied van IT- en cyberrisico’s. Zo wordt bijgedragen aan internationale fora zoals de EBA Task Force on IT risk supervision, de werkgroep van het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) over operationele veerkracht, en de werkgroep van de Raad voor Financiële Stabiliteit (Financial Stability Board – FSB) inzake respons en herstel op het gebied van cyberincidenten.

1.2.6 De brexit

ECB-Bankentoezicht is blijven toezien op de uitvoering van de brexitplannen door de banken

De werkzaamheden van ECB-Bankentoezicht op het gebied van de brexit concentreerden zich in 2019 op (i) de mate van voorbereiding van banken en toezichthouders op een mogelijke 'no-deal brexit’, en (ii) de uitvoering van de brexitplannen van de banken die banken en toezichthouders waren overeengekomen.

Gedurende het hele jaar heeft ECB-Bankentoezicht de mate van voorbereiding bewaakt van de banken op een ‘no deal’-scenario, waarbij het Verenigd Koninkrijk de EU zonder overgangsperiode zou verlaten. In dit verband heeft de ECB banken duidelijk meegedeeld dat zij zich op alle mogelijke eventualiteiten moesten blijven voorbereiden, en heeft zij hen verzocht waar nodig doeltreffende risicobeperkende maatregelen te treffen. Over het algemeen zijn de voorbereidingen van de banken op een 'no-deal’ redelijk goed gevorderd.

Al in de aanloop naar de eerste brexitdatum van eind maart 2019 had ECB-Bankentoezicht de meeste autorisatieprocedures afgerond die betrekking hadden op het opzetten van nieuwe of het herstructureren van bestaande kredietinstellingen in het eurogebied. Verder heeft zij haar beoordeling afgerond van de brexitplannen van SI's met activiteiten in het Verenigd Koninkrijk en goedkeuring verleend voor hun vestiging in derde landen waar dit krachtens de nationale wetgeving vereist is. Daartoe heeft ECB-Bankentoezicht diepgaande besprekingen met banken gevoerd om afspraken te maken over de toekomstige activiteiten en bedrijfsmodellen van hun Britse vestigingen.

ECB-Bankentoezicht heeft ook de uitvoering van de brexitplannen van de banken bewaakt om ervoor te zorgen dat de betreffende banken zich aan de gedane toezeggingen hielden, met inbegrip van de uitvoeringstermijnen die zij met hun toezichthouders waren overeengekomen. De horizontale toezichtexercities zijn aangevuld met bankspecifieke opvolging en waar nodig met de desbetreffende toezichtsmaatregelen.

Voor banken die nu als significant worden aangemerkt doordat zij vanwege de brexit activiteiten naar het eurogebied overbrengen, zijn er nieuwe JST’s opgericht. De ECB heeft het rechtstreekse toezicht op deze banken op zich genomen. Voor een aantal van hen is de verplichte alomvattende beoordeling in de tweede helft van 2019 van start gegaan.

Ook in 2019 heeft de ECB haar toezichtsverwachtingen gecommuniceerd, door middel van FAQ-updates op de website van ECB-bankentoezicht, in diverse artikelen in de Supervision Newsletter, en in bilaterale gesprekken met de onder toezicht staande entiteiten.

Blik op de toekomst

In 2020 zal de ECB blijven toezien op de wijze waarop banken hun brexitplannen uitvoeren, op basis van de toezeggingen en de overeengekomen tijdschema’s voor het realiseren van de beoogde bedrijfsmodellen. Hoewel de banken in 2019 enige vooruitgang hebben geboekt, moeten zij nog meer doen om te voldoen aan de toezichtsverwachtingen van de ECB op verschillende gebieden, zoals interne governance, het initiëren van zakelijke activiteiten en de toegang tot financiëlemarktinfrastructuren, booking models, regelingen op groepsniveau, en IT-infrastructuur en -rapportage.

Ook zullen er voor andere instellingen die nu vanwege hun brexitgerelateerde activiteiten als significant zijn aangemerkt alomvattende beoordelingen worden gestart.

De ECB blijft de politieke onderhandelingen tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk volgen en beoordeelt de gevolgen ervan vanuit toezichtsoogpunt.

1.2.7 Handelsrisico's en de waardering van activa

In 2019 zijn een reeks gecoördineerde initiatieven gestart, zowel ter plaatse als op afstand

In 2019 is ECB-Bankentoezicht met een reeks gecoördineerde initiatieven op het gebied van marktrisico's gestart, zowel ter plaatse als op afstand. Het gaat om risico’s die voortvloeien uit handelsactiviteiten en de waardering van financiële instrumenten die tegen reële waarde worden opgenomen. Het doel van deze inspecties was:

  • te zorgen voor naleving van de bestaande regelgeving;
  • de toezichtkennis over de samenstelling van dergelijke financiële activa en passiva uit te breiden;
  • de gebieden die meer aan waarderingsrisico’s zijn blootgesteld, te bewaken;
  • de door de instellingen gebruikte raamwerken voor de berekening van de reële waarde en de prudente aanvullende waardeaanpassingen te beoordelen.

Gedurende geheel 2019 zijn gedetailleerde gegevens over het in de regelgeving opgenomen handelsboek verzameld voor 13 SI's die betrekking hadden op 87 % van de posities op niveau 2 en 3[26] in de handelsboeken van de banken die onder rechtstreeks toezicht van de ECB staan.[27] Dankzij de beschikbaarheid van informatie op soort- en productniveau was het mogelijk om de samenstelling van een significante subset van activa en passiva van niveau 2 en niveau 3 tot in detail vast te stellen. Dit vergemakkelijkt het bepalen van de reikwijdte van de inspecties ter plaatse die in het kader van de campagne inzake waarderingsrisico’s van start zullen gaan.

De activa en passiva van niveau 3 zijn geconcentreerd bij enkele grote banken, terwijl activa en passiva van niveau 2 grotendeels uit swaps en repo’s bestaan.

Wat de niveau-indeling van de activa betreft, wordt het merendeel van de in de steekproef opgenomen posities in het handelsboek (ongeveer 87 %) in niveau 2 gerubriceerd, terwijl de posities van niveau 3 slechts ongeveer 2% uitmaken en geconcentreerd zijn bij enkele banken (ongeveer 82% bij een drietal banken). Qua productsamenstelling bestaat een groot deel van de activa en passiva van niveau 2 uit swaps en repo’s, doorgaans met looptijden van minder dan tien jaar.

De werkwijzen van de banken voor het vaststellen van de waarneembaarheid, de niveau-indeling van de activa, de behandeling van day-one profit en de waardering tegen reële waarde lopen sterk uiteen

Met betrekking tot de initiatieven ter plaatse[28] is in 2019 een campagne inzake waarderingsrisico’s gestart, die in 2020 en 2021 zal worden voortgezet. Uit de eerste resultaten van de campagne blijkt dat de werkwijzen van de banken sterk uiteenlopen en dat er veel mogelijkheden zijn voor banken om onderling af te wijken, gezien de manoeuvreerruimte die ze bij toepassing van het raamwerk voor financiële verslaggeving hebben bij het vaststellen van de waarneembaarheid, de niveau-indeling van de activa, de behandeling van day-one profit en de waardering tegen reële waarde. Bij de beoordeling van het waarderingsrisico vormt deze mate van divergentie een uitdaging. Dit initiatief ter plaatse is erop gericht een gelijk prudentieel speelveld te bevorderen en de toepassing van de methodiek voor inspecties ter plaatse bij banken te harmoniseren.

Wat de uitvoering van de technische reguleringsnormen van de EBA inzake prudente waardering betreft, is uit de onderzoeken ter plaatse van 2019 gebleken dat de raamwerken voor prudente waardering van de instellingen niet voldeden aan de door de ECB verwachte standaarden. Verder kwam naar voren dat instellingen voor de vereiste mate van zekerheid bij de prudente waardering met dataproblemen te maken hadden. Het Q&A-proces van de EBA heeft bijgedragen tot meer duidelijkheid bij de toepassing van het raamwerk voor prudente waardering.

1.2.8 Werkzaamheden aan toezichtsmethodieken

Kapitaal en liquiditeit zijn van essentieel belang voor de veerkracht van de banken

In het bankwezen worden financiële schokken vaak veroorzaak of versterkt doordat de hoeveelheid en kwaliteit van door banken aangehouden kapitaal of liquiditeit onvoldoende is. Voor het versterken van de veerkracht van banken is een tweetal kernprocessen van essentieel belang: het Internal Capital Adequacy Assessment Process (ICAAP) en het Internal Liquidity Adequacy Assessment Process (ILAAP).

Zowel ICAAP als ILAAP zorgen ervoor dat instellingen door middel van een instellingsspecifieke aanpak hun kapitaal- en liquiditeitsrisico's structureel meten en beheersen. Daarmee kunnen banken te allen tijde hun kapitaal- en liquiditeitsrisico's vaststellen en beoordelen en daarmee ook effectief beheersen en afdekken.

Omdat ICAAP en ILAAP zo'n belangrijke rol vervullen bij het beheersen van de toereikendheid van kapitaal en liquiditeit van de banken, dienen toezichthouders er bijzondere aandacht aan te besteden. Zij houden in het kader van de SREP rekening met de kwaliteit en de uitkomsten van ICAAP en ILAAP bij de vaststelling van kapitaal, liquiditeit en kwalitatieve maatregelen. Een goed uitgevoerde ICAAP en ILAAP verminderen de onzekerheid voor zowel de instelling als de toezichthouder over de feitelijke risico's waar de instelling aan blootstaat. Mede hierdoor kunnen instellingen voldoende kapitaal en liquiditeit aanhouden en daarmee levensvatbaar blijven.

ECB-Bankentoezicht heeft ICAAP- en ILAAP-gidsen gepubliceerd

ECB-Bankentoezicht heeft in november 2018 gidsen over de ICAAP en ILAAP van instellingen gepubliceerd en is in januari 2019 met de toepassing ervan begonnen. De gidsen zijn niet bedoeld als een complete leidraad voor alle aspecten die van belang zijn voor een gedegen ICAAP en ILAAP, maar gaan uit van principes, waarbij de nadruk ligt op bepaalde aspecten.

Elke instelling is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de ICAAP’s en ILAAP’s die op de eigen omstandigheden zijn afgestemd

ECB-Bankentoezicht benadrukt dat het ICAAP en het ILAAP in de eerste plaats interne, instellingsspecifieke processen zijn. Elke instelling is dus verantwoordelijk voor het uitvoeren van de ICAAP’s en ILAAP’s die op de eigen omstandigheden zijn afgestemd en daarmee proportioneel zijn. Deugdelijke, doeltreffende, uitgebreide en toekomstgerichte ICAAP’s en ILAAP’s zijn belangrijke instrumenten om de veerkracht van banken te waarborgen. De banken worden dan ook gestimuleerd om de gidsen te gebruiken om zo snel mogelijk eventuele lacunes ongedaan te maken en tekortkomingen in hun kapitaal- en liquiditeitsbeheer te herstellen.

In de loop van de 2019 hebben de horizontale functies van ECB-Bankentoezicht samen met de JST’s overleg met de banken gepleegd over de manier waarop laatstgenoemden hun ICAAP’s en ILAAP’s in overeenstemming met de nieuwe gidsen wilden verbeteren.

Meer dan de helft van alle ICAAP's en meer dan een derde van alle ILAAP’s vertoonde ernstige tekortkomingen

Bij de SREP-beoordelingen van 2019 concludeerde ECB-Bankentoezicht dat meer dan de helft van de ICAAP's en meer dan een derde van de ILAAP's van SI's ernstige tekortkomingen vertoonden. Ze boden geen solide basis voor een prudent beheer van kapitaal en liquiditeit, en de instellingen dienen deze processen dan ook (verder) te verbeteren. De conclusies naar aanleiding van deze individuele beoordelingen hebben een steeds groter effect op de SREP en de relevante individuele toezichtsmaatregelen. Met andere woorden, de SREP van een bank is gebaat bij een deugdelijke ICAAP en ILAAP.

ICAAP en ILAAP gaan een nog grotere rol spelen in de SREP

Het ICAAP en ILAAP gaan een nog grotere rol in de SREP spelen, om banken ertoe aan te zetten hun interne processen te blijven verbeteren. Zo worden zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve aspecten van het ICAAP belangrijker wanneer op risicobasis extra kapitaalseisen worden vastgesteld.

Kader 2
Toezichttechnologie

De ECB heeft een Supervisory Technology (SupTech) hub opgericht om de mogelijkheden van kunstmatige intelligentie (AI) en andere baanbrekende technologieën in het kader van het bankentoezicht te onderzoeken.

Innovatie en SupTech

Onder invloed van technologie verandert de financiële sector. Bovendien passen toezichthouders over de hele wereld innovatieve technologieën toe met het oog op modernisering van infrastructuren en effectief en efficiënt toezicht. In 2019 heeft de ECB een SupTechhub opgezet, waarmee innovatieve instrumenten een plek gaan krijgen in haar toezichtsprocessen.

AI en gegevensanalyse

De ECB heeft diverse AI-projecten gelanceerd. Een deelgebied van AI is machine learning, waarmee computers van gegevens kunnen leren en voorspellingen kunnen doen. Zo ontwikkelt de ECB een tool waarmee de uitkomsten van de stresstests van de EBA kunnen worden voorspeld op basis van de gegevens die zijn verzameld conform de Technische uitvoeringsnormen inzake de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit.

Een toepassingsgebied van AI is natural language processing (NLP), aan de hand waarvan toezichthouders ongestructureerde gegevens kunnen analyseren. Computers die NLP gebruiken, kunnen in tekstvorm verstrekte informatie begrijpen en beoordelen. Zo werkt de ECB aan een tool die kan worden ingezet om gestructureerde informatie te extraheren uit ongestructureerde gegevensbronnen, zoals financiële rapportages, die momenteel alleen handmatig kan worden opgevraagd.

De ECB werkt ook aan geavanceerde instrumenten voor gegevensanalyse, waarmee toezichthouders een dieper inzicht in gegevens kunnen verwerven en daarmee op meer informatie gebaseerde, datagestuurde besluiten kunnen nemen. Er wordt bijvoorbeeld van netwerkanalyse gebruikgemaakt om een beter inzicht te krijgen in de onderlinge verwevenheid van deelnemingen in de onder toezicht staande entiteiten.

Portaal voor autorisaties

Het grote aantal autorisatieprocedures (zie ook Paragraaf 2.1.2) leidt tot een zware werkbelasting, niet alleen voor toezichthouders, maar ook voor banken. Daarom ontwikkelt de ECB in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten een onlineportaal om het autorisatieproces efficiënter te beheren, te beginnen met geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsingen.

Het portaal is bedoeld om de informatie-uitwisseling over de procedures te verbeteren en de bureaucratie te verminderen doordat bepaalde aspecten van het autorisatieproces geautomatiseerd worden. Daarnaast moet het portaal banken beter ondersteunen bij het indienen van volledige en juiste aanvragen en leiden tot efficiëntere en snellere beoordelingen. Tot slot moet het portaal ook de harmonisatie van het autorisatieproces in de deelnemende landen van het SSM bevorderen, rekening houdend met specifieke kenmerken van de relevante nationale regelgeving. In de toekomst zou het zich moeten ontwikkelen tot een veelzijdig portaal voor bankentoezicht, dat wordt gebruikt voor een divers scala aan toezichtsprocessen die onder de bevoegdheid van de ECB vallen.

Verspreiding van kennis en verbetering van vaardigheden

Voor een goede acceptatie van SupTech is het verspreiden van kennis en het betrekken van alle relevante belanghebbenden van essentieel belang. Het SupTech-team, dat optreedt als kenniscentrum, is begonnen met het organiseren van evenementen en trainingen om collega's in het bankentoezicht van de technische kennis en vaardigheden te voorzien die zij nodig hebben om te kunnen innoveren.

Samenwerking

Met het oog op de uitwisseling van technologische expertise en praktijken heeft de ECB contact opgenomen met de nationale bevoegde autoriteiten die momenteel digitale tools in hun toezichtsprocessen opnemen, maar ook met vergelijkbare autoriteiten (zoals de Monetary Authority of Singapore, de UK Prudential Regulation Authority en de Federal Reserve Bank), academische instellingen (zoals de Technische Universiteit van Darmstadt en de Technische Universiteit van München met haar toegepaste AI-initiatief), evenals met een aantal startups.

1.3 Rechtstreeks toezicht op significante instellingen

1.3.1 Toezicht op afstand

ECB-Bankentoezicht streeft naar proportioneel en risicogebaseerd toezicht op SI's, dat zowel doortastend als consequent is. Daartoe worden jaarlijks een aantal kernactiviteiten voor het lopend toezicht geformuleerd. Deze zijn gebaseerd op de bestaande vereisten in de regelgeving, de Toezichtshandleiding van het SSMtoezichtsprioriteiten van het SSM en de en worden opgenomen in het lopende programma voor onderzoek door de toezichthouder (supervisory examination programme – SEP) voor iedere SI.

Naast deze centraal vastgestelde kernactiviteiten kunnen nog andere toezichtswerkzaamheden in het SEP worden opgenomen die zijn toegespitst op de specifieke kenmerken van banken. Hierdoor kunnen zij adequaat reageren op snel veranderende risico's voor een afzonderlijke instelling of voor het hele stelsel.

De op afstand uitgevoerde SEP-werkzaamheden bestaan uit: (i) werkzaamheden gericht op risico's (bijv. SREP en stresstest); (ii) overige werkzaamheden gericht op organisatorische, administratieve of juridische vereisten (bijv. de jaarlijkse significantiebeoordeling); en (iii) additionele werkzaamheden die de JST's plannen om het lopende SEP toe te spitsen op de specifieke kenmerken van de onder toezicht staande groep of entiteit (bijv. analyses van het bedrijfsmodel of de governancestructuur). Waar de eerste twee soorten werkzaamheden centraal worden vastgesteld, is het derde bankspecifiek; dit wordt door het betreffende JST vastgesteld.

Proportioneel toezicht

Bij de toezichtswerkzaamheden in 2019 is het proportionaliteitsbeginsel gehanteerd, waarbij de toezichtsintensiteit is afgestemd op de systeemrelevantie en het risicoprofiel van de onder toezicht staande bank

Het SEP volgt het proportionaliteitsbeginsel, waarbij de toezichtsintensiteit afhangt van de omvang, de systeemrelevantie en de complexiteit van de instelling. Naar aanleiding van richtlijnen opgesteld door de interne SSM Simplification Group in 2019 is het gemiddelde aantal centraal vastgestelde toezichtsactiviteiten per SI licht verminderd ten opzichte van het voorgaande jaar (zie Grafiek 17), wat betekende dat de JST’s meer speelruimte hadden om zich op instellingsspecifieke risico’s te richten.

Grafiek 17

Gemiddeld aantal taken per SI in 2018 en 2019

Bron: ECB.

Risicogebaseerd toezicht

Het SEP hanteert een risicogebaseerde aanpak, waarbij de nadruk ligt op de risicocategorieën die voor de SI het meest relevant zijn. Voor banken met veel NPL's lag het percentage taken op het gebied van kredietrisico's bijvoorbeeld hoger dan gemiddeld terwijl voor banken met grote blootstellingen aan markt- en handelsactiviteiten het percentage taken op het gebied van marktrisico's hoger ligt dan voor de gemiddelde bank. (zie Grafiek 18).

Grafiek 18

SEP-werkzaamheden in 2018 en 2019: nadruk op krediet- en marktrisico's

Bron: ECB.
Toelichting: Het betreft uitsluitend ingeplande werkzaamheden ten aanzien van de genoemde risicocategorieën.

Belangrijke werkzaamheden in het toezicht op afstand in 2019

In het kader van het lopende SEP voor 2019 zijn drie centraal aangestuurde werkzaamheden van bijzonder belang: (i) de SREP-beoordeling, (ii) de liquiditeitsstresstest, en (iii) de beoordeling van de criteria voor kredietacceptatie van banken.

De SREP is het belangrijkste toezichtinstrument dat een overzicht verschaft van alle informatie die in een bepaald jaar over een individuele instelling is verzameld en waarmee de jaarlijkse risicobeoordeling voor die instelling wordt opgesteld. Die beoordeling vormt de basis voor de toezichtsdialoog met de instelling over passende toezichtmaatregelen, voordat deze door de ECB worden vastgesteld. In 2019 vormde de beoordeling van de ICAAP’s en ILAAP's van de instellingen tegen de achtergrond van de nieuwe ECB-gidsen en de uitkomsten van de liquiditeitsstresstest (LiST) onder meer belangrijke input voor de SREP.

De LiST is een onderzoek naar de veerkracht van banken wat hun liquiditeit betreft. De bottom-up oefening had betrekking op 103 SI's en was gebaseerd op de liquiditeitsinformatie van de banken ultimo 2018. De uitkomsten zijn op 7 oktober 2019 gepubliceerd.[29]

Een andere activiteit waarvoor een forse inzet van JST's nodig was, was een gestructureerde beoordeling van de kwaliteit van de acceptatiecriteria de banken hanteren. In deze exercitie werden zowel kwalitatieve als kwantitatieve gegevens van 94 SI's verzameld, voornamelijk met betrekking tot de standaard kredietverleningspraktijken. Op basis van een kwantitatieve horizontale analyse van de verzamelde gegevens zal terugkoppeling aan de banken worden verstrekt en zullen vervolgactiviteiten worden opgezet[30].

Diepgaande onderzoeken ('deep dives')

In het kader van het lopend toezicht hebben JST's de handelingsvrijheid om instellingsspecifieke risico's aan de orde te stellen. Dat doen ze bijvoorbeeld bij de reikwijdtebepaling van deep dives, dat wil zeggen analyses van instellingsspecifieke kwesties die een onderdeel vormen van de SEP's. In 2019 hebben zij meer deep dives uitgevoerd dan in 2018, mogelijk vanwege het kleinere aantal centraal aangestuurde taken. De onderzochte risicogebieden kwamen in brede zin overeen met de toezichtsprioriteiten voor 2019 (zie Grafiek 19).

Grafiek 19

Deep dives en analyses naar risicocategorie in 2018 en 2019

Bron: ECB.

Status van de SEP-werkzaamheden

De SEP's voor 2019 zijn met succes afgerond, waarbij het uitvoeringspercentage 90% bedroeg

De SEP's voor 2019 zijn met succes afgerond. Per jaarultimo was 90% van alle werkzaamheden volgens de oorspronkelijke planning verlopen. Daarvan was 75% afgerond, terwijl 15% nog volgens planning werd uitgevoerd. Nog eens 3% van de activiteiten wordt in 2020 met enige vertraging afgerond. 7% van de werkzaamheden is vervallen, in de meeste gevallen vanwege wijzigingen in de structuur van een bank of omdat enkele SI's een LSI werden en dus niet langer onder rechtstreeks ECB-toezicht vielen (zie Grafiek 20). De voornaamste werkzaamheden zijn echter volgens de planning uitgevoerd, waarmee de belangrijkste risico's voor de bankensector zijn bestreken. Het lage percentage vertraagde en vervallen werkzaamheden onderstreept het feit dat de lopende SEP’s over het algemeen geschikt en stabiel zijn en dat de JST's in staat zijn om hun werkzaamheden volgens de planning uit te voeren.

Grafiek 20

Percentage afgeronde werkzaamheden in 2019

Bron: ECB.

Bevindingen uit het toezicht

Een van de voornaamste producten van de reguliere toezichtswerkzaamheden zijn de bevindingen, dat wil zeggen tekortkomingen die de banken moeten herstellen. De JST's zijn verantwoordelijk voor het bewaken van de opvolging door de banken van deze bevindingen. In 2019 is het totale aantal geregistreerde bevindingen gedaald ten opzichte van voorgaande jaren.[31] Het merendeel van de bevindingen kwam voort uit inspecties ter plaatse, onderzoeken naar interne modellen en werkzaamheden in verband met autorisaties (zie Grafiek 21).

Grafiek 21

Bevindingen uit het toezicht

Bron: ECB.
Toelichting: 34 bevindingen van eerdere JST’s zijn niet opgenomen.

De SREP in 2019

De SREP is een jaarlijkse exercitie waarbij toezichthouders de risico's van banken onderzoeken en vervolgens voor iedere bank afzonderlijk kapitaalvereisten en aanbevelingen opstellen, naast de wettelijke minimumkapitaaleisen.

Voor de SREP van 2019 heeft de ECB voor het eerst totaalgegevens gepubliceerd per bedrijfsmodel, evenals informatie per bank over de Pijler 2-vereisten.[32] Dit sluit aan bij ons streven naar meer transparantie richting banken, beleggers en het grote publiek.

In 2019 zijn de SREP-vereisten en -aanbevelingen (met uitzondering van de systeembuffers en de anticyclische buffer) voor het CET1-kapitaal ten opzichte van 2018 ongewijzigd gebleven, namelijk 10,6%. Dit vormt de bevestiging dat de kapitaalbehoefte van banken zich volgens de prudentiële beoordeling stabiliseert. Bijna alle banken beschikten over voldoende kapitaal, meer dan volgens alle vereisten, met inbegrip van de systeembuffers en de anticyclische buffer.

De uitkomsten van de SREP resulteren naast kapitaalvereisten en -aanbevelingen ook vaak in het opleggen van kwalitatieve maatregelen. In de SREP van 2019 zijn aan 91 kwalitatieve maatregelen opgelegd, slechts iets meer dan in 2018. Uit de verdeling van de kwalitatieve maatregelen blijkt dat de zorg van de toezichthouders met name uitgaat naar de interne governance: bijna een derde van alle herstelmaatregelen die banken moeten nemen, heeft betrekking op hun governance. De SREP-scores voor de interne governance zijn inderdaad bij alle bedrijfsmodellen verslechterd, waarmee de trend van de afgelopen jaren wordt voortgezet.

Tegelijkertijd zijn ook de scores voor het operationele risico verslechterd, wat erop wijst dat de IT- en cyberrisico’s voor een aantal banken zijn toegenomen. ECB-Bankentoezicht houdt in 2020 dan ook verscherpte aandacht voor dergelijke risico’s door inspecties ter plaatse uit te voeren die exclusief op IT zijn gericht. Bovendien zal het geharmoniseerde kader voor het rapporteren van cyberincidenten meer inzicht verschaffen in inbreuken op de cyberbeveiliging. Dit is duidelijk een terrein waarop banken nog werk hebben te verrichten.

1.3.2 Toezicht ter plaatse

In 2019 zijn 151 inspecties ter plaatse gehouden

In het kader van het SEP voor inspecties ter plaatse zijn in 2019 in totaal 151 inspecties gehouden, tegen 156 in 2018. De planning van de inspecties was gebaseerd op de toezichtsprioriteiten voor 2019 (zie Grafiek 22). Het inspectieprogramma bleef flexibel, zodat het in de loop van het jaar regelmatig kon worden geactualiseerd. Hierdoor kon op spoedeisende situaties en onverwachte gebeurtenissen worden ingegaan.

Grafiek 22

Inspecties ter plaatse in 2018 en 2019, uitgesplitst naar risicosoort

Bron: ECB.

De planning van het toezicht ter plaatse maakt deel uit van het doorlopende toezicht. Hoewel het programma voor inspecties ter plaatse is gebaseerd op de toezichtsprioriteiten van het SSM, worden inspecties ter plaatse ook proportioneel en risicogebaseerd afgestemd op de specifieke kenmerken van de onder toezicht staande entiteit. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de door de JST's verrichte lopende toezichtswerkzaamheden. De inspecties vormen daarmee een aanvullend, indringend en gericht toezichtinstrument op basis van nauwe samenwerking met de JST’s, en tegelijkertijd verschaffen ze een aanvullende, onafhankelijke blik.

Een van de sterke punten van het Europese bankentoezicht is het vermogen om horizontale analyses uit te voeren en banken in het gehele eurogebied aan benchmarks te onderwerpen. Hier is in 2019 optimaal gebruik van gemaakt door het concept van campagnes bestaande uit inspecties te plaatse verder uit te breiden. Door middel van een campagne worden diverse inspecties ter plaatse gegroepeerd waarmee hetzelfde onderwerp wordt onderzocht. Zo wordt de onderzoeksteams een raamwerk geboden voor onderlinge coördinatie, permanente samenwerking, afstemming van doelstellingen en het profiteren van synergieën. In het afgelopen jaar is de campagneaanpak van de inspecties ter plaatse op drie verschillende gebieden toegepast, conform de toezichtsprioriteiten: (i) commercieel en niet-commercieel vastgoed, (ii) hefboomfinanciering en prudente marktwaardering, en (iii) bedrijfscontinuïteit bij IT-risico's.

1.3.2.1 Belangrijkste bevindingen van inspecties ter plaatse

De volgende analyse geeft een overzicht van de belangrijkste bevindingen uit de 113 inspecties ter plaatse in 2018 en 2019, waarvoor de definitieve rapporten tussen het vierde kwartaal van 2018 en het derde kwartaal van 2019 zijn gepubliceerd.

Kredietrisico

Meer dan de helft van de kredietrisico-inspecties was gericht op het doorlichten van de kwaliteit van de activa door middel van dossieronderzoeken. Hieruit kwam de noodzaak naar voren van ruim € 5 miljard aan aanvullende voorzieningen en herrubriceringen van renderende naar niet-renderende leningen ter waarde van ongeveer € 4,4 miljard. De resterende inspecties waren geconcentreerd op de kwalitatieve aspecten van het kredietrisicobeheerproces. De belangrijkste bevindingen zijn:

  • Onjuiste rubricering van debiteuren: tekortkomingen in de definitie van en/of de signalering van leningen in verzuim en niet-presterende blootstellingen, evenals tekortkomingen in de processen voor het vaststellen van respijt en het signaleren van indicatoren voor vroegtijdige waarschuwing.
  • Onderschatting van verwachte kredietverliezen: overwaardering van onderpand en verdisconteringstijd, onjuiste kasstroomramingen, tekortkomingen in de onderpandsurpluspercentages en parameters voor voorzieningen.
  • Zwakke monitoringprocessen: tekortkomingen bij het signaleren van vroege indicaties van verslechterende kredietwaardigheid en ontoereikende ratingsystemen.
  • Zwakke kredietverleningsprocessen: onvoldoende inschatting van debiteurenrisico's, ontoereikende prijsstellingsmechanismen en ongeschikte goedkeuringsprocessen voor uitzonderingen.
Governancerisico

De ernstigste bevindingen met betrekking tot governancerisico's betreffen de volgende onderwerpen:

  • Ondernemingsstructuur en organisatie: zwakke instellingsbrede risicocultuur, onvoldoende personele bezetting, tekortkomingen in het interne beheersingskader, en onvolledige organisatorische richtlijnen.
  • Interne beheersingsfuncties (waaronder compliance, risicobeheersing en interne audit): ernstige tekortkomingen ten aanzien van de status, de middelen en het werkgebied van alle interne beheersingsfuncties.
  • Aggregatie van risicogegevens en rapportage van risico's: onvolledige rapportage van het risicobeheer, tekortkomingen in de gegevensarchitectuur en de IT-infrastructuur.
IT-risico

Van de zeer ernstige bevindingen wezen de meeste op tekortkomingen in:

  • IT-beveiligingsbeheer: ontoereikende maatregelen voor de tijdige signalering en beperking van IT-beveiligingsincidenten, en onjuist beheer van toegangsrechten voor gebruikersaccounts met extra bevoegdheden;
  • IT-risicobeheer: onvoldoende beoordeling van de restrisico’s.
  • IT-systeembeheer: onvoldoende volledige en nauwkeurige inventarisatie van middelen.
Kapitaalrisico

De voornaamste bevindingen ten aanzien van het toetsingsvermogen (Pijler 1) hielden verband met tekortkomingen bij de toekenning van de juiste risicogewichten aan blootstellingen, waardoor de risicogewogen activa ondergewaardeerd waren, met name qua kredietrisico vanwege een onjuiste toewijzing van blootstellingscategorieën en bepaling van onderpandwaarden. Andere belangrijke tekortkomingen betroffen het ontbreken van geschikte beheersingskaders voor het proces van het berekenen van kapitaalvereisten.

Bij de ICAAP-inspecties hadden de ernstigste bevindingen betrekking op tekortkomingen bij het kwantificeren van risico's (hoofdzakelijk kredietrisico en renterisico in het bankenboek (IRRBB)), onderontwikkelde stresstestkaders (het niet aanpakken van alle materiële risico's bij voldoende ernstige maar plausibele gebeurtenissen) en materiële tekortkomingen bij het inbedden van het ICAAP-proces in de managementstructuur.

Marktrisico

De ernstigste bevindingen hielden verband met het meten en beheersen van waarderingsrisico’s (tekortkomingen in de methoden voor de toewijzing van financiële instrumenten aan de reëlewaardehiërarchie, ontoereikende praktijken voor de verwerking van day-one profit, onvolledige kaders voor de waardering tegen reële waarde, en ernstige tekortkomingen bij de toepassing van de technische reguleringsnormen van de EBA inzake prudente waardering.

IRRBB

De ernstigste bevindingen inzake IRRBB hadden voornamelijk betrekking op meting en beheer van risico's, dat wil zeggen ontoereikende kwantificeringsmethoden, aannames en parameters, een onvoldoende deugdelijke onderbouwing voor het modelleren van niet-aflopende deposito's, het niet regelmatig valideren van IRRBB-modellen en tekortkomingen in de groepsaansturing.

Liquiditeitsrisico

Het grootste gedeelte van de bevindingen van zeer ernstige aard hield verband met risicometing en -bewaking (foutieve rubricering van deposito’s, onjuiste aannames in de methode voor de berekening van de LCR), de naleving van de rapportagevereisten (onvoldoende controles en fouten bij de berekening van de LCR) en stresstests (de specifieke kenmerken van de instelling worden bij stresstestscenario’s niet in aanmerking genomen).

Bedrijfsmodellen en winstgevendheid

De ernstigste bevindingen hadden te maken met analyse van financiële prognoses (te rooskleurige financiële prognoses en scenario’s) en analyse van de winstgevendheid (ontoereikende analyse van belangrijke winstgevendheidsfactoren en bedrijfsonderdelen, tekortschietende prijsstellingsinstrumenten met betrekking tot het opnemen van alle kosten en risico's).

Operationeel risico

De ernstigste bevindingen hielden verband met de identificatie van het operationele risico (onvolledige dekking en definitie van significante operationele risico's) en de meting ervan (tekortkomingen in de processen voor verzameling van gegevens over operationeel risico, ontoereikende risicopreventie- en herstelmaatregelen voor het omgaan met operationele risicogebeurtenissen).

1.4 Indirect toezicht op LSI's

Krachtens de SSM-verordening[33] heeft de ECB een oversightfunctie ten aanzien van de minder belangrijke instellingen (less significant institutions – LSI's). De Verordening belegt het rechtstreekse toezicht op deze instellingen bij de NCA’s. In 2019 zijn diverse belangrijke mijlpalen bereikt bij de ontwikkeling en handhaving van het operationele kader voor het toezicht van de NCA’s, en het indirecte toezicht van de ECB, op LSI’s.

1.4.1 Oversight op het toezicht op LSI's

In 2019 heeft de ECB een risicoverslag over LSI's opgesteld, dat in januari 2020 is gepubliceerd

In het kader van haar oversightwerkzaamheden in 2019 heeft de ECB een risicoverslag over LSI's opgesteld, dat in januari 2020 is gepubliceerd. Dit verslag bevat de uitkomsten van een jaarlijkse beoordeling van de staat van de LSI-sector, die in samenwerking met de NCA’s is uitgevoerd. Het vormt de combinatie van een uitgebreide kwantitatieve analyse van het huidige risicoprofiel van de LSI's met meer toekomstgerichte overwegingen ten aanzien van hun belangrijkste risico’s en kwetsbaarheden.

Daarnaast is de ECB voortgegaan met het ontwikkelen van verschillende analytische instrumenten die ter beschikking zijn gesteld van de LSI-toezichthouders bij de NCA’s. Deze instrumenten tonen geaggregeerde risico-indicatoren in elk rechtsgebied van het Europese bankentoezicht, samen met de bijbehorende systeembrede benchmarks. Ook wordt hiermee het opsporen van uitschieters binnen elk rechtsgebied vergemakkelijkt.

De ECB heeft ook haar systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor LSI's verder verfijnd. Het heeft tot doel de LSI’s die waarschijnlijk geconfronteerd worden met een verslechtering van hun financiële situatie in kaart te brengen en input te leveren voor de voortdurende dialoog met de NCA’s.

De ECB bleef zich richten op institutionele protectiestelsels

Gezien het belang van hybride[34] institutionele protectiestelsels (IPS) voor de LSI-sectoren van bepaalde rechtsgebieden van het Europese bankentoezicht, heeft de ECB deze in 2019 verder bewaakt. Daarnaast heeft zij een diepgravende analyse verricht van één IPS en heeft zij één NCA ondersteuning verleend bij de aanvraag om erkenning van een IPS.

Daarnaast is de ECB actief met de NCA’s blijven samenwerken door gedurende het hele jaar een reeks bezoeken en vergaderingen te houden, zowel op technisch als op leidinggevend niveau. Er werden verschillende personeelsuitwisselingen tussen de ECB en de NCA’s georganiseerd, waarbij het personeel van de ECB voor drie tot zes maanden bij de NCA’s te werk gesteld werd en vice versa. Al deze initiatieven dragen bij tot een beter functioneren van het toezicht van de ECB.

Tot slot heeft de ECB diverse gegevensworkshops voor LSI-toezicht georganiseerd, die de mogelijkheid bieden voor gesprekken met LSI’s en andere relevante marktdeelnemers.

Het bevorderen van gemeenschappelijke hoogwaardige normen voor het toezicht op LSI's binnen het Europees bankentoezicht

In 2019 heeft de ECB de uitvoering voortgezet van een reeks initiatieven ter bevordering van de consistente toepassing van hoogwaardige toezichtsnormen op LSI's.

In 2019 werd de SREP-methodiek voor LSI’s toegepast op LSI's met hoge prioriteit

Na de goedkeuring door de Raad van Toezicht van de ECB van de SREP-methodiek voor LSI’s[35] in januari 2018 hebben de ECB en de NCA’s aan een gefaseerde invoering gewerkt. In 2019 is de LSI-SREP-methodiek toegepast op LSI's met hoge prioriteit[36], en vanaf 2020 zal deze op alle LSI’s moeten worden toegepast. Om te zorgen voor een consistente toepassing en om de NCA’s bij het uitrollen van de methodiek te ondersteunen, heeft de ECB meerdere opleidingen aangeboden aan het personeel van NCA's, bijvoorbeeld. Zij heeft ook gewerkt aan het verbeteren van de methodiek om beter rekening te houden met nieuwe risico’s.

Naast de alomvattende SREP voor LSI's heeft de ECB verdere vooruitgang geboekt bij het bevorderen van een consistent toezicht op de IT- en cyberrisico’s van LSI’s. Met behulp van horizontale analyse heeft zij best practices vastgesteld, die met de toezichthoudende NCA’s zijn gedeeld om zo hoogwaardig toezicht te bevorderen.

De ECB heeft een project afgerond betreffende nationale standaarden voor financiële verslaggeving

De ECB heeft ook een belangrijk project met betrekking tot de nationale verslaggevingsnormen (nGAAP) afgerond. Hierbij ging het om de ontwikkeling van een methodiek voor de omzetting van delen van nGAAP in IFRS en een instrument voor lijntoezichthouders. Met het instrument worden interne analysecapaciteiten versterkt en wordt het gemakkelijker om gegevens te vergelijken van banken die uiteenlopende verslaggevingsnormen hanteren.

In 2019 zijn de werkzaamheden ten aanzien van een SSM-beleid voor het toezicht op fintechinstellingen voortgezet

Een ander belangrijk aandachtsgebied binnen het toezicht is de ontwikkeling van een SSM-beleid voor het toezicht op fintechinstellingen (zowel SI's als LSI’s). Na de publicatie van de Gids inzake de beoordeling van aanvragen voor een vergunning als fintechkredietinstelling in 2018 heeft de ECB in mei 2019 een dialoog met de sector georganiseerd. Onderwerpen van de bijeenkomst waren het gebruik van kredietscores op basis van kunstmatige intelligentie en big data, en op het gebruik van cloud computing en geautomatiseerd financieel advies (‘robo advisory'). Eveneens in 2019 heeft de ECB haar SSM-fintechhub gereorganiseerd. Dit is een centraal informatiepunt over fintech voor alle SSM-toezichthouders. Verder heeft zij samen met de SSM-toezichthouders trainingen over dit onderwerp georganiseerd.

Tot slot heeft de ECB in 2019 een controle uitgevoerd met betrekking tot de toepassing door de NCA’s van Richtsnoer (EU) 2017/697[37] over de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte van LSI’s.

1.4.2 Andere relevante onderwerpen bij het toezicht op LSI's

Na de vaststelling van de herziene verordening kapitaalvereisten (CRR II)[38] en van de herziene richtlijn kapitaalvereisten (CRD V)[39] hebben de ECB en de NCA's in 2019 gewerkt aan de toepassing van het proportionaliteitsbeginsel bij het toezicht op LSI’s. De ECB heeft met name het effect van de nieuwe indeling als kleine en niet-complexe instellingen beoordeeld. Deze werkzaamheden worden in 2020 in nauwe samenwerking met de EBA voortgezet.

Na de inwerkingtreding van de EBA-richtsnoeren inzake het beheer van niet-renderende en respijtblootstellingen is de ECB ook begonnen met het beoordelen van de toepassing van deze richtsnoeren bij het toezicht op LSI's door NCA’s. Deze werkzaamheden zullen in 2020 worden voortgezet en zullen ook een horizontale benchmarkanalyse omvatten van een steekproef door de ECB van de NPL-strategieën van de LSI's.

In 2019 is de ECB gestart met een beoordeling van de kredietacceptatiecriteria van LSI's

In 2019 is de ECB gestart met een beoordeling van de kredietacceptatiecriteria van LSI's. Deze beoordeling was gebaseerd op een enquête, die vervolgens is aangevuld door statistische gegevens te verzamelen van de nationale centrale banken en een selectie van LSI’s. Deze informatie gaat de basis vormen voor een horizontale analyse en dient als input voor vervolgwerkzaamheden in 2020.

Tot slot bleef de ECB ondersteuning verlenen aan de convergentie van normen voor het toezicht op LSI's in de deelnemende lidstaten van het SSM door de NCA’s te voorzien van gestandaardiseerde technische IT-tools. Deze zijn gebaseerd op de tools die de ECB en de nationale toezichthouders hanteren bij hun toezicht op SI's en zijn afgestemd op de specifieke kenmerken van LSI’s en de behoeften van de toezichthouders bij de NCA's.

1.5 Macroprudentiële taken van de ECB

Over het macroprudentieel beleid in het eurogebied bleef de ECB in 2019 actief in overleg met de NCA's in overeenstemming met de taken die op grond van Artikel 5 van de SSM-verordening aan haar zijn opgedragen. Binnen dit gestelde macroprudentiële beleidskader kan de ECB: (i) striktere eisen voor kapitaalbuffers hanteren dan die welke door de nationale autoriteiten worden toegepast, en (ii) strengere maatregelen nemen om systeemrisico's of macroprudentiële risico's aan te pakken. De micro- en macroprudentiële gezichtspunten vanuit het gehele SSM worden samengebracht in het Macroprudentieel Forum, dat fungeert als discussieplatform voor de leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht. Verder was de ECB betrokken bij de activiteiten van het Europees comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board - ESRB), dat verantwoordelijk is voor het overkoepelende macroprudentiële toezicht op het financiële stelsel in de EU.

In 2019 zijn 105 meldingen over macroprudentieel beleid ontvangen van nationale autoriteiten

In 2019 ontving de ECB 105 meldingen over het macroprudentieel beleid van de NCA's. Het merendeel van die meldingen had betrekking op driemaandelijkse besluiten over de hoogte van de anticyclische kapitaalbuffers en besluiten omtrent de vaststelling en kapitaalbehandeling van mondiaal systeemrelevante instellingen en andere systeemrelevante instellingen. Ook heeft zij meldingen beoordeeld over andere macroprudentiële maatregelen, zoals de systeemrisicobuffers, maatregelen ingevoerd onder artikel 458 van de Verordening kapitaalvereisten (Capital Requirements Regulation – CRR)[40] en de uitwisseling van macroprudentiële maatregelen die in andere lidstaten zijn genomen.

Met gebruikmaking van de door de BCBS ontwikkelde methodiek hebben de ECB en de nationale autoriteiten acht mondiaal systeemrelevante instellingen in het eurogebied aangemerkt[41] die in 2021 extra kapitaalbuffers van 1,0% tot 1,5% moeten gaan aanhouden. De ECB ontving tevens meldingen van nationale autoriteiten over de hoogte van de kapitaalbuffers van 109 overige systeemrelevante instellingen. Deze waren in overeenstemming met de floor-methodiek die de ECB sinds 2016 hanteert voor het vaststellen van hun buffers. De herziening van deze methode is nu afgerond en de herziene methodiek zal worden gepubliceerd in nummer 10 van het Macroprudential Bulletin van de ECB.

1.6 Blik op de toekomst – risico's en toezichtsprioriteiten voor 2020

De identificatie en beoordeling van de risico’s waarmee onder toezicht staande entiteiten worden geconfronteerd, is van cruciaal belang voor het succesvol uitvoeren van het bankentoezicht. Deze werkzaamheden dienen dan ook als basis voor de toezichtsprioriteiten die tijdens het reguliere strategische planningsproces worden vastgesteld. In oktober 2019 heeft ECB-Bankentoezicht, in nauwe samenwerking met de nationale toezichthouders, de geactualiseerde SSM-risicokaart voor 2020 en daarna gepubliceerd.

De risico’s in verband met het economisch klimaat in het eurogebied zijn toegenomen, samen met de bezorgdheid over de duurzaamheid van de bedrijfsmodellen van banken

De drie belangrijkste risicofactoren die naar verwachting van invloed zullen zijn op de banksector in het eurogebied in de periode 2020-2022 zijn: (i) problemen in het eurogebied op het vlak van economie, politiek en houdbaarheid van de schuld, (ii) de duurzaamheid van bedrijfsmodellen, en (iii) cybercriminaliteit en tekortkomingen inzake IT. Andere belangrijke risicofactoren zijn onder andere: uitvoeringsrisico’s betreffende de NPL-strategieën van de banken, versoepeling van de kredietacceptatiecriteria, herwaarderingen op de financiële markten, en misstanden, witwassen en terrorismefinanciering (zie Grafiek 23).

Grafiek 23

SSM-risicokaart voor 2020

Bronnen: ECB en nationale toezichthoudende autoriteiten.
* De uitvoeringsrisico’s betreffende de NPL-strategieën van de banken gelden alleen de banken met hoge NPL-niveaus.

** Risico's in verband met klimaatverandering zijn op de langere termijn relevanter, dat wil zeggen een termijn langer dan drie jaar.

In vergelijking met de risicobeoordeling voor 2019 zijn de risico’s in verband met het economisch klimaat in het eurogebied toegenomen tegen de achtergrond van verslechterende mondiale groeivooruitzichten, voornamelijk als gevolg van het toenemende handelsprotectionisme, onzekerheden rond de brexit en de nadrukkelijke bezorgdheid over de houdbaarheid van het schuldniveau van sommige landen. In combinatie met de naar verwachting langdurig aanhoudende lage rente, neemt hierdoor de bezorgdheid toe over de geringe winstgevendheid van de banken in het eurogebied en de duurzaamheid van hun bedrijfsmodellen. Door een intensievere controle op witwassen neemt ook het risico toe op verliezen als gevolg van misstanden.

Om ervoor te zorgen dat de banken deze belangrijke risico's doeltreffend aanpakken, heeft ECB-Bankentoezicht zijn toezichtsprioriteiten tegen het licht gehouden. Vervolgens zijn deze gepubliceerd, samen met de risicokaart van het SSM. Hoewel het herstel van de balansen van banken van cruciaal belang was in de jaren na de invoering van Europees bankentoezicht, is de focus van de toezichthouder geleidelijk verschoven. Deze omvat nu de toekomstbestendigheid van banken en de duurzaamheid van hun bedrijfsmodellen. De toezichtsprioriteiten zijn dan ook herschikt op basis van de belangrijkste prioriteitsgebieden: (i) voortzetting van het balansherstel, (ii) versterking van de toekomstbestendigheid, en (iii) follow-up van de werkzaamheden in verband met de brexit (zie Figuur 3).

Figuur 3

Toezichtsprioriteiten voor 2020

Bron: ECB.
* Gewijzigde activiteit.

** Nieuwe activiteit/aandachtsgebied in 2020.
1) Niet-renderende leningen (non-performing loans)
2) Op basis van interne ratings (internal ratings-based).
3) Interne beoordelingsprocessen van de kapitaal- en liquiditeitstoereikendheid (internal capital and liquidity adequacy assessment processes).

Evenals in voorgaande jaren zal een aanpak in drie stappen worden gevolgd om tot een doeltreffende uitvoering te komen: (i) inplannen van de in 2020 door het Europees bankentoezicht uit te voeren werkzaamheden op basis van de toezichtsprioriteiten, (ii) ervoor zorgen dat deze werkzaamheden worden uitgevoerd, en tot slot (iii) de doeltreffendheid van de uitgevoerde werkzaamheden beoordelen. Dit houdt in het nagaan in welke mate met de werkzaamheden de doelstellingen in de toezichtsprioriteiten daadwerkelijk zijn verwezenlijkt.

Kader 3
Groene financiering

Het is duidelijk geworden dat klimaatgerelateerde en milieurisico’s en de aanpassingen richting een duurzamere economie gevolgen zullen gaan hebben voor het financiële stelsel en dat ze financiële risico’s kunnen opleveren voor banken in het eurogebied.[42] De SSM-risicokaart voor 2020 geeft dan ook voor het tweede jaar aan dat klimaatgerelateerde en milieurisico’s op de langere termijn een van de belangrijkste risicofactoren voor de banken in het eurogebied vormen. Tegen deze achtergrond heeft de ECB in 2019 twee enquêtes gehouden onder circa 30 belangrijke instellingen (goed voor ongeveer 44% van de totale bankactiva in het eurogebied) en een aantal minder belangrijke instellingen. Dit om beter op het netvlies te krijgen hoe ver banken zijn met het integreren van klimaatgerelateerde en milieurisico’s in hun bedrijfsstrategie, risicobeheer en governancekaders.

Over het algemeen zijn de banken betrokken bij klimaatverandering, waarbij de mate waarin afhangt van hun omvang, bedrijfsmodel, complexiteit en geografische locatie. Dit is met name duidelijk vanuit een “bedrijfsperspectief”. Dat wil zeggen dat de betrokkenheid voornamelijk blijkt uit een beschrijving van de bijdrage van de bank aan duurzaamheidsdoelstellingen en in het bewaken van de zakelijke kansen die voortvloeien uit de toenemende vraag naar groene financiële producten.

Grafiek

Aanpak van klimaatgerelateerde en milieurisico’s vanuit risicobeheer door banken

(aanpak door risicobeheer; aantal banken)

Bron: Berekeningen door medewerkers van de ECB op basis van een vrijwillige enquête naar marktpraktijken van de ECB en de EBA onder 24 belangrijke instellingen.

De meeste ondervraagde banken gaven aan dat de potentieel materiële risico’s ofwel fysieke risico’s ofwel transitierisico’s zijn, maar ook dat er nog verbetering mogelijk was qua integratie van klimaatgerelateerde en milieurisico’s in de eigen risicobeheerkaders (zoals integratie in het kader voor risicobereidheid, Internal Capital Adequacy Assessment Process (ICAAP)) (zie de grafiek). Bij het integreren van klimaatgerelateerde en milieufactoren in deze kaders zien banken zich echter wel geconfronteerd met bepaalde methodologische uitdagingen. Juiste gegevens en relevante indicatoren zijn schaars, aangezien kredietnemers slechts ten dele informatie verstrekken en die informatie niet homogeen is. Bovendien is het lastig om werkbare aannames te doen over hoe en wanneer klimaatgerelateerde en milieurisico’s zich daadwerkelijk kunnen voordoen. Een en ander hangt samen met onzekerheid over de invoering van overheidsbeleid, de invloed van potentiële technologische vooruitgang en veranderingen in het marktsentiment. In de huidige situatie is de informatieverschaffing door banken over klimaatgerelateerde en milieurisico’s beperkt en vaak niet erg transparant waar het gaat om definities en taxonomie, waardoor het moeilijk is om de verschafte informatie te vergelijken. Bovendien heeft de informatie die banken verschaffen doorgaans betrekking op het verleden. Het toekomstgerichte langetermijnperspectief dat juist bij klimaatgerelateerde en milieurisico’s relevant is, ontbreekt daardoor.

In het licht van het bovenstaande is de ECB van mening dat banken tijdig een strategische aanpak van klimaatgerelateerde en milieurisico’s dienen te formuleren en hun inspanningen gericht op betekenisvolle informatieverschaffing over deze risico's op dienen te voeren. In dit verband heeft de European Banking Authority (EBA) in december 2019 het Action plan on sustainable finance gepubliceerd. In dit actieplan worden enkele belangrijke beleidsboodschappen en verwachtingen aan banken uiteengezet. Het stimuleert hen om nu reeds een aanvang te maken met de integratie van milieu-, sociale en governance (ESG)-factoren in hun strategie, risicobeheersingskader, informatieverschaffing en scenarioanalyses.[43] Banken nemen inderdaad steeds meer deel aan gezamenlijke initiatieven van de sector om de methoden voor het meten van dergelijke risico’s te verbeteren en bij te dragen aan een bredere en beter vergelijkbare informatieverschaffing.

De ECB is met het oog op de toekomst voornemens haar dialoog met de sector te intensiveren om ervoor te zorgen dat in het huidige regelgevingskader voldoende rekening wordt gehouden met klimaatgerelateerde en milieurisico’s. Daartoe zal de ECB haar toezichtsverwachtingen formuleren en aan de banken overbrengen ten aanzien van de wijze waarop zij rekening zouden moeten houden met klimaatgerelateerde en milieurisico's in hun bedrijfsstrategie, governance en risicobeheersingskader en hoe zij hun informatieverschaffing zouden moeten verbeteren om in dit opzicht transparanter te worden. ECB-Bankentoezicht zal ook haar samenwerking voortzetten met de nationale bevoegde autoriteiten, financiële regelgevende instanties (zoals de EBA en het Bazels Comité voor het bankentoezicht), evenals met andere centrale banken en toezichthouders (met name via het Network for Greening the Financial System) om zo haar toezichtsaanpak van klimaatgerelateerde en milieurisico’s verder te ontwikkelen.

2 Autorisatie-, handhavings- en sanctieprocedures

2.1 Autorisatie

2.1.1 Wijzigingen in het aantal onder toezicht staande entiteiten

De jaarlijkse beoordeling of een bank of bankgroep voldoet aan de criteria voor belangrijke instellingen[44] op basis van de SSM-kaderverordening[45] is in oktober 2019 afgerond. Daarnaast zijn er verschillende ad-hocbeoordelingen uitgevoerd naar aanleiding van veranderingen in de groepsstructuur van banken en andere interne ontwikkelingen. In de loop van 2019 of vanaf 2020 werden in totaal zeven banken als belangrijk aangemerkt, terwijl negen banken van de lijst van belangrijke instellingen werden geschrapt. Bijgevolg werden 117 instellingen[46] met ingang van 1 november 2019 aangemerkt als belangrijk, een daling ten opzichte van 119 bij de vorige jaarlijkse significantiebeoordeling per 14 december 2018 (zie Tabel 1). De samenstelling van de lijst met belangrijke instellingen (significant institutions – SI’s) en minder belangrijke instellingen (less significant institutions – LSI’s) is gewijzigd als gevolg van nieuwe groepsstructuren, een intrekking van een vergunning, bedrijfsverplaatsingen vanwege de brexit, veranderingen in de regelgeving en andere ontwikkelingen. Hoewel het aantal belangrijke instellingen is gedaald, worden deze in het algemeen groter en complexer doordat bankgroepen consolideren of hun activiteiten van het Verenigd Koninkrijk naar het eurogebied verplaatsen.

Zeven banken zijn in 2019 aan de lijst van entiteiten onder toezicht van de ECB toegevoegd:

  • Als gevolg van de jaarlijkse significantiebeoordeling werd één bank, Akcinė bendrovė Šiaulių bankas, als belangrijk aangemerkt nadat deze de op twee na grootste kredietinstelling in Litouwen werd. Deze staat sinds 1 januari 2020 onder rechtstreeks toezicht van de ECB.
  • Vanwege de brexit zouden vier banken, namelijk UBS Europe SE, J.P. Morgan AG, Morgan Stanley Europe Holding SE en Goldman Sachs Bank Europe SE, hun bedrijfsactiviteiten in het eurogebied naar verwachting aanzienlijk uitbreiden en deze zijn in 2019 dan ook onder rechtstreeks toezicht van de ECB geplaatst.
  • Een nieuwe bankgroep onder leiding van Cassa Centrale Banca – Credito Cooperativo Italiano S.p.A. werd in 2019 als belangrijk aangemerkt omdat haar activa meer dan € 30 miljard bedroegen. De groep is gevormd na de consolidatie van een aantal coöperatieve banken nadat in Italië wetgeving was aangenomen gericht op hervorming van de sector.
  • De ECB nam in april 2019, op verzoek van de Letse commissie voor financiële en kapitaalmarkten, ook het toezicht op AS PNB Banka over. Later heeft de ECB de bank als (waarschijnlijk) faillerend (“failing or likely to fail”) aangemerkt.

Verder zijn negen banken in 2019 van de lijst van banken onder toezicht van de ECB gehaald:

  • Vijf banken werden bijkantoren van belangrijke instellingen en werden dus van de lijst geschrapt, hoewel zij als onderdeel van de groep nog steeds onder toezicht staan: Luminor Bank AB, Luminor Bank AS en bijkantoren van Barclays Bank plc in Duitsland, Frankrijk en Italië.
  • De ECB heeft na de wijzigingen van de herziene richtlijn kapitaalvereisten (CRD V) die ontwikkelingsbanken uitsluiten van het toezichtsmandaat van de ECB haar rechtstreekse toezicht op drie banken gestaakt: Landeskreditbank Baden-Württemberg-Förderbank, Landwirtschaftliche Rentenbank en NRW.BANK.
  • Van één bank, te weten ABLV Bank Luxembourg, S.A., is de vergunning ingetrokken.

De lijst van onder toezicht staande entiteiten wordt gedurende het jaar geactualiseerd. De actuele versie van de lijst is te vinden op de website van ECB-Bankentoezicht.

Tabel 1

Belangrijke en minder belangrijke bankgroepen of zelfstandige banken onder Europees bankentoezicht op grond van de jaarlijkse beoordeling van 2019

Bron: ECB.
Toelichting: Onder “totale activa” wordt verstaan de totale activa van de entiteiten die zijn opgenomen in de in december 2019 gepubliceerde lijst van onder toezicht staande entiteiten (met referentiedatum 1 november 2019). De referentiedatum voor de totale activa is 31 december 2018 (of de meest recent beschikbare datum zoals gebruikt voor de meest recente significantiebeoordeling).

Alomvattende beoordelingen in 2019

In juli 2019 heeft de ECB een alomvattende beoordeling uitgevoerd van Nordea Bank Abp, die sinds 2018 onderworpen is aan rechtstreeks toezicht door de ECB als gevolg van de verplaatsing van haar hoofdkantoor van Zweden naar Finland. In dezelfde maand werden alomvattende beoordelingen van zes Bulgaarse banken afgerond naar aanleiding van een verzoek van Bulgarije om een samenwerkingsverband op te zetten tussen de ECB en Българска народна банка (de Bulgaarse nationale bank). De Bulgaarse autoriteiten werken aan de opvolging van de bevindingen van de exercitie, met als doel in 2020 een samenwerkingsverband aan te gaan (zie Paragraaf 4.1).

In mei 2019 heeft Kroatië ook een verzoek ingediend om een samenwerkingsverband tot stand te brengen tussen de ECB en Hrvatska narodna banka (zie Paragraaf 4.1). Conform de vastgestelde procedure heeft de ECB aldus in september 2019 voor vijf Kroatische banken alomvattende beoordelingen geïnitieerd, die in het tweede kwartaal van 2020 zullen worden afgerond.

Twee banken hebben hun aanwezigheid in aan het SSM deelnemende lidstaten in het kader van de brexit aanzienlijk uitgebreid. De alomvattende beoordelingen van deze banken zijn in september 2019 van start gegaan en zullen in het tweede kwartaal van 2020 worden afgerond.

2.1.2 Autorisatieprocedures

Aantal procedures

Nationale bevoegde autoriteiten (NCA’s) hebben in 2019 in totaal 3.569 autorisatieprocedures[47] gemeld bij ECB-Bankentoezicht (zie Tabel 2), waaronder 34 vergunningaanvragen, 15 intrekkingen, 36 vervallen autorisaties[48], 110 verwervingen van gekwalificeerde deelnemingen, 407 paspoortprocedures en 2.967 geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsingen (individuele toetsing van bestuurders, commissarissen, sleutelfunctionarissen en managers van bijkantoren uit derde landen)[49].

Tabel 2

Bij de ECB gemelde autorisatieprocedures

Toelichting: De indicatoren die worden gehanteerd om de betrouwbaarheid van de gegevens te waarborgen, hebben tot doel een volledig inzicht te verschaffen in het aantal gemelde en verwerkte procedures, niettegenstaande mogelijke kleine onnauwkeurigheden als gevolg van tijdelijke werkstroomgerelateerde problemen.

In 2019 zijn er circa 1.282 autorisatiebesluiten afgerond[50]. Daarvoor heeft de Raad van Toezicht 556 conceptbesluiten ingediend, die vervolgens door de Raad van Bestuur zijn goedgekeurd. De overige 726 zijn door het senior management goedgekeurd binnen het delegatiekader[51]. Deze 1.282 autorisatiebesluiten vertegenwoordigen 54,41% van alle individuele toezichtsbesluiten van de ECB.

Ten opzichte van 2018 liepen de ontwikkelingen met betrekking tot autorisatieprocedures uiteen: het aantal geschiktheidheids- en betrouwbaarheidsprocedures nam significant toe, terwijl het aantal gemeenschappelijke procedures ofwel afnam of – met betrekking tot gekwalificeerde deelnemingen en paspoorten – min of meer gelijk bleef.

Ontwikkelingen in gemeenschappelijke procedures

Verreweg de meeste vergunningverleningsprocedures in 2019 hadden betrekking op de oprichting van nieuwe minder belangrijke instellingen. Net als in voorgaande jaren hielden de twee belangrijkste aanjagers achter nieuwe bankaanvragen verband met de voorgenomen terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU en het toenemende gebruik van digitale innovaties voor het verlenen van diensten aan EU-klanten (fintechbedrijfsmodellen).

De vergunningsprocedures voor belangrijke instellingen waren hoofdzakelijk het gevolg van organisatorische herstructurering of de noodzaak om een bankvergunning uit te breiden tot aanvullende gereguleerde activiteiten die door een bank waren gepland. Twee procedures voor belangrijke instellingen hadden betrekking op een uitbreiding van de autorisatie voor beleggingsdiensten en één op een uitbreiding van de autorisatie voor de uitgifte van gedekte obligaties. Een andere procedure voor een belangrijke instelling hield verband met een grote bedrijfstransformatie, waarbij de bankdiensten bij een nieuw opgerichte entiteit werden ondergebracht.

In januari 2019 heeft de ECB de geconsolideerde editie van de twee delen van haar Gids voor de beoordeling van vergunningsaanvragen gepubliceerd.

Intrekkingsprocedures deden zich voornamelijk voor bij banken die hun activiteiten vrijwillig beëindigden of waren het gevolg van een fusie of een ander soort herstructurering. Dit gold met name voor gevallen waarin instellingen afstand van hun vergunning deden, die ongeveer de helft van alle intrekkingsprocedures vertegenwoordigden. Toch werd in een klein aantal gevallen een besluit tot intrekking genomen wegens het niet voldoen aan prudentiële vereisten of wegens het niet naleven van regelgeving op het gebied van witwaspreventie.

Iets meer dan de helft van alle procedures voor gekwalificeerde deelnemingen had betrekking op belangrijke instellingen. Grensoverschrijdende consolidatieactiviteiten van belangrijke instellingen waren in 2019 beperkt. In absolute getallen had het merendeel van procedures rondom gekwalificeerde deelnemingen die in 2019 aan de ECB gemeld werden betrekking op interne reorganisaties in de aandeelhoudersstructuur van onder toezicht staande instellingen. Deze reorganisaties waren in de eerste plaats gericht op vereenvoudiging van de groepsstructuur en/of kostenbesparing.

Een klein aantal procedures had betrekking op de verwerving van deelnemingen in belangrijke instellingen door private equityfondsen of andere onder toezicht staande entiteiten, hoewel er geen duidelijke tendens werd waargenomen ten opzichte van 2018. Dergelijke gevallen zijn vaak complex, omvatten beoordelingen van een scala aan particuliere en publieke belanghebbenden met veel uiteenlopende aspecten en kunnen bovendien gevolgen hebben voor toekomstig beleid. Wat materialiteit en grondigheid van de analyse betreft, vormen dergelijke gevallen het grootste deel van het werk dat is verricht met betrekking tot procedures waarbij belangrijke instellingen waren betrokken.

De brexit vergde in 2019 opnieuw de nodige toezichtsinspanningen in de vorm van beoordeling van banken die de activiteiten van hun entiteiten in het Verenigd Koninkrijk naar het eurogebied wensten te verleggen. De ECB is permanent met deze banken in contact geweest. Een belangrijk aandachtspunt was te voorkomen dat deze banken lege vennootschappen zouden opzetten. Daartoe heeft de ECB met de banken uitputtend hun plannen besproken met betrekking tot interne governance, personeelsbezetting en organisatie, boekings- en hedgingstrategieën en regelingen binnen de groep.

Voor gemeenschappelijke procedures in het algemeen geldt dat aanvragers in enkele gevallen, voornamelijk in verband met gekwalificeerde deelnemingen, besloten om hun melding nadat zij de eerste conceptversie hadden ingediend in te trekken om casusspecifieke redenen, waaronder twijfels of bedenkingen van de toezichthouders tijdens de initiële beoordeling.

Ontwikkelingen in geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsingen

In 2019 heeft de ECB een significant groter aantal geschiktheids- en betrouwbaarheidsprocedures ontvangen dan in 2018, als gevolg van de hervorming en daaropvolgende consolidatie van de coöperatieve bankensector in Italië, die resulteerde in de vorming van twee grote coöperatieve bankgroepen. Dit heeft er tevens toe geleid dat meer dan 200 kleine kredietinstellingen onder rechtstreeks toezicht van de ECB zijn geplaatst, waarvoor ongeveer 1.000 bestuursleden (opnieuw) werden aangesteld en in de loop van het jaar moesten worden getoetst.

Ongeveer 75% van alle in 2019 ontvangen geschiktheids- en betrouwbaarheidsprocedures had betrekking op leden van het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie. In de overige 25% van de gevallen ging het om uitvoerend bestuurders ongeveer 20%, sleutelfunctionarissen 3% en managers van bijkantoren in derde landen 1%.

Voor ongeveer 40% van de leden van de beoordeelde leidinggevende organen heeft de ECB bedenkingen geuit ten aanzien van een of meer van de geschiktheids- en betrouwbaarheidscriteria. Bijgevolg heeft de ECB voorwaarden, verplichtingen of aanbevelingen opgelegd aan de belangrijke instellingen waarmee de vastgestelde bedenkingen zouden kunnen weggenomen. De meest voorkomende kwesties hielden verband met de ervaring en de tijdsbesteding van de leden van het leidinggevend orgaan.

Bij de geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsingen van de ECB is sprake van interactie met de relevante NCA’s en de banken zelf. Wanneer er twijfel of bedenkingen bestaan over de geschiktheid van een kandidaat, gebeurt het vaak dat de kandidaat zelf of de instelling besluit de aanvraag in te trekken. Dergelijke gevallen leiden derhalve niet tot een negatief besluit. In 2019 werden in twaalf procedures de aanvragen ingetrokken naar aanleiding van de bovengenoemde interactie.

In augustus 2019 heeft de ECB een verslag over de aangegeven tijdsbesteding van niet-uitvoerende bestuursleden binnen het SSM gepubliceerd. De aan dit verslag ten grondslag liggende benchmarkinggegevens bieden een overzicht van de tijd die niet-uitvoerende bestuurders aan hun functies hebben besteed en zijn bedoeld om banken en toezichthouders te helpen bij het beoordelen van de geschiktheid van niet-uitvoerende bestuursleden.

In 2019 zette de ECB haar intensieve dialoog voort met de banken die het grootste aantal aanvragen voor geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsingen indienen. Het doel hiervan was om meer inzicht te geven in de procedure rondom geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsingen en de communicatie te verbeteren, om zo banken te helpe volledige en correcte aanvragen in te dienen. In het kader van deze lopende dialoog heeft de ECB in februari 2019 met vertegenwoordigers van banken een roundtable georganiseerd om het belang van geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsingen voor het waarborgen van kwalitatief hoogstaand toezicht door niet-uitvoerende bestuurders te bespreken en te benadrukken. Er kon van gedachten worden gewisseld over best practices voor governance en veelvoorkomende lastige kwesties in verband daarmee. De meest prominente kwestie is wel de fragmentatie van de regels voor geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsingen in het eurogebied.

In samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten is de ECB ook bezig met de ontwikkeling van een internetportaal om het aanvraagproces voor geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsingen efficiënter te laten verlopen. De actieve betrokkenheid van de banken, als eindgebruikers, in de ontwerpfase van het project werd gerealiseerd door een reeks workshops die in 2018 en 2019 werden gehouden. Meer informatie is te vinden in Kader 2, over toezichttechnologie.

2.2 Melding van schendingen, handhaving en sancties

2.2.1 Handhaving en sancties

Volgens de SSM-verordening en de SSM-kaderverordening hangt de verdeling van de handhavings- en sanctiebevoegdheden tussen de ECB en de NCA's af van de aard van de vermeende schending, de verantwoordelijke persoon en de te nemen maatregel (zie het Jaarverslag van de ECB over haar toezichtswerkzaamheden 2014 ). Conform het toepasselijke rechtskader worden de door de ECB binnen de grenzen van haar toezichttaken opgelegde sancties bekendgemaakt op de website van de ECB over het bankentoezicht. De sancties die na het verzoek van de ECB door de NCA’s worden opgelegd, worden op dezelfde website gepubliceerd.

Inclusief de 11 lopende procedures van eind 2018 heeft de ECB in 2019 in totaal 34 sanctieprocedures behandeld (zie Tabel 3). Deze 34 procedures resulteerden in 11 ECB-besluiten.

Tabel 3

Handhavings- en sanctiewerkzaamheden van de ECB in 2019

Bron: ECB.
Toelichting: Sommige ECB-besluiten hadden betrekking op meer dan één procedure. In 2019 zijn er 12 procedures afgerond, waarbij de ECB in zes gevallen een boete heeft opgelegd. Er werden nog eens 13 procedures afgerond waarbij in vijf gevallen door de ECB werd besloten om de betrokken nationale bevoegde autoriteiten te verzoeken om een procedure te starten.

In totaal hadden 21 van de 34 in 2019 behandelde sanctieprocedures betrekking op vermeende schendingen van rechtstreeks toepasselijk EU-recht (waaronder besluiten en verordeningen van de ECB), begaan door tien belangrijke instellingen.

In 2019 heeft de ECB drie boetes opgelegd, voor in totaal € 7,6 miljoen. Daarnaast werden in 2019 drie sancties bekendgemaakt die eind 2018 waren vastgesteld.

In 2019 heeft de ECB drie sanctiebesluiten vastgesteld, waarbij drie boetes zijn opgelegd aan drie onder toezicht staande entiteiten, ter waarde van in totaal € 7,6 miljoen. Daarnaast zijn eind 2018 drie sanctiebesluiten vastgesteld ten aanzien van één onder toezicht staande entiteit (voor een totaalbedrag van € 0,6 miljoen). Deze besluiten werden in 2019 bekendgemaakt. Deze sancties werden opgelegd voor schendingen met betrekking tot het eigen vermogen, kapitaalvereisten, verslaglegging en grote blootstellingen.

Naar aanleiding van het verzoek van de ECB om een procedure te starten en na beoordeling van de zaken conform hun nationale wetgeving hebben de NCA’s in 2019 een berisping gegeven en een geldboete opgelegd van € 0,1 miljoen.

In 2019 is één procedure met betrekking tot schendingen van rechtstreeks toepasselijk EU-recht stopgezet, vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag voor het opleggen van sancties in dat specifieke geval. Aan het einde van het jaar liepen er nog acht procedures.

Wat betreft de resterende dertien sanctieprocedures die in 2019 werden afgehandeld had de ECB geen rechtstreekse sanctiebevoegdheden en kon zij de NCA’s dus alleen verzoeken een procedure te starten. Deze procedures hielden verband met vermeende schendingen van nationale regelgeving waarmee de bepalingen van de Richtlijn kapitaalvereisten (CRD IV)[52] zijn geïmplementeerd – meestal met betrekking tot governancevereisten – naar verluidt door SI's of door natuurlijke personen. Naast deze procedures heeft de ECB vijf verzoeken aan NCA's gericht om binnen de eigen nationale bevoegdheden sanctieprocedures in te stellen.

Naar aanleiding van eerdere verzoeken van de ECB om een procedure te starten en na beoordeling van de zaken in overeenstemming met hun nationale wetgeving hebben de betrokken NCA's in 2019 een berisping gegeven en een geldboete opgelegd voor een bedrag van € 0,1 miljoen.

Grafiek 24 geeft een volledig overzicht van de vermeende schendingen naar onderwerp, zoals deze door de ECB in 2019 in handhavings- en sanctieprocedures zijn behandeld.

Grafiek 24

Vermeende schendingen onderhevig aan handhavings- en sanctieprocedures

Bron: ECB.

2.2.2 Melding van schendingen

In 2019 heeft de ECB 133 meldingen van klokkenluiders ontvangen, een stijging van 10% ten opzichte van het jaar ervoor

Het is de taak van de ECB om te zorgen dat schendingen van toepasselijk EU-recht door iedereen op effectieve wijze gemeld kunnen worden (het zogeheten “klokkenluiden”). De ECB heeft daarom een meldpunt voor dergelijke schendingen opgezet in de vorm van een online webformulier dat toegankelijk is via de website van ECB-Bankentoezicht.

De ECB waarborgt volledige vertrouwelijkheid van de meldingen die worden ontvangen via het webformulier of andere kanalen (bijv. e-mail of post) en houdt rekening met alle beschikbare informatie bij de uitvoering van haar toezichtstaken.

In 2019 heeft de ECB 133 klokkenluidersmeldingen ontvangen, een stijging van 10% ten opzichte van het jaar ervoor. Daarvan ging het in 73 gevallen om het een vermeende schending van toepasselijk EU-recht, waarvan 63 gevallen onder het toezichtstakenpakket van de ECB zouden vallen en 18 onder dat van de NCA's. De resterende meldingen betroffen voornamelijk vermeende schendingen die geen verband hielden met prudentiële vereisten (bijv. consumentenbescherming) en daarmee buiten de werkingssfeer van de meldingsfaciliteit vielen.

De vaakst gemelde vermeende schendingen waren governancekwesties (72%) en een tekortschietende berekening van eigenvermogens- en kapitaalseisen (19%). Grafiek 25 geeft een volledig uitgesplitst overzicht. Bij governancekwesties ging het hoofdzakelijk om risicomanagement en interne beheersingsmaatregelen, geschiktheids- en betrouwbaarheidsvereisten en organisatiestructuur[53].

Grafiek 25

Vermeende schendingen die in het kader van klokkenluiden zijn gemeld

(procenten)

Bron: ECB.

De betreffende Joint Supervisory Teams zijn op de hoogte gesteld van de via het de meldingsfaciliteit gerapporteerde informatie. De informatie werd op passende wijze in aanmerking genomen (bijv. door de gevolgen ervan voor het risicoprofiel van onder toezicht staande entiteiten te beoordelen) en werd door de ECB opgevolgd in het kader van haar toezichtstaken. De belangrijkste onderzoeksactiviteiten die in 2019 zijn uitgevoerd met betrekking tot de ontvangen meldingen door klokkenluiders van schendingen van toepasselijk EU-recht zijn onder andere:

  • interne beoordeling aan de hand van bestaande documentatie (79% van de gevallen);
  • verzoeken om documentatie of een toelichting, gericht aan de onder toezicht staande entiteit (14% van de gevallen); en
  • verzoek om een interne audit of inspectie ter plaatse (7% van de gevallen).

3 Bijdragen aan de crisisbeheersing

3.1 Crisisgevallen in 2019

3.1.1 Het geval AS PNB Banka

Op 15 augustus 2019 werd AS PNB Banka door ECB-Bankentoezicht als (waarschijnlijk) faillerend aangemerkt

Op grond van het EU-kader voor crisisbeheersing kan de ECB, na overleg met de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (Single Resolution Board - SRB), besluiten dat een onder toezicht staande entiteit (waarschijnlijk) faillerend (failing or likely to fail - FOLTF) is. Op 15 augustus 2019 besloot ECB-Bankentoezicht de Letse belangrijke instelling (significant institution - SI)[54] AS PNB Banka als FOLTF aan te merken in overeenstemming met artikel 18, lid 4, onder a) en b) van de Verordening inzake het Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme (Single Resolution Mechanism Regulation - SRMR)[55]. In het bijzonder leverde een door de ECB uitgevoerde inspectie ter plaatse objectieve elementen op ter ondersteuning van de vaststelling dat AS PNB Banka minder activa dan passiva had. Bovendien maakte de bank op een zodanige wijze inbreuk op de vereisten voor het behoud van de vergunning, dat de intrekking van haar vergunning door de ECB gerechtvaardigd was.

Wat voorafging aan de FOLTF-vaststelling

AS PNB Banka maakte sinds december 2017 stelselmatig inbreuk op de Pijler 2-vereisten

Sinds 31 december 2017 maakte AS PNB Banka stelselmatig inbreuk op de Pijler 2-vereisten, hoofdzakelijk omwille van instellingsspecifieke zwakke punten. Deze instellingsspecifieke zwakke punten waren vooral toe te schrijven aan i) het feit dat een groot aantal van haar activa niet-renderend was en geconcentreerd was bij een klein aantal kredietnemers; ii) een structurele daling van haar bedrijfsresultaat, dat van oudsher afhankelijk was van vergoedingen voor grote internationale geldovermakingen en vergoedingen voor gebruik van bankrekeningen door niet-ingezetenen; en iii) hoge beheerkosten, die te wijten waren aan de hoge bestuurdersbeloningen en de hoge kosten van diensten op juridisch gebied.

Sinds december 2016 maakte AS PNB Banka ook stelselmatig inbreuk op de aanvullende vereisten

Bovendien maakte AS PNB Banka inbreuk op aanvullende vereisten, namelijk de limieten voor grote blootstellingen als bedoeld in artikel 395 van de Verordening Kapitaalvereisten (Capital Requirements Regulation - CRR), sinds maart 2016 en de nationale limiet voor leningen aan verbonden partijen van 15% van het in aanmerking komend kapitaal als bedoeld in artikel 43, lid 1, van de Letse wet op de kredietinstellingen, sinds februari 2018.

AS PNB Banka slaagde er niet in om opnieuw aan de vereisten te voldoen en kwam voor ernstige kapitaalproblemen te staan

Ondanks herhaalde verzoeken van de bevoegde autoriteiten (waaronder de vaststelling van een besluit met betrekking tot een vroegtijdige-interventiemaatregel door de ECB op 11 juli 2019) slaagde AS PNB Banka er niet in om opnieuw aan de bovengenoemde vereisten te voldoen. Bovendien gaf de externe accountant die belast was met de controle van de jaarrekening van AS PNB Banka voor 2018 een advies met beperking, waarin werd gesteld dat aanvullende bijzondere waardeverminderingen en reëlewaardeaanpassingen noodzakelijk waren. De door de accountant vastgestelde te lage totale voorzieningen en niet-opgenomen daling in de reële waarde van haar activa waren dermate significant dat, indien de bank ze had opgenomen, ze inbreuk zou hebben gemaakt op de Pijler 1-vereisten. De ernstige kapitaalproblemen van AS PNB Banka werden later bevestigd door de resultaten van een door de ECB opgezette inspectie ter plaatse met betrekking tot het kredietrisico. Uit die inspectie bleek dat AS PNB Banka per 31 december 2018 een negatief eigen vermogen had.

Bijgevolg keurden de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur van de ECB de FOLTF-beoordeling voor AS PNB Banka goed

AS PNB Banka kon niet aantonen dat ze in staat zou zijn haar kapitaal aan te vullen binnen het tijdschema dat was vastgesteld in het besluit met betrekking tot de vroegtijdige interventie. In het licht hiervan, en op basis van de resultaten van de inspectie ter plaatse, besloot de Raad van Toezicht op 14 augustus 2019 om het FOLTF-proces op te starten en het initiatief te nemen tot een formele overlegprocedure met de SRB. Vervolgens keurden de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur van de ECB de FOLTF-beoordeling voor AS PNB Banka goed. Op 15 augustus 2019 werd de FOLTF-beoordeling zowel naar de SRB als naar de Europese Commissie verstuurd, in overeenstemming met artikel 18 van de SRMR. ECB-Bankentoezicht bracht ook alle betrokken autoriteiten op de hoogte van zijn besluit, in overeenstemming met artikel 81 van de Herstel- en afwikkelingsrichtlijn voor banken (Bank Recovery and Resolution Directive – BRRD)[56] en CRD IV.

Samenwerking en uitwisseling van informatie met de SRB

ECB-Bankentoezicht bracht de SRB op de hoogte zodra de ECB het rechtstreeks toezicht op AS PNB Banka op zich had genomen. De kapitaalsituatie van de bank werd uitvoerig besproken met vertegenwoordigers van de SRB op door de ECB georganiseerde crisisbeheersingsvergaderingen. De SRB werd ook uitgenodigd om als waarnemer deel te nemen aan de relevante vergaderingen van de Raad van Toezicht van de ECB. Daarnaast nam een vertegenwoordiger van de ECB als waarnemer deel aan alle bestuursvergaderingen van de SRB over deze zaak, met inbegrip van de vergadering waarop de SRB besloot geen afwikkelingsmaatregelen te nemen.

Acties naar aanleiding van de FOLTF-beoordeling

In februari 2020 trok ECB-Bankentoezicht de vergunning van AS PNB Banka in op voorstel van de FCMC

Op 15 augustus 2019 besloot de SRB geen afwikkelingsmaatregelen te nemen ten aanzien van AS PNB Banka. Hij concludeerde dat de voorwaarden voor afwikkeling van artikel 18, lid 1, onder a) en b), van de SRMR weliswaar vervuld waren, maar dat niet voldaan was aan de in artikel 18, lid 1, onder c), genoemde voorwaarde, die betrekking heeft op het openbaar belang. Daarnaast besloot de Letse Financial and Capital Market Commission (FCMC) een moratorium op te leggen aan AS PNB Banka, waardoor haar financiële activiteiten met onmiddellijke ingang werden opgeschort. Voorts werd door de FCMC, in haar rol van overeenkomstig Richtlijn 2014/49/EU[57] aangewezen autoriteit, vastgesteld dat de gedekte deposito's van AS PNB Banka niet-beschikbaar waren geworden. Op 22 augustus 2019 diende de FCMC bij de bevoegde rechtbank een verzoek[58] tot insolventieverklaring in. Op 12 september 2019 verklaarde de rechtbank AS PNB Banka insolvent en benoemde ze een curator. In februari 2020 trok ECB-Bankentoezicht de vergunning van AS PNB Banka in op voorstel van de FCMC, die toezicht blijft houden op het insolventieprocedure.

Belangrijkste lessen

Het geval AS PNB Banka benadrukt opnieuw de problematische slechte afstemming tussen de triggers voor afwikkeling, die voor insolventie/liquidatie en die voor het intrekken van de vergunning

Zoals eerder werd beklemtoond in de uiteenzetting van de lessen die konden worden getrokken uit het geval ABLV Bank, in het Jaarverslag van de ECB over haar toezichtswerkzaamheden in 2018, worden er aanzienlijke onzekerheden gecreëerd door het gebrek aan afstemming tussen de triggers voor FOLTF die opgenomen zijn in de BRRD/SRMR, de triggers voor het initiëren van een liquidatieprocedure als bedoeld in de nationale insolventiewetgeving en de triggers voor het intrekken van een vergunning waarin de nationale wetgeving tot omzetting van CRD IV voorziet. Na de vaststelling dat AS PNB Banka FOLTF was en het besluit van de SRB dat de afwikkeling niet in het algemeen belang was, kon de insolventieprocedure niet onmiddellijk worden opgestart omdat daartoe volgens het Letse recht een rechterlijke beslissing vereist is. Door dit uitstel waren verdere inspanningen, zoals het opleggen van een beperking van de activiteiten (moratorium) door de FCMC, nodig ter voorbereiding op de eventualiteit dat de insolventieprocedure niet onmiddellijk zou kunnen aanvangen.

De ECB had de kwestie van de slechte afstemming tussen de triggers voor FOLTF en die voor insolventie/intrekking van vergunningen al aan de EU-wetgever gesignaleerd naar aanleiding van het geval ABLV Bank. Bijgevolg voerde de BRRD II voor de lidstaten de verplichting in om ervoor te zorgen dat een entiteit waarvoor de afwikkeling niet in het algemeen belang is, op ordelijke wijze en in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht wordt geliquideerd. Hoewel dit het probleem tot op zekere hoogte aanpakt, gaat het om een zeer ruim vereiste, dat de slechte afstemming tussen de triggers voor FOLTF en die voor de intrekking van vergunningen niet opheft. Derhalve is het belangrijk dat de BRRD II in alle EU-lidstaten op vergelijkbare wijze wordt omgezet om te zorgen voor een gelijk speelveld in de bankenunie. Dit kan ook inhouden dat de nationale regelingen voor het verlaten van het bankbedrijf en mogelijk bepaalde aspecten van de insolventieregels voor banken zullen moeten worden herzien. Al met al zouden dergelijke maatregelen ertoe bijdragen dat de verschillende triggers op elkaar worden afgestemd en een goede planning in tijden van crisis vergemakkelijken.

3.1.2 Communicatie over AS PNB Banka

Communicatie is een cruciaal onderdeel van de crisisbeheersing. Door aan te tonen dat de verantwoordelijke autoriteiten een crisis aan het aanpakken zijn, kunnen de reacties van de markt worden getemperd en dus de besmettingsrisico's worden beperkt. Wanneer een bank (waarschijnlijk) faillerend is, is een effectieve communicatie met het publiek van cruciaal belang. Daarom bevatte het ECB-persbericht waarin werd meegedeeld dat AS PNB Banka FOLTF[59] was, relevante feiten over de faillerende bank en gaf het duidelijk uitleg over de reactie van de toezichthouder op de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde tekortkomingen.

Coördinatie tussen de verschillende belanghebbenden is van essentieel belang om een duidelijke en uitvoerige boodschap aan het publiek over te brengen. In het geval van AS PNB Banka hebben de ECB, de SRB en de FCMC nauw samengewerkt op het gebied van communicatie. Op donderdag 15 augustus 2019, nadat de ECB AS PNB Banka als FOLTF had aangemerkt, deelde de SRB mee dat hij besloten had dat de afwikkeling niet in het openbaar belang was.[60] Hierop volgden gecoördineerde aankondigingen van ECB-Bankentoezicht en de FCMC betreffende de FOLTF-beoordeling van de ECB en de respectieve besluiten van de FCMC om een moratorium op te leggen en de niet-beschikbaarheid van deposito's vast te stellen.[61]

3.1.3 Het geval Banca Carige

Op 2 januari 2019 benoemde de ECB drie tijdelijke bewindvoerders en een driekoppig toezichtcomité om de leiding van Banca Carige over te nemen en haar Raad van Bestuur te vervangen. Dit besluit kwam er nadat de meerderheid van de bestuurders van Banca Carige ontslag had genomen.

Het besluit om een tijdelijk beheer op te leggen was een vroegtijdige-interventiemaatregel die moest garanderen dat op duurzame wijze aan de prudentiële vereisten werd voldaan. Dit plan omvatte een versterking van het kapitaal en de uitvoering van risicoverminderende maatregelen om eventueel een bedrijfscombinatie tot stand te kunnen brengen. De tijdelijke bewindvoerders hadden als opdracht de stabiliteit van Banca Carige veilig te stellen door haar situatie nauwlettend in het oog te houden, de ECB voortdurend te informeren en, indien nodig, maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de bank opnieuw op duurzame wijze aan de kapitaalvereisten zou voldoen.

Op 20 september 2019 keurde de buitengewone aandeelhoudersvergadering van Banca Carige een kapitaalversterking goed voor een totaalbedrag van EUR 900 miljoen. Dit omvatte de uitgifte van nieuwe aandelen (EUR 387 miljoen), de omzetting van bestaande tier 2-obligaties in CET1 (EUR 313 miljoen) en de uitgifte van tier 2-obligaties (EUR 200 miljoen). De kapitaalversterking werd geleid door het Italiaans interbancair depositobeschermingsfonds (Fondo Interbancario per la tutela dei depositi - FITD) en de vrijwillige interventieregeling (Voluntary Intervention Scheme - VIS) van dit fonds, in samenwerking met Cassa Centrale Banca Credito Cooperativo Italiano, die als minderheidsaandeelhouder deelnam met een optie om in de toekomst door het FITD en de VIS aangehouden aandelen van Carige te verwerven.

Na de verwezenlijking van de kapitaalverhoging eind december 2019 benoemden de nieuwe aandeelhouders de nieuwe bestuursorganen van Banca Carige. Het tijdelijk beheer werd eind januari 2020 beëindigd.

3.2 Interactie met de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Net als in voorgaande jaren hebben ECB-Bankentoezicht en de SRB in 2019 wederom nauw samengewerkt bij de uitoefening van hun respectieve functies.

ECB-Bankentoezicht raadpleegde de SRB over herstelplannen

In overeenstemming met het regelgevend kader raadpleegde ECB-Bankentoezicht de SRB over 98 herstelplannen die het ontving van SI's waarvoor de ECB de consoliderende toezichthouder is. De feedback van de SRB werd in aanmerking genomen bij de beoordeling van de herstelplannen en werd, waar nodig, opgenomen in de feedbackbrieven aan individuele banken.

De SRB raadpleegde ECB-Bankentoezicht over afwikkelingsplannen

Evenzo heeft de SRB ECB-Bankentoezicht geraadpleegd, in het kader van de raadplegingscyclus voor afwikkelingsplannen, over vijf reeksen afwikkelingsplannen (ongeveer 30 afwikkelingsplannen in totaal), waaronder over de vaststelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (MREL) en afwikkelbaarheidsbeoordelingen. ECB-Bankentoezicht gaf feedback nadat het de mogelijke gevolgen vanuit een continuïteitsperspectief had bestudeerd. Daarnaast werd ECB-Bankentoezicht ook geraadpleegd over de berekening van de ex-antebijdragen aan het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds, waarbij in de eerste plaats rekening werd gehouden met de mogelijke gevolgen voor SI's.

In 2019 hebben ECB-Bankentoezicht en de SRB wederom nauw samengewerkt op alle niveaus. De Raad van Toezicht van de ECB nodigde de voorzitter van de SRB uit om als waarnemer deel te nemen aan zijn vergaderingen voor onderwerpen die verband houden met de taken en verantwoordelijkheden van de SRB, terwijl een vertegenwoordiger van de ECB als waarnemer deelnam aan de bestuursvergaderingen en plenaire zittingen van de SRB.

De implementatie van het bankenpakket heeft de interactie met de SRB doen toenemen

Op technisch niveau hebben de werkzaamheden met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het bankenpakket[62] de interactie tussen ECB-Bankentoezicht en de SRB met betrekking tot beleidsgebieden die verband houden met crisisbeheersing versterkt. Tussen ECB-Bankentoezicht en het SRB vond een sterke samenwerking plaats binnen de respectieve comités en tussen de relevante horizontale functies.

Het bestaande memorandum van overeenstemming tussen de ECB en de SRB (dat herzien werd in 2017/18)[63] heeft de dagelijkse samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de Joint Supervisory Teams en de Interne Afwikkelingsteams verder versterkt.

3.3 Werkzaamheden met betrekking tot herstelplannen

Herstelplannen zijn bedoeld om te garanderen dat de banken bestand zijn tegen ernstige financiële stress

Bij de beoordeling van de herstelplannen bestaat het hoofddoel van de ECB erin om ervoor te zorgen dat de banken voorbereid zijn en in staat zijn om hun levensvatbaarheid te herstellen in perioden van ernstige financiële stress. Dit betekent dat de plannen geloofwaardige herstelopties moeten bevatten die effectief en tijdig kunnen worden uitgevoerd. Gezonde herstelplannen zijn een sleutelelement om het Europese kader voor crisisbeheersing effectief te laten functioneren.

De benchmarking van de herstelplannen van SI's die in 2019 door de ECB werd uitgevoerd, leidde tot een aantal belangrijke bevindingen.

Veel banken vinden het moeilijk om een geloofwaardige schatting te maken van hun totale herstelcapaciteit

De herstelplannen van SI's worden weliswaar geacht te voldoen aan de minimumvereisten voor crisisbeheersingsgovernance en de selectie en kalibratie van herstelindicatoren, maar ze moeten nog verder worden verbeterd om er in crisissituaties doeltreffende instrumenten van te maken. De benchmarking heeft in het bijzonder bevestigd dat veel banken het moeilijk vinden om een geloofwaardige schatting te maken van hun totale herstelcapaciteit (overall recovery capacity - ORC)[64].

Derhalve heeft de ECB de communicatie met de instellingen over hoe ze de berekening en rapportage van hun ORC zouden kunnen verbeteren, in 2019 tot een belangrijk aandachtspunt gemaakt. In juni 2019 heeft ze een workshop georganiseerd met meer dan 180 deelnemers van 88 banken. De ECB legde uit hoe een geloofwaardige ORC kan worden berekend op basis van de best practices die zijn beschreven in het ECB-verslag over herstelplannen van 2018. Dit houdt in dat eerst een volledige lijst van geloofwaardige opties wordt opgesteld, dat vervolgens rekening wordt gehouden met beperkende factoren (bv. wederzijdse exclusiviteit, onderlinge afhankelijkheden tussen de opties of de operationele beperkingen bij gelijktijdige implementatie van meerdere opties) en dat ten slotte de gevoeligheid van de herstelopties voor verschillende scenario's bij de raming van de ORC wordt beoordeeld.[65]

Een derde van de banken neemt nog niet voldoende kortetermijnliquiditeitsopties op in hun herstelplannen

Een tweede belangrijke bevinding van de ECB-benchmarkoefening was dat een derde van de banken nog niet over voldoende liquiditeitsopties beschikt die snel (in maximaal drie maanden) kunnen worden geïmplementeerd. Er zijn verdere werkzaamheden gepland om de redenen hiervoor beter te begrijpen en om ervoor te zorgen dat de banken tegemoetkomen aan de noodzaak om in hun herstelplannen voldoende kortetermijnliquiditeitsopties op te nemen.

In 2019 hebben meer banken draaiboeken ontwikkeld en dry runs uitgevoerd

Tot slot is een bemoedigende bevinding van de benchmarkoefening van de ECB dat in 2019 meer banken draaiboeken hebben ontwikkeld en dry runs hebben uitgevoerd.[66] Dit zijn best practices die in het ECB-verslag van 2018 werden benadrukt en aangemoedigd als nuttige instrumenten om de bruikbaarheid van herstelplannen in crisissituaties te vergroten. 40% van alle SI's hebben momenteel een draaiboek en 27% hebben hun eerste dry run uitgevoerd.

3.4 Crisisbeheersing voor minder belangrijke instellingen

Om een crisissituatie bij een minder belangrijke instelling (less significant institution - LSI) te kunnen beheersen, moeten de betrokken nationale bevoegde autoriteit (national competent authority - NCA) en de ECB intensief informatie uitwisselen en nauw samenwerken - de NCA in haar hoedanigheid van rechtstreekse toezichthouder op de LSI en de ECB in haar toezichtfunctie en in haar hoedanigheid van autoriteit die bevoegd is voor beslissingen over gemeenschappelijke procedures. De nood aan intensievere samenwerking ontstaat wanneer een LSI dicht bij het punt van niet-levensvatbaarheid komt. In dat stadium moeten de ECB en de NCA overleg plegen over het intrekken van de vergunning, het beoordelen van verwervingen of vergrotingen van gekwalificeerde deelnemingen en het verlenen van nieuwe vergunningen (bijvoorbeeld voor een overbruggingsinstelling).

In dit verband werkte de ECB nauw samen met de NCA's in ongeveer 15 gevallen waarin sprake was van een verslechtering van de financiële situatie van de LSI's in 2019. In twee van deze gevallen nam de ECB een besluit tot intrekking van de vergunning na een FOLTF-verklaring van de respectieve NCA's[67]. De gronden voor de intrekking van een vergunning zijn meestal dat de betrokken instelling niet aan de prudentiële vereisten voldoet of de regels inzake het voorkomen van het witwassen van geld niet naleeft.

Deze nauwe samenwerking op het gebied van crisisbeheersing ondersteunt de NCA's en de ECB bij de uitvoering van hun respectieve taken en zorgt ervoor dat de vereiste informatie beschikbaar is wanneer dringende beslissingen snel moeten worden genomen. De uitgewisselde informatie, de getroffen maatregelen en de samenwerking tussen de ECB en de NCA's staan in verhouding tot de risico's die een LSI met zich meebrengt en daarbij wordt ook rekening gehouden met de oplossingen vanuit de private sector die reeds zijn vastgesteld door de NCA. Gedurende 2019 werd de samenwerking tussen de NCA’s en de ECB gekenmerkt door een regelmatige en diepgaande uitwisseling van informatie. Dit omvatte onder meer het opzetten van speciale coördinatiegroepen voor crisisbeheersing (Crisis Management Coordination Groups), bestaande uit medewerkers van de ECB en de NCA’s, om effectieve samenwerking en coördinatie tussen de instellingen te waarborgen. De intensievere samenwerking zorgt ervoor dat de toezichtsmaatregelen en -beslissingen tijdig en op een gecoördineerde wijze kunnen worden genomen wanneer dat nodig is.

Niet-levensvatbare bedrijfsmodellen en lage winstgevendheid, gebrekkige governancesystemen en ontoereikende kaders voor de bestrijding van het witwassen van geld waren de belangrijkste oorzaken van de verslechtering van de financiële situatie van LSI's in 2019. De verdeling van de crisisgevallen over de rechtsgebieden weerspiegelde ook het feit dat specifieke geografische gebieden die onder het SSM vallen, meer te lijden hebben onder de structureel lage winstgevendheid van de bankensector en meer blootgesteld zijn aan AML-risico's.

Tot slot heeft de diversiteit van de nationale benaderingen en processen die tijdens de intensievere samenwerking op het gebied van crisisbeheersing werd vastgesteld, ook de noodzaak onderstreept om voor banken in moeilijkheden een geharmoniseerde Europese aanpak te hanteren. Hoewel er Europese toezichts- en afwikkelingsmechanismen zijn opgezet, is een groot deel van de reactie op een crisis nog steeds afhankelijk van de nationale afwikkelings- en insolventiewetgeving - en van alle verschillen daartussen.

4 Grensoverschrijdende samenwerking

4.1 Uitbreiding van de bankenunie via nauwe samenwerking

Lidstaten die niet tot het eurogebied behoren, kunnen via nauwe samenwerking deelnemen aan de bankenunie

De EU-lidstaten die niet de euro als munt hebben, kunnen een verzoek tot het aangaan van nauwe samenwerking tussen de ECB en hun nationale bevoegde autoriteit (national competent authority - NCA) indienen. De belangrijkste voorwaarden hiervoor worden uiteengezet in artikel 7 van de SSM-verordening en de procedurele aspecten worden gespecificeerd in Besluit ECB/2014/5 betreffende nauwe samenwerking[68]. Zodra de nauwe samenwerking tot stand is gebracht, sluiten de NCA's van deze lidstaten zich aan bij het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism - SSM), terwijl hun nationale afwikkelingsautoriteiten zich aansluiten bij het Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme (Single Resolution Mechanism - SRM). Door de deelname via nauwe samenwerking van NCA's van lidstaten buiten het eurogebied aan het SSM wordt de bankenunie uitgebreid, wordt een meer geïntegreerd bankentoezicht ondersteund, en wordt ook bijgedragen aan de handhaving en de verdieping van de interne markt.

Volgens de SSM-verordening en Besluit ECB/2014/5 moeten lidstaten buiten het eurogebied een formeel verzoek indienen bij de ECB om het proces van nauwe samenwerking op gang te brengen.

Bulgarije en Kroatië hebben verzoeken tot het aangaan van nauwe samenwerking ingediend

Op 27 mei 2019 diende Kroatië als tweede lidstaat een formeel verzoek in tot het aangaan van nauwe samenwerking met betrekking tot het bankentoezicht tussen de nationale centrale bank van Kroatië (Hrvatska narodna banka) en de ECB. Dit verzoek volgde op het verzoek van Bulgarije tot het aangaan van nauwe samenwerking tussen Българска народна банка (Bulgaarse Nationale Bank) en de ECB, dat op 18 juli 2018 werd ingediend.

Het proces voor het tot stand brengen van nauwe samenwerking bestaat uit een juridische beoordeling en een alomvattende beoordeling

Het proces voor het tot stand brengen van nauwe samenwerking omvat twee belangrijke elementen. Het eerste is een juridische beoordeling van de relevante nationale wetgeving die de NCA verplicht, zodra de nauwe samenwerking tot stand is gebracht, om elke door de ECB gevraagde maatregel met betrekking tot kredietinstellingen aan te nemen. De beoordeling houdt ook rekening met de praktische tenuitvoerlegging van die wetgeving. Het tweede element houdt een alomvattende beoordeling in van een selectie[69] van kredietinstellingen die zijn gevestigd in de lidstaat die het verzoek indient. De alomvattende beoordeling omvat een beoordeling van de kwaliteit van de activa en een stresstest, die op grond van de methodologieën van de ECB worden uitgevoerd.[70] Daarnaast start de ECB een technische dialoog met de NCA van de betrokken lidstaat om te zorgen voor een soepele overgang naar de toezichtsbenadering van het SSM.

Beoordeling van het verzoek van Bulgarije tot het aangaan van nauwe samenwerking

In 2019 heeft de ECB de beoordeling van het verzoek van Bulgarije tot het aangaan van nauwe samenwerking voortgezet

In 2019 heeft de ECB de juridische beoordeling voortgezet die vereist is in het kader van de toekomstige nauwe samenwerking met de NCA van Bulgarije. Daarnaast werden op 26 juli 2019 de resultaten van de alomvattende beoordeling van zes Bulgaarse kredietinstellingen gepubliceerd. Българска народна банка (Bulgaarse Nationale Bank) heeft de resultaten van deze alomvattende beoordeling publiekelijk onderschreven. Aangezien twee van de zes banken niet voldeden aan de voor de oefening gehanteerde relevante drempels, is Българска народна банка (Bulgaarse Nationale Bank) momenteel maatregelen aan het nemen naar aanleiding van de bevindingen, om de vastgestelde tekortkomingen aan te pakken voordat de ECB een besluit neemt over de nauwe samenwerking.

Beoordeling van het verzoek van Kroatië tot het aangaan van nauwe samenwerking

De ECB is gestart met de beoordeling van het verzoek van Kroatië om nauwe samenwerking aan te gaan

In antwoord op het door Kroatië ingediende verzoek heeft de ECB op 8 juli 2019 een advies[71] uitgebracht over de Kroatische ontwerpwetgeving. Deze wetgeving was nodig om de mechanismen vast te stellen voor het functioneren van de nauwe samenwerking en voor het verstrekken van alle informatie die de ECB nodig zou kunnen hebben voor het uitvoeren van de alomvattende beoordeling van de Kroatische kredietinstellingen. Op 7 augustus 2019 kondigde de ECB aan dat vijf in Kroatië gevestigde banken aan de verplichte alomvattende beoordeling zouden worden onderworpen.[72] De oefening ging in september 2019 van start en is gebaseerd op gegevens per 30 juni 2019. Net als in Bulgarije mag worden verwacht dat de ECB haar alomvattende beoordeling binnen ongeveer een jaar na de indiening van het formele verzoek van Kroatië zal afronden.

Er werden geen andere formele verzoeken om nauwe samenwerking ontvangen in 2019; wel vonden er op technisch niveau enkele informele gegevensuitwisselingen met lidstaten plaats, ter verduidelijking van bepaalde aspecten van nauwe samenwerking.

4.2 Europese en internationale samenwerking

Aangezien de banken in het eurogebied vestigingen hebben in meer dan 90 niet-Europese rechtsgebieden (zie Figuur 4) werkt het SSM intensief samen met andere toezichthoudende autoriteiten binnen en buiten de EU. De ECB hecht daarom zeer aan het bevorderen van samenwerking, hetzij door middel van een bijdrage aan colleges van toezicht hetzij door de ontwikkeling van samenwerkingsinstrumenten zoals memoranda van overeenstemming (MoU’s). Na onderhandeling zijn MoU’s gesloten met tegenpartijen zoals toezichthoudende autoriteiten van EU-lidstaten buiten het eurogebied, toezichthoudende autoriteiten uit derde landen en nationale marktautoriteiten.

Figuur 4

Bijkantoren en dochterondernemingen buiten de EU van banken in het eurogebied in 2019

Bron: ECB.

ECB-Bankentoezicht werkt doorgaans samen met andere prudentiële toezichthouders via MoU’s, deelname aan colleges van toezicht of maatwerkovereenkomsten (zie Figuur 5).

Figuur 5

Overzicht van de internationale en Europese samenwerkingsactiviteiten van de ECB

Bron: ECB.

Samenwerking met andere toezichthoudende autoriteiten in de EU

De ECB werkt geregeld samen met de NCA’s van EU-landen buiten het eurogebied, in lijn met de bepalingen van CRD IV inzake gezamenlijke besluiten, samenwerking en gegevensuitwisseling tussen bevoegde autoriteiten in de EU.

Tot dusver heeft ECB-Bankentoezicht ook MoU's gesloten met 15 toezichthoudende autoriteiten in de EU, waaronder nationale marktautoriteiten. Daarnaast heeft het een multilateraal MoU ondertekend waarin de praktische modaliteiten zijn vastgelegd voor de uitwisseling van informatie met 48 AML/CFT-autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen binnen de Europese Economische Ruimte (zie ook Kader 4). Daarom heeft ECB-Bankentoezicht in totaal negen bilaterale en multilaterale MoU's met meer dan 60 autoriteiten van de EU gesloten.

Met het oog op de geplande terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU sloot de ECB met de Britse Prudential Regulation Authority en Financial Conduct Authority ook een samenwerkingskader, dat een voortgezette en soepele samenwerking en informatie-uitwisseling op het gebied van toezicht mogelijk zal maken.

Kader 4
De ECB en de bestrijding van het witwassen van geld

Bij de totstandbrenging van het SSM-kader hebben de EU-wetgevers ervoor gekozen de verantwoordelijkheid voor de bestrijding van het witwassen van geld en van terrorismefinanciering (anti-money laundering and combating the financing of terrorism - AML/CFT) op nationaal niveau te behouden. De nationale AML/CFT-autoriteiten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving en effectieve uitvoering van de AML-verplichtingen door de kredietinstellingen.

Het is echter belangrijk dat de ECB bij de uitoefening van haar toezichtstaken uit hoofde van artikel 127, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de SSM-verordening rekening houdt met de resultaten van het AML/CFT-toezicht[73], hetgeen verder wordt bevestigd in de herziene Richtlijn Kapitaalvereisten (Capital Requirements Directive - CRD V), die in april 2019 door het Europees Parlement is aangenomen. In overweging 20 wordt het volgende bepaald: (...) [Samen met de autoriteiten die bevoegd zijn voor AML/CFT], hebben de bevoegde autoriteiten die belast zijn met het verlenen van vergunningen en het prudentieel toezicht een belangrijke rol bij het in kaart brengen en bestraffen van tekortkomingen [op het gebied van AML/CFT]. Deze bevoegde autoriteiten moeten derhalve consequent rekening houden met overwegingen inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme bij hun desbetreffende toezichtsactiviteiten (...)”.

Gelijktijdig met de invoering van de CRD V, die de rol van de prudentiële toezichthouders met betrekking tot AML/CFT verder verduidelijkt, zijn er de afgelopen twee jaar belangrijke initiatieven genomen om het EU-brede kader voor AML/CFT te versterken. De vijfde AML-richtlijn[74] is op 9 juli 2018 in werking getreden en moet nog worden omgezet in nationaal recht. In december 2018 heeft de Raad voor Economische en Financiële Zaken zijn goedkeuring gehecht aan een ambitieus AML-actieplan dat door de drie Europese toezichthoudende autoriteiten samen met de ECB en de nationale prudentiële en AML/CFT-toezichthouders moet worden uitgevoerd. Deze initiatieven zijn bedoeld om de samenwerking tussen de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor AML/CFT en het prudentieel toezicht te bevorderen en om de toezichtsconvergentie te versterken door onder meer in gemeenschappelijke richtsnoeren te voorzien over de wijze waarop AML/CFT-gerelateerde aspecten in het proces van prudentieel toezicht kunnen worden geïntegreerd.

De vijfde antiwitwasrichtlijn introduceerde twee belangrijke nieuwe elementen met betrekking tot de rol van de ECB in AML/CFT. In de eerste plaats stelde de wijziging van artikel 56 van CRD IV de ECB in staat vertrouwelijke informatie uit te wisselen met nationale AML/CFT-toezichthouders. Ten tweede moest de ECB krachtens de vijfde antiwitwasrichtlijn een overeenkomst ondertekenen om de praktische modaliteiten vast te stellen voor de uitwisseling van informatie met de nationale AML/CFT-autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen binnen de Europese Economische Ruimte. De ECB wisselt op grond van dit kader informatie uit sinds de ondertekening van de overeenkomst in januari 2019.

Verwacht wordt dat de intensievere uitwisseling van informatie tussen de ECB en de AML/CFT-toezichthouders in de EU een gunstige invloed zal hebben op de uitvoering van zowel het AML/CFT-toezicht als het prudentieel toezicht op EU-niveau. Als onderdeel van de aanpak van de ECB wordt een reeks toezichtinformatie die routinematig wordt gecreëerd voor de uitvoering van prudentiële taken, regelmatig naar de AML/CFT-toezichthouders in de EU gestuurd. Toezichtinformatie die via missies ter plaatse wordt verzameld, wordt bijvoorbeeld op ad-hocbasis verzonden wanneer de bevindingen ervan relevant worden geacht voor de bevoegde AML/CFT-autoriteit die toezicht houdt op de betrokken entiteit. Omgekeerd sturen de AML/CFT-autoriteiten informatie naar de ECB die zij relevant en noodzakelijk achten voor de uitvoering van de in de SSM-verordening vastgelegde taken. Daarnaast heeft ECB-Bankentoezicht ook zijn betrokkenheid op het gebied van AML/CFT versterkt door een nieuwe horizontale coördinatiefunctie voor AML op te zetten die bestaat uit een klein team met drie hoofdtaken:

  • optreden als "centraal contactpunt" voor AML/CFT-kwesties die verband houden met SI's en de informatie-uitwisseling met de AML/CFT-autoriteiten vergemakkelijken (onder meer door het ondertekenen van aanvullende memoranda van overeenstemming met niet-EU-autoriteiten);
  • in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten (national competent authorities - NCA's) een AML-netwerk van prudentiële toezichthouders opzetten om te komen tot een consistente systeembrede aanpak voor een betere integratie van het witwas-/terrorismefinancieringsrisico in het prudentieel toezicht;
  • optreden als een intern expertisecentrum voor prudentiële kwesties die verband houden met AML/CFT.

Op basis hiervan heeft de nieuwe coördinatiefunctie voor ALM van ECB-Bankentoezicht de werkzaamheden die binnen het Europese bankentoezicht worden uitgevoerd om de methodologische benaderingen op het gebied van vergunningverlening en off-site en on-site toezicht te verbeteren, gecoördineerd, zodat consequent rekening wordt gehouden met AML/CFT-gerelateerde aspecten in het proces van prudentieel toezicht. De nieuwe functie werkt samen met de AML/CFT Task Force van de ECB, die alle relevante organisatie-eenheden van de ECB groepeert.

Samenwerking met autoriteiten uit derde landen

De ECB streeft naar een productieve samenwerking met de toezichthoudende autoriteiten uit derde landen en wil het lopend grensoverschrijdend toezicht vergemakkelijken. Tot dusver heeft de ECB met 13 toezichthoudende autoriteiten van derde landen een MoU gesloten. Waar mogelijk blijft ECB-Bankentoezicht steunen op MoU's die vóór de oprichting van het SSM werden gesloten tussen NCA’s van het eurogebied en toezichthoudende autoriteiten van derde landen. De ECB sluit ook talrijke samenwerkingsregelingen op individuele basis, waar op maat gesneden oplossingen nodig zijn.

Om consistentie op EU-niveau te waarborgen, werkt ECB-Bankentoezicht nauw samen met het netwerk voor gelijkwaardigheid van de Europese Bankautoriteit (EBA), dat de geheimhoudingsregelingen van toezichthoudende autoriteiten van derde landen toetst op gelijkwaardigheid. MoU’s voor samenwerking bij toezicht mogen alleen worden afgesloten indien aan het vereiste van gelijkwaardige voorschriften inzake beroepsgeheim wordt voldaan.

Financial Sector Assessment Programs van het IMF

De Financial Sector Assessment Programs (FSAP's) van het IMF zijn veelomvattende en diepgaande beoordelingen van de financiële sector in een land. Ze bestaan uit (i) het vaststellen van de voornaamste kwetsbaarheden en het beoordelen van de veerkracht van de financiële sector, (ii) het beoordelen van het beleidskader voor financiële stabiliteit van een land, evenals het toezichtskader en de toezichtspraktijk en (iii) het beoordelen van financiële vangnetten en de mate waarin het financiële stelsel in staat is om een financiële crisis te beheersen en op te lossen.

ECB-Bankentoezicht volgt het FSAP voor het eurogebied van het IMF op

In het FSAP voor het eurogebied dat door het IMF werd uitgevoerd in 2018 werd de nieuwe architectuur voor het toezicht op en de afwikkeling van banken in het eurogebied geanalyseerd. Naar aanleiding van dit FSAP heeft ECB-Bankentoezicht een actieplan opgesteld om tegemoet te komen aan de aanbevelingen die onder de toezichtsbevoegdheid van de ECB vallen. ECB-Bankentoezicht werkt voort aan de tenuitvoerlegging van deze aanbevelingen, die de effectiviteit van het toezicht moeten vergroten, terwijl de medewetgevers van de EU zich buigen over de aanbevelingen die wijzigingen in het EU-recht vereisen.

Nationale FSAP’s omvatten geen beoordelingen van het Europese bankentoezicht

In zijn nationale FSAP’s voor lidstaten van het eurogebied blijft het IMF uitgaan van een holistische visie op het betrokken bankenstelsel, waarbij overlapping met het FSAP van het eurogebied wordt vermeden. Naar analogie met de behandeling van het monetair beleid in de nationale artikel IV-verslagen van het IMF, bevatten nationale FSAP's geen beoordeling van de effectiviteit van de toezichtwerkzaamheden van het SSM. Deze algemene benadering maakt het mogelijk voor het IMF om de reikwijdte van zowel de nationale FSAP’s als de FSAP's van het eurogebied af te stemmen op de nieuwe Europese architectuur voor het toezicht op en de afwikkeling van banken. Deze benadering helpt te waarborgen dat het IMF-toezicht en -advies voor alle betrokken autoriteiten doeltreffend en relevant blijven.

In 2019 heeft het IMF de nationale FSAP's voor Frankrijk en Malta afgesloten, heeft het zijn werkzaamheden in verband met het FSAP voor Italië voortgezet en FSAP's voor Oostenrijk en Letland opgestart. Deze nationale FSAP’s beoordelen alle relevante niet-bancaire aspecten (bv. verzekering, effecten en activiteiten van pensioenfondsen) en omvatten een holistische beoordeling van bancaire kwesties, in het bijzonder die welke onder de verantwoordelijkheid vallen van de nationale autoriteiten die toezicht houden op de minder belangrijke instellingen, of van aspecten die verband houden met de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

De ECB is bij de nationale artikel IV-consultaties van het IMF voor de lidstaten van het eurogebied betrokken voor wat betreft microprudentiële en macroprudentiële kwesties, in overeenstemming met haar verantwoordelijkheden op deze gebieden.

4.3 Bijdrage aan de ontwikkeling van het Europees en internationaal regelgevend kader

4.3.1 Bijdragen aan de werkzaamheden van de Raad voor Financiële Stabiliteit

In 2019 droeg ECB-Bankentoezicht actief bij aan de werkzaamheden van de Raad voor Financiële Stabiliteit (Financial Stability Board – FSB), met name op het gebied van samenwerking op het vlak van toezicht en regelgeving, de invoering van normen, en afwikkeling. Het droeg bij tot een aantal belangrijke doelstellingen van de FSB in 2019 onder het Japanse voorzitterschap van de G20, namelijk de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de norm inzake het totaal verliesabsorberend vermogen (Total Loss-Absorbing Capacity - TLAC); een voortgangsverslag over marktfragmentatie; de afronding van de evaluatie van de effecten van de hervormingen op de financiering van het midden- en kleinbedrijf (mkb); en een beoordeling van de kwetsbaarheden in verband met hefboomleningen en verplichtingen uit hoofde van leningen tegen onderpand. ECB-Bankentoezicht nam ook deel aan de vergaderingen van de regionale overleggroep voor Europa van de FSB.

De FSB richt zich momenteel op het toezicht op de uitvoering van de wereldwijde hervormingen van de financiële sector, die een van zijn drie prioriteitsgebieden vormt, en op de evaluatie van de effecten daarvan. ECB-Bankentoezicht zal op een aantal gebieden blijven bijdragen aan het werkprogramma van de FSB, waaronder de evaluatie van de effecten van de “too big to fail”-hervormingen voor banken, effectieve praktijken met betrekking tot cyberincidenten, toezichtskwesties in verband met de transitie naar nieuwe benchmarks, follow-upwerkzaamheden op het gebied van marktfragmentatie, en crisisbeheersing.

4.3.2 Bijdragen aan het Bazels proces

In 2019 heeft het Bazels Comité voor Bankentoezicht (Basel Committee on Banking Supervision - BCBS) de impact van de hervormingen na de crisis verder geëvalueerd, zijn programma voor de beoordeling van de regelgevingsconsistentie (Regulatory Consistency Assessment Programme - RCAP) uitgevoerd en een forum geboden voor de uitwisseling tussen bankentoezichthouders en -regelgevers uit verschillende rechtsgebieden. ECB-Bankentoezicht heeft een bijdrage geleverd door deel te nemen aan beleidsdiscussies, expertise te leveren in BCBS-werkgroepen, samen te werken met BCBS-leden binnen de EU en over de hele wereld, en relevante effectanalyses te ondersteunen. Deze werkzaamheden omvatten onder meer (i) de herzieningen van het kader voor het voor marktrisico beschikbare kapitaal, die werden goedgekeurd door het toezichtorgaan van het BCBS, de groep van presidenten van centrale banken en banktoezichthouders; (ii) de lancering van het consultatiedocument over herzieningen van het risicokader voor de aanpassing van de kredietwaardering; en (iii) de herzieningen van de behandeling van de hefboomratio van door klanten geclearde derivaten en van de openbaarmakingsvereisten om windowdressing door onder toezicht staande entiteiten aan te pakken.

ECB-Bankentoezicht ondersteunt de volledige, tijdige en consistente implementatie van het definitieve Bazel III-pakket

Het BCBS is het hele jaar blijven werken aan zijn doelstelling om te zorgen voor een volledige, tijdige en consistente implementatie van Bazel III en, meer in het algemeen, om een sterk bankentoezicht te bevorderen. Het zal dit werk in de komende jaren voortzetten met de steun van ECB-Bankentoezicht.

ECB-Bankentoezicht is ook betrokken bij het uitgebreide werkprogramma van het BCBS voor de evaluatie van de regelgevingshervormingen die als reactie op de crisis zijn aangenomen. Het programma beoordeelt de effectiviteit van individuele normen, de interactie en samenhang tussen normen, het risico van regelgevingsarbitrage en de bredere macro-economische impact van de hervormingen na de crisis.

Vijf medewerkers van ECB-Bankentoezicht hebben zich aangesloten bij het team voor gegevensanalyse van het BCBS om bij te dragen aan het opstellen van verslagen over het effect van de Bazelhervormingen. Een andere medewerker leverde een bijdrage aan het team voor de beoordeling van G-SIB’s, dat de scores berekent die worden gebruikt voor de identificatie van mondiaal systeemrelevante banken (G-SIB's).

4.3.3 Bijdragen aan de werkzaamheden van de EBA

De medewerkers van ECB-Bankentoezicht zijn in totaal in 50 comités en werkstromen van de EBA vertegenwoordigd

ECB-Bankentoezicht heeft gedurende heel 2019 nauw samengewerkt met de EBA om hun gemeenschappelijke doelstellingen te verwezenlijken, namelijk het vergroten van de financiële stabiliteit en het bevorderen van een consistent toezicht in de gehele Europese bankensector.

ECB-Bankentoezicht heeft op alle niveaus actief bijgedragen aan de werkzaamheden van de EBA. In 2019 waren de medewerkers van ECB-Bankentoezicht in totaal in 50 comités en werkstromen van de EBA vertegenwoordigd. In vijf van deze comités namen medewerkers van ECB-Bankentoezicht de rol van voorzitter of medevoorzitter op zich. In de raad van toezichthouders van de EBA nam ECB-Bankentoezicht deel als niet-stemgerechtigd lid.

De gezamenlijke werkzaamheden van de EBA en ECB-Bankentoezicht hadden betrekking op meerdere kwesties. Er werd intensief gewerkt aan de voorbereiding van de EU-brede stresstest voor 2020, en de medewerkers van ECB-Bankentoezicht droegen onder andere bij aan de ontwikkeling van de methodologie, de governanceregelingen, de richtsnoeren en het handboek voor kwaliteitsborging. De ECB heeft bijvoorbeeld bijgedragen aan de reactie van de EBA op het verzoek om advies van de Europese Commissie over de implementatie van het definitieve Bazel III-pakket. Ook heeft zij een bijdrage geleverd aan de EBA-richtsnoeren voor de raming van het verlies bij wanbetaling (loss given default - LGD) die passen bij een economische neergang, de EBA-richtsnoeren inzake het afsluiten van en het toezicht op leningen, de EBA-richtsnoeren over ICT- en beveiligingsrisicomanagement en de EBA-richtsnoeren voor het beheer van renterisico dat voortvloeit uit activiteiten buiten de handelsportefeuille.

De EBA volgt een ‘pas toe of leg uit’-procedure om de harmonisatie van de regelgeving in de EU te bevorderen.[75] Volgens deze procedure moet de ECB, als de bevoegde autoriteit voor het rechtstreeks toezicht op SI's, de EBA informeren of zij voldoet of voornemens is te voldoen aan nieuw uitgevaardigde richtsnoeren en aanbevelingen. In 2019 heeft ECB-Bankentoezicht kennisgevingen aan de EBA verricht voor tien richtsnoeren en één aanbeveling, zoals weergegeven op de website van ECB-Bankentoezicht.[76] Tot dusver heeft ECB-Bankentoezicht de EBA stelselmatig geïnformeerd dat het voldoet of voornemens is te voldoen aan alle toepasselijke richtsnoeren die uitgevaardigd zijn door de EBA of het Gemengd Comité van de Europese Toezichthoudende Autoriteiten (ESA's).

5 Organisatorische opzet van ECB-Bankentoezicht

5.1 Nakoming van de verantwoordingsplicht

ECB-Bankentoezicht heeft ook in 2019 intensieve contacten onderhouden met het Europees Parlement en de EU-Raad

Dit Jaarverslag vormt één van de belangrijkste verantwoordingsinstrumenten van ECB-Bankentoezicht ten aanzien van het Europees Parlement en de EU-Raad, zoals bepaald in de SSM-verordening. De Verordening bepaalt dat de toezichtstaken van de ECB moeten voldoen aan passende transparantie- en verantwoordingsvereisten. De ECB hecht groot belang aan de handhaving en volledige toepassing van het verantwoordingskader, dat gedetailleerd wordt omschreven in het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement en de ECB en in het memorandum van overeenstemming (Memorandum of Understanding – MoU) tussen de EU-Raad en de ECB.

Hoofdthema’s van de besprekingen met het Europees Parlement waren de voltooiing van Bazel III, witwasbestrijding, groene financiering en de toekomst van de bankenunie

In het kader van de interacties met het Europees Parlement in 2019 heeft de Voorzitter van de Raad van Toezicht voor de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement gesproken: (i) om het Jaarverslag van de ECB over haar toezichtswerkzaamheden in 2018 voor te stellen (21 maart); (ii) in twee gewone openbare hoorzittingen (4 september en 12 december); en (iii) in drie ad-hocgedachtewisselingen (21 maart, 4 september en 12 december). De hoofdthema’s die werden besproken, waren onder meer de voltooiing van Bazel III, de rol van de ECB in de bestrijding van het witwassen van geld, de toezichtsbenadering voor groene financiering en de toekomst van de bankenunie.

In overeenstemming met de SSM-verordening en met het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement en de ECB en naar aanleiding van zijn voordracht door de ECB als Vicevoorzitter van de Raad van Toezicht van de ECB, werd de heer Yves Mersch op 4 september gehoord door de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement. Het Europees Parlement heeft deze voordracht goedgekeurd in een plenaire stemming op 17 september, en de heer Mersch werd benoemd bij uitvoeringsbesluit van de EU-Raad met ingang van 7 oktober.

In de loop van 2019 heeft de ECB 22 antwoorden gepubliceerd op schriftelijke vragen van Europarlementsleden over kwesties inzake bankentoezicht. In de antwoordbrieven werd ingegaan op vragen over diverse onderwerpen zoals stresstests, de aanpak van fusies door ECB-Bankentoezicht en bestuurs- en gedragskwesties in de banksector.

Daarnaast heeft de ECB de verslagen van de vergaderingen van de Raad van Toezicht bezorgd aan het Europees Parlement, in overeenstemming met het Interinstitutioneel Akkoord.

Wat de EU-Raad betreft, heeft de Voorzitter van de Raad van Toezicht twee vergaderingen van de Eurogroep bijgewoond, waarvan de eerste plaatsvond op 5 april. Op die dag stelde de Voorzitter het Jaarverslag van de ECB over de toezichtswerkzaamheden in 2018 voor, en op 9 oktober nam hij deel aan een gedachtewisseling over de uitvoering van de toezichtstaken van de ECB.

ECB-Bankentoezicht heeft in 2019 wederom voldaan aan haar rapportageverplichtingen ten aanzien van de nationale parlementen, zoals vastgesteld in de SSM-verordening, en heeft vijf antwoorden gepubliceerd op schriftelijke vragen van leden van de nationale parlementen.

In 2019 heeft de ECB verder bijgedragen aan de audit door de Europese Rekenkamer van de Europese Bankautoriteit (EBA) met betrekking tot de EU-brede stresstest voor banken. Tegen de achtergrond van het onderzoek van de Europese Rekenkamer naar de tenuitvoerlegging van het stresstestkader door de EBA heeft de ECB informatie verschaft over de procedures voor de kwaliteitsborging van stresstests, voor de raming van de stresseffecten en voor de rapportage van stresstestresultaten aan de EBA.

De ECB heeft maatregelen genomen in antwoord op de bevindingen en aanbevelingen van de Europese Rekenkamer in haar auditverslagen en heeft met haar een MoU ondertekend voor de uitwisseling van informatie over microprudentieel toezicht

De ECB heeft ook gerapporteerd aan de Europese Rekenkamer over de maatregelen die ze heeft genomen in antwoord op de bevindingen en aanbevelingen in het eerste verslag van de Rekenkamer over de werking van het SSM. Teneinde haar externe verantwoording te versterken en op grond van een van de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer heeft de ECB voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd voor het houden van een enquête bij alle relevante verenigingen van banken. Deze enquête zal het mogelijk maken aandachtspunten en eventuele verbeteringen te identificeren en is gepland voor de eerste helft van 2020. Daarnaast is de ECB gevolg blijven geven aan de aanbevelingen van het verslag van de Europese Rekenkamer over de crisisbeheersing voor banken door de ECB. Tot slot heeft ECB-Bankentoezicht, zoals nader toegelicht in Kader 5, een MoU ondertekend met de Europese Rekenkamer over praktische modaliteiten voor de uitwisseling van informatie over microprudentieel toezicht.

Kader 5
Memorandum van overeenstemming tussen de ECB en de Europese Rekenkamer

De ECB hecht veel waarde aan de audits van de Europese Rekenkamer en verbindt zich ertoe nauw met haar samen te werken en haar alle informatie te verstrekken die nodig is om haar werk te vergemakkelijken. Als een teken van de goede wil tussen beide partijen en van hun gemeenschappelijke intentie om constructief mee te werken aan de audits van ECB-Bankentoezicht door de Europese Rekenkamer, hebben de Rekenkamer en de ECB op 9 oktober 2019 een memorandum van overeenstemming (MoU) ondertekend. Dit MoU legt praktische modaliteiten vast voor de uitwisseling van informatie tussen de twee instellingen op het gebied van microprudentieel toezicht. Deze modaliteiten zullen de Europese Rekenkamer in staat stellen alle nodige documenten en informatie voor een audit van ECB-Bankentoezicht op te vragen en te verkrijgen. Zeer vertrouwelijke documentatie zal volledig beschermd zijn en toegang tot gevoelige bankspecifieke informatie zal worden verleend in een gecontroleerde omgeving bij de ECB zelf.

Dit MoU bevestigt de onafhankelijkheid van de ECB en de Europese Rekenkamer in de uitoefening van hun respectieve functies, maar beoogt gepaste transparantie en verantwoording te waarborgen. Het MoU heeft alleen betrekking op de audits door de Rekenkamer van de toezichtstaken die aan de ECB zijn toegekend door de SSM-verordening, en weerspiegelt het auditmandaat van de Rekenkamer dat haar door de EU-wetgeving is toegewezen.

5.2 Transparantie en communicatie

Communicatie is een belangrijk instrument om te verzekeren dat de rol van ECB-Bankentoezicht goed wordt begrepen door zowel de onder toezicht staande banken als een brede waaier van belanghebbenden in het banksysteem. Bijgevolg verspreidt ECB-Bankentoezicht regelmatig informatie. In deze geest is ECB-Bankentoezicht zijn activiteiten in 2019 blijven toelichten via een groot aantal communicatiekanalen, waaronder zijn website en een aantal socialemedianetwerken. ECB-Bankentoezicht hecht veel belang aan de transparantie van zijn toezichtsactiviteiten en informeert het publiek regelmatig over de laatste ontwikkelingen en belangrijke toezichtsconcepten. In 2019 werden 25 speeches gegeven door de Voorzitter en de Vicevoorzitter en 14 door de vertegenwoordigers van de ECB in de Raad van Toezicht; samen hebben ze 15 media-interviews gegeven. ECB-Bankentoezicht publiceerde 28 persberichten en negen brieven aan de banken onder direct toezicht. In 2019 werden ook vier nieuwe edities gepubliceerd van de Supervision Newsletter, een digitaal kwartaalblad met meer dan 6.300 abonnees. ECB-Bankentoezicht heeft ook de uitkomsten gepubliceerd van haar kernactiviteiten, waaronder de geaggregeerde resultaten van de procedure voor prudentiële toetsing en evaluatie (supervisory review and evaluation process – SREP), de stresstest voor liquiditeit, de alomvattende beoordelingen van Nordea en zes Bulgaarse Banken en sanctiebesluiten. De ECB heeft opnieuw het volledige gamma van socialemediakanalen gebruikt om het publiek te informeren over de laatste ontwikkelingen en om belangrijke concepten toe te lichten.

Daarnaast heeft ECB-Bankentoezicht haar derde forum voor bankentoezicht georganiseerd. Dit forum, dat werd gelivestreamd, werd bijgewoond door 180 vertegenwoordigers van banken, nationale bevoegde autoriteiten (national competent authorities – NCA’s), EU-instellingen, auditors, denktanks en de media. In het kader van de voortdurende inspanningen van ECB-Bankentoezicht om een jonger publiek aan te spreken, heeft de Voorzitter deelgenomen aan twee ECB Youth Dialogues. De eerste werd gehouden in de Banco de Portugal in Lissabon en werd bijgewoond door een groep van 50 jonge professionals uit de financiële sector, terwijl de tweede ongeveer 350 studenten en oud-studenten van de Sapienza-universiteit in Rome bijeenbracht. ECB-Bankentoezicht heeft ook een openbare raadpleging gelanceerd over het kader voor toezichtsvergoedingen[77], die werd afgesloten met een communicatiepakket waarin de procedure en de resultaten werden omschreven. In 2019 heeft de ECB ook meer dan 1.500 vragen van het publiek beantwoord over thema’s in verband met bankentoezicht, waaronder individuele banken, vergunningen en fintech. Daarnaast heeft de ECB 32 lezingen gehouden voor ruim 1.300 deelnemers over onderwerpen die specifiek betrekking hadden op de toezichtsverantwoordelijkheden van de ECB.

5.3 Besluitvorming

5.3.1 Vergaderingen en besluiten van de Raad van Toezicht en het Stuurcomité

De Raad van Toezicht van de ECB bestaat uit een Voorzitter (die wordt benoemd voor een niet-verlengbare termijn van vijf jaar), een Vicevoorzitter (die wordt gekozen uit de leden van de Directie van de ECB), vier vertegenwoordigers van de ECB en vertegenwoordigers van de NCA’s. Als de NCA geen nationale centrale bank is, mag de vertegenwoordiger van de NCA vergezeld worden door een vertegenwoordiger van de relevante nationale centrale bank. In dat geval worden de vertegenwoordigers voor de toepassing van de stemprocedure samen beschouwd als één lid.

In april 2019 heeft de Raad van Bestuur van de ECB Yves Mersch, lid van de Directie van de ECB, voorgedragen als Vicevoorzitter van de Raad van Toezicht van de ECB. Na een hoorzitting in de Commissie economische en monetaire zaken van het Europees Parlement heeft de plenaire vergadering van het Europees Parlement in september 2019 een verslag goedgekeurd waarin zijn benoeming werd aanbevolen. In oktober 2019 werd zijn aanstelling bevestigd door de Europese Raad.

Ook in 2019 werden Edouard Fernandez-Bollo, Kerstin af Jochnick en Elizabeth McCaul benoemd tot vertegenwoordigers van de ECB in de Raad van Toezicht. Zij vervoegden zo Pentti Hakkarainen, die in 2016 werd benoemd.

Raad van Toezicht

Voorste rij (van links naar rechts): Gottfried Haber, Eric Cadilhac, Jekaterina Govina, Ana Paula Serra, Liga Kleinberga (plaatsvervanger van Kristīne Černaja-Mežmale), Andrea Enria, Yves Mersch, Catherine Galea, Anneli Tuominen, Margarita Delgado, Stelios Georgakis.
Middelste rij (van links naar rechts): Denis Beau, Vladimír Dvořáček, Zoja Razmusa, Päivi Tissari, Maive Rute, Edouard Fernandez-Bollo, Alessandra Perrazzelli, Kerstin af Jochnick, Elizabeth McCaul, Irena Vodopivec Jean.
Achterste rij (van links naar rechts): Ed Sibley, Ilias Plaskovitis, Tom Dechaene, Felix Hufeld, Helmut Ettl, Pentti Hakkarainen, Kilvar Kessler, Claude Wampach, Joachim Wuermeling, Thijs van Woerden (plaatsvervanger van Frank Elderson), Oliver Bonello.

De Raad van Toezicht van de ECB heeft in 2019 18 keer vergaderd, waarvan 13 keer in Frankfurt am Main en vier keer via teleconferentie. Eén vergadering werd gehouden in Lissabon, op uitnodiging van de Banco de Portugal.

Het Stuurcomité[78] van de Raad van Toezicht heeft zeven vergaderingen gehouden in 2019, allemaal in Frankfurt am Main. De vijf NCA-leden in het Stuurcomité, die voor één jaar worden benoemd, zijn zoals gebruikelijk vervangen in april.

In 2019 heeft de ECB 2.365[79] toezichtsbesluiten[80] uitgebracht voor specifieke entiteiten onder haar toezicht (zie Figuur 6). Hiervan werden 961 besluiten goedgekeurd door de hoofden van de ECB-arbeidseenheden in overeenstemming met het algemeen kader voor de delegatie van besluitvormingsbevoegdheden voor met toezichtstaken verband houdende rechtsinstrumenten. De resterende 1.395 besluiten werden goedgekeurd door de Raad van Bestuur overeenkomstig de geen-bezwaarprocedure op basis van een ontwerpvoorstel van de Raad van Toezicht. De meeste toezichtsbesluiten hielden verband met procedures voor deskundigheids- en betrouwbaarheidsbeoordelingen (47,3%), SREP (8,6%), interne modellen (7,5%), eigen vermogen (7,0%) en gekwalificeerde deelnemingen (5,5%).

Naast de definitieve ontwerpbesluiten over individuele banken die werden voorgelegd aan de Raad van Bestuur voor het verkrijgen van een verklaring van geen-bezwaar, heeft de Raad van Toezicht besluiten genomen over verschillende horizontale kwesties, met name de toepassing van gemeenschappelijke methodieken en kaders voor specifieke toezichtsgebieden. Sommige van die besluiten werden opgesteld door tijdelijke, door de Raad van Toezicht aangewezen structuren die bestonden uit senior managers van de ECB en de NCA's. Deze groepen hebben voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd voor, onder meer, de SREP-methodiek en de vereenvoudiging van SSM-processen.

Voor de meeste besluiten volgde de Raad van Toezicht een schriftelijke procedure[81].

Vierendertig van de 117 bankgroepen die in 2019 onder direct toezicht van de ECB stonden, hebben aangegeven officiële ECB-besluiten in een andere officiële EU-taal dan het Engels te willen ontvangen (ten opzichte van 35 in 2018).

Figuur 6

Besluiten van de Raad van Toezicht in 2019

Toelichting:
1) Dit cijfer omvat schriftelijke procedures voor individuele toezichtsbesluiten en voor andere kwesties zoals gemeenschappelijke methodieken en raadplegingen van de Raad van Toezicht. Eenzelfde schriftelijke procedure kan verschillende toezichtsbesluiten bevatten.

2) Dit cijfer heeft betrekking op de afzonderlijke toezichtsbesluiten die waren gericht aan onder toezicht staande entiteiten, of potentiële kopers daarvan, evenals op instructies aan nationale bevoegde autoriteiten over belangrijke of minder belangrijke instellingen. Eenzelfde besluit kan verschillende goedkeuringen bevatten. Overeenkomstig het delegatiekader werden niet alle in dit cijfer opgenomen toezichtsbesluiten goedgekeurd door de Raad van Toezicht en vastgesteld door de Raad van Bestuur. Daarnaast heeft de Raad van Toezicht besluiten genomen over enkele horizontale kwesties (bv. gemeenschappelijke methodieken) en institutionele kwesties.
3) De 1.114 besluiten over beoordelingen van de deskundigheid en betrouwbaarheid hebben betrekking op 2.967 individuele procedures (zie Paragraaf 2.1.2).

5.3.2 Verdere inspanningen om het besluitvormingsproces te vereenvoudigen

Het delegatiekader werd verder uitgebreid in 2019

Een van de maatregelen die de efficiëntie van het besluitvormingsproces aanzienlijk hebben verbeterd, was de uitbreiding van het delegatiekader[82] door de Directie naar meer soorten routinematige toezichtsbesluiten van de ECB, in overeenstemming met het voorstel van de SSM Simplification Group. In maart 2019 werd het delegatiekader met name uitgebreid tot besluiten over krachtens nationaal recht toegewezen toezichtsbevoegdheden. In augustus 2019 werd het kader verder uitgebreid tot besluitvormingsbevoegdheden inzake paspoortprocedures, de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen en de intrekking van vergunningen van kredietinstellingen.

Voorts werd de informatiedoorstroming naar de Raad van Toezicht gestroomlijnd en geautomatiseerd en werd de kwaliteit ervan verbeterd. Op dezelfde manier droegen verbeterde trackinginstrumenten ook bij tot de optimalisering en vereenvoudiging van de werkzaamheden van de Raad van Toezicht.

5.3.3 Werkzaamheden van de Administratieve Raad voor Toetsing

De Administratieve Raad voor Toetsing (Administrative Board of Review – ABoR)[83] is een ECB-orgaan waarvan de leden individueel en collectief onafhankelijk zijn van de ECB en belast zijn met de toetsing van door de Raad van Bestuur genomen toezichtsbesluiten na ontvangst van een ontvankelijk toetsingsverzoek.[84]

In 2019 werden vier nieuwe verzoeken voor een administratieve toetsing van een toezichtsbesluit van de ECB ingediend bij de ABoR (zie Tabel 4). In hetzelfde jaar heeft de ABoR vijf adviezen goedgekeurd, waarvan één verband hield met een toetsingsverzoek dat in 2018 was ingediend. In twee adviezen werd vastgesteld dat de verzoeken niet-ontvankelijk waren. In één advies werd voorgesteld om de oorspronkelijke ECB-besluiten op te heffen en te vervangen door nieuwe besluiten. In een ander advies werd voorgesteld om het oorspronkelijk besluit te vervangen door een aangepast besluit. In het laatste advies werd voorgesteld om het besluit te vervangen door een besluit met dezelfde inhoud. In twee gevallen hield de ABoR een hoorzitting in het kader van zijn onderzoek, wat de aanvrager en de ECB een extra kans gaf om commentaar te geven op het bestreden besluit.

Tabel 4

Aantal toetsingen uitgevoerd door de ABoR

Bron: ECB.
* Eén advies had betrekking op twee ECB-besluiten.

Getoetste onderwerpen en relevante kwesties

In de adviezen die de ABoR in 2019 heeft afgerond, werden verschillende soorten toezichtsbesluiten besproken en kwamen de volgende kwesties aan bod.

  • De mogelijkheid om de anonimiteit te handhaven van het besluit van de ECB om een administratieve boete op te leggen voor inbreuken op de in de Verordening Kapitaalvereisten bepaalde vereisten. De publicatie van het besluit van de ECB werd uitgesteld tot na de goedkeuring van het definitief besluit door de Raad van Bestuur na onderzoek van het advies van de ABoR.
  • Procedurele tijdelijke maatregelen die werden genomen als onderdeel van een procedure voor de intrekking van een vergunning.
  • Interpretatie van de gemeenschappelijke richtsnoeren van de EBA, EIOPA en ESMA over de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van gekwalificeerde deelnemingen in de financiële sector, met name wat betreft de integriteit van een kandidaat-verwerver.
  • De ontvankelijkheid van een toetsingsverzoek in verband met een instelling die als (waarschijnlijk) faillerend werd aangemerkt door de ECB krachtens de Verordening inzake het Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme.
  • Beoordeling van de naleving van de vereisten van een behoorlijke procedure, met name het recht om te worden gehoord, en van de grenzen van de discretionaire bevoegdheid van de ECB in het kader van bepaalde besluiten betreffende interne modellen in verband met het TRIM-project van de ECB, ook rekening houdend met de TRIM-gids.

5.4 Medewerkers van ECB-Bankentoezicht

De strategie voor de stabilisatie op middellange termijn van ECB-Bankentoezicht gaat van start in 2020.

In 2019 werden er voor de vijf centrale organisatie-eenheden van ECB-Bankentoezicht in totaal 1.189 voltijdequivalenten (FTE’s) goedgekeurd, tegenover 1.099 FTE’s in 2018.

In 2019 heeft de Raad van Bestuur van de ECB zijn goedkeuring gehecht aan een uitbreiding van het personeelsbestand met 90 FTE’s voor de centrale organisatie-eenheden van ECB-Bankentoezicht en met 18 FTE’s voor de organisatie-eenheden die gemeenschappelijke diensten verschaffen voor SSM-gerelateerde taken. Bijna de helft van de eerstgenoemde FTE’s hielden verband met behoeften aan personeel ten gevolge van de brexit. De resterende stijging voor de centrale organisatie-eenheden van ECB-Bankentoezicht in 2019 had voornamelijk betrekking op de internalisering van de middelen voor stresstestactiviteiten, waarvoor voorheen een beroep werd gedaan op externe consultancydiensten.

In 2020 wordt het beginsel van een stabiele begroting toegepast op ECB-Bankentoezicht. Zo moeten potentiële toekomstige interne en externe middelenfactoren worden geïdentificeerd en moet worden vastgesteld in welke specifieke gebieden de efficiëntie verder kan worden verbeterd. Deze verbintenis houdt in dat de begroting van ECB-Bankentoezicht zal stabiliseren vanaf 2023 en dat er geen systematische verhogingen in de toewijzing van de middelen nodig zouden moeten zijn; hierbij wordt geen rekening gehouden met de mogelijke internalisering van consultants of toekomstige werkstromen in verband met het Europese bankentoezicht. Voor 2020 zullen er in totaal 112,5 extra FTE’s nodig zijn voor ECB-Bankentoezicht en de gerelateerde interne gemeenschappelijk diensten.

Interne reorganisatie van ECB-Bankentoezicht

In het kader van de organisatorische wijzigingen in ECB-Bankentoezicht die werden goedgekeurd door de Directie, werden een nieuwe afdeling (Afdeling XVI) en een nieuwe sectie in het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht I opgericht, teneinde de organisatiestructuur opnieuw in overeenstemming te brengen met het doelmodel dat was vastgesteld bij de aanvang van het Europese bankentoezicht. Met de nieuwe afdeling werden twee problemen aangepakt: de reikwijdte van de controle en de nood aan voldoende anciënniteit voor de omgang met belangrijke instellingen (significant institutions – SI’s).

Diversiteit

Inzake genderdiversiteit is het percentage vrouwelijke werknemers in 2019 gestegen van 40% tot 41% van alle vaste en tijdelijke personeelsleden in de centrale organisatie-eenheden van ECB-Bankentoezicht. Het aandeel vrouwelijke werknemers in leidinggevende functies is licht gestegen van 31% in 2018 tot 32% in 2019. Ook in niet-leidinggevende functies is het aandeel vrouwelijke werknemers gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar, van 42% tot 43%.

Samenwerking binnen het SSM

Een succesvolle uitvoering van de taken en doelstellingen van het Europese bankentoezicht vergt een nauwe samenwerking tussen de ECB en de NCA’s. Tegen deze achtergrond dragen de NCA’s niet alleen middelen bij aan de gezamenlijke toezichtsteams (joint supervisory teams – JST’s), maar ook aan het toezicht ter plaatse, horizontale projecten en werkgroepen.

Overeenkomstig de nieuwe methodologie voor personeelsbezetting, zoals toegepast in 2019, bestaat 37% van de JST’s uit medewerkers van de ECB en de resterende 63% uit medewerkers van de NCA’s (zie Tabel 5).

Tabel 5

Medewerkers voor JST’s geleverd door de NCA’s en de ECB

Bron: ECB.
Toelichting: Cijfers van december 2019. De bovenstaande tabel bevat geen JST’s van banken die in 2020 niet meer worden geclassificeerd als SI’s of JST’s van banken die SI’s zijn geworden na activiteiten te hebben overgebracht naar het eurogebied als gevolg van de brexit.

In 2019 werd het opleidingsprogramma van het SSM verder uitgebreid om in te gaan op de leer- en ontwikkelingsbehoeften, om een gemeenschappelijke toezichtscultuur te bevorderen en om te waarborgen dat het Europese bankentoezicht actuele uitdagingen kan aanpakken. In deze geest werd met name een reeks opleidingsseminaries met betrekking tot IT-risico’s toegevoegd aan het opleidingsprogramma, over aspecten zoals de IT-governance, de IT-strategie en -werking en de IT-uitbesteding van banken. Ook het opleidingsprogramma voor coördinators in het kader van de JST’s (zoals JST-coördinators, plaatselijke coördinators of leiders van groepen uit risicogebieden) werd bijgewerkt om beter tegemoet te komen aan hun behoeften. De doelstellingen voor 2020 bestaan erin samenwerking te bevorderen, de administratie te verbeteren en het huidige opleidingsprogramma te verrijken door te voorzien in meer lessen, nieuwe lessen op basis van casestudy’s en mogelijkheden tot e-learning.

Het opleidingsprogramma voor medewerkers van het SSM die betrokken zijn bij inspecties werd ook verder verbeterd met vier volle weken opleidingssessies op verschillende data en in verscheidene locaties. In totaal werden meer dan 25 opleidingssessies aangeboden over alle belangrijke SREP-risicosoorten en over de voor inspecties relevante soft skills en processen. Meer dan 30% van de ongeveer 1.200 inspecteurs ter plaatse die werkzaam zijn in het Europese bankentoezicht hebben gebruikgemaakt van dit opleidingsprogramma.

In juni 2019 werd met “JST Share and Connect” een nieuwe feedbackprocedure ingevoerd voor de JST’s. Deze procedure berust op een wettelijke basis die de beginselen vaststelt voor het formuleren van doelstellingen en het delen van feedback in de JST’s[85]. Het algemene doel van dit proces is het bevorderen van een dialoog over de resultaten en de werkwijze van de JST’s en over de manier waarop ze samenwerken om hun jaarlijkse doelstellingen te bereiken. Deze procedure is het resultaat van twee pilootprojecten, uitgebreide gedachtewisselingen tussen de ECB en vertegenwoordigers van de NCA’s en interne besprekingen tussen de directoraten-generaal Human Resources, Microprudentieel Toezicht I en Microprudentieel Toezicht II.

Ten slotte waren er twee programma’s om de mobiliteit binnen de JST’s te vergroten. Het eerste is een pilootproject voor uitwisseling binnen de JST’s, dat de leden van JST’s in staat stelt zich voor een periode van twee weken fysiek te verplaatsen van de ECB of een NCA naar een andere instelling, maar waarbij ze in dezelfde JST en aan dezelfde taken blijven werken. De kosten vallen onder de plaatselijke regels voor zakenreizen. Het tweede is een programma voor detachering binnen de JST’s waarbij medewerkers van de NCA’s drie maanden bij de ECB werken op basis van een ESCB/IO-overeenkomst. Beide programma’s hadden een positieve invloed op de deelnemers, die zo (i) een beter inzicht kregen in de werkcultuur van de gastinstelling en in de wisselwerking tussen de ECB en de NCA’s; (ii) een gemeenschappelijke SSM-cultuur bevorderden; en (iii) nuttige vaardigheden verwierven voor hun toekomstige rollen in de JST’s.

Personeelsbezetting voor missies ter plaatse

Bij de planning en personeelsbezetting van inspecties ter plaatse wordt nauw samengewerkt met de NCA's, die de meeste missieleiders en teamleden leveren.

In antwoord op een aanbeveling van de Europese Rekenkamer onderneemt het Europese bankentoezicht een meerjarig initiatief om het aantal missies ter plaatse van internationale[86] en gemengde[87] teams te vergroten. Dit initiatief heeft verschillende doelstellingen:

  • de toepassing van de methodiek voor het uitvoeren van inspecties ter plaatse harmoniseren en de expertise op dit gebied verspreiden in het gehele Europese bankentoezicht;
  • de kwaliteit van de missies en de gelijke behandeling van de SI’s waarborgen, doch met inachtneming van de lokale bijzonderheden;
  • een aanvullende kijk op de situatie van een bank bieden vanuit het oogpunt van de niet-nationale medewerkers van de NCA’s;
  • de teamgeest tussen de medewerkers aan missies ter plaatse versterken en een gemeenschappelijke cultuur voor dergelijke missies opbouwen;
  • de reputatie en geloofwaardigheid van het Europese bankentoezicht versterken.

Teneinde missies met internationale en gemengde teams te bevorderen, werden verschillende mogelijkheden ter beschikking gesteld van de NCA-inspecteurs. Ze kunnen er met name voor kiezen gedetacheerd te worden naar de ECB voor de duur van de missies. In dat geval ondertekenen ze een ESCB/IO-overeenkomst met de ECB (en blijven ze niet onder de werkregeling van hun NCA) en worden hun loon-, reis- en huisvestingskosten door haar gedekt. Deze mogelijkheid werd ingevoerd in 2018 en wordt op grote schaal gebruikt: in 2019 zijn er 186 ESCB/IO-overeenkomsten toegekend aan NCA-inspecteurs voor missies met internationale en gemengde teams, wat de personeelsuitwisseling binnen het Europese bankentoezicht heeft bevorderd. Via deze overeenkomsten hebben de NCA’s 61,3 FTE’s geleverd om deze missies te ondersteunen. Dankzij deze regeling konden de ECB en de NCA’s in totaal 73 internationale missies en 19 missies met gemengde teams in het Europese bankentoezicht voorzien van personeel in 2019.

Inspectieteamleden die werken met ESCB/IO-overeenkomsten zijn onderworpen aan dezelfde arbeidsvoorwaarden. Dit vergemakkelijkt de ontwikkeling van een inclusieve teamgeest en een gemeenschappelijke cultuur voor missies ter plaatse en verbetert de uitwisselbaarheid van de middelen voor dergelijke missies in het Europese bankentoezicht als geheel. Zo kan een gebrek aan specifieke expertise in een bepaald domein worden ingevuld door deskundigen van een andere toezichthouder.

5.5 Toepassing van de Gedragscode

De ECB dient op grond van artikel 19, lid 3, van de SSM-verordening te beschikken over een gedragscode voor de medewerkers en leidinggevenden van de ECB die betrokken zijn bij het bankentoezicht. Deze code regelt kwesties rond belangenconflicten. De desbetreffende bepalingen staan in het Ethisch Kader van de ECB, dat door het Bureau voor Compliance en Governance (Compliance and Governance Office – CGO) wordt geïmplementeerd.

In 2019 heeft het CGO zijn inspanningen voortgezet om een sterke ethische cultuur op te bouwen in het gehele ESCB en Europese bankentoezicht, en om de voortdurende harmonisatie van de ethische normen en de uitvoeringspraktijken in de Ethics and Compliance Officers Task Force (ECTF) te ondersteunen. Binnen de ECB hebben alle nieuw aangeworven medewerkers van ECB-Bankentoezicht een verplicht e-learningprogramma doorlopen en werden ze uitgenodigd hun bewustzijn van ethische dilemma’s te vergroten via speciale workshops. Daarnaast heeft het CGO ongeveer 1.850 vragen beantwoord over een breed scala van onderwerpen. Bijna de helft van deze vragen werd ingediend door medewerkers van ECB-Bankentoezicht en meer dan 40% ervan had betrekking op persoonlijke financiële transacties van de medewerkers, gevolgd door vragen over beperkingen na beëindiging van het dienstverband en belangenconflicten (zie Grafiek 26).

Grafiek 26

Overzicht van in 2019 ontvangen vragen van medewerkers van ECB-Bankentoezicht

Bron: ECB.

Het CGO, dat alle ECB-medewerkers adviseert over ethische vraagstukken, heeft ook oefeningen georganiseerd in verband met het toezicht op de naleving van de regels met betrekking tot de persoonlijke financiële transacties van medewerkers. Tijdens de oefening werd een beperkt aantal gevallen van niet-naleving geconstateerd. Bij ongeveer 25% daarvan waren medewerkers van ECB-Bankentoezicht betrokken. In geen van deze gevallen was echter sprake van opzettelijk laakbaar handelen of andere ernstige inbreuken op de regels.

Bij twee van de bij het bankentoezicht betrokken medewerkers die in 2019 ontslag namen, trad een in het Ethisch Kader voorziene afkoelingsperiode in.

Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de gedragscode voor hoge ambtenaren van de ECB op 1 januari 2019 heeft het Ethisch Comité van de ECB de nieuwe, door alle leden van de Raad van Toezicht ingediende belangenverklaringen beoordeeld. De ingevulde verklaringen werden vervolgens gepubliceerd op de website van ECB-Bankentoezicht. Daarnaast heeft het Comité 17 adviezen uitgebracht over de bij bankentoezicht betrokken hoge ambtenaren van de ECB, waarvan de meeste verband hielden met belangenconflicten.

De samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten en de opbouw van een zakelijke en ethische cultuur in het Europese bankentoezicht hebben verder aan kracht gewonnen door de ECTF. Deze laatste is een knooppunt voor informatie-uitwisseling geworden, alsook een forum voor de ondersteuning van de coherente tenuitvoerlegging van de gedragscode in het gehele Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme.

5.6 Het beginsel van scheiding tussen monetair beleid en toezicht in de praktijk

Het beginsel van scheiding tussen monetair beleid en toezicht werd in 2019 vooral toegepast bij de uitwisseling van informatie tussen verschillende beleidsgebieden.[88]

Overeenkomstig Besluit ECB/2014/39 houdende de tenuitvoerlegging van scheiding tussen de monetaire beleidsfunctie en de toezichtfunctie van de ECB[89] diende de uitwisseling van informatie te geschieden op need-to-know-basis, wat wil zeggen dat elk beleidsgebied moest aantonen dat de gevraagde informatie nodig was om zijn beleidsdoelstellingen te bereiken. In de meeste gevallen werd de toegang tot vertrouwelijke informatie rechtstreeks verleend door de ECB-beleidsfunctie die de informatie in haar bezit had. Dit gebeurde in overeenstemming met Besluit ECB/2014/39, dat bepaalt dat toegang tot informatie over geanonimiseerde data of niet-beleidsgevoelige informatie rechtstreeks door de beleidsfuncties mag worden verleend. De Directie hoefde dus niet tussen te komen om mogelijke belangenconflicten op te lossen.

Desalniettemin moest de Directie een paar maal in actie komen op grond van Besluit ECB/2014/39, om de uitwisseling mogelijk te maken van niet-geanonimiseerde informatie over individuele banken of van beleidsgevoelige beoordelingen. De toegang tot deze data werd op need-to-know-basis verleend voor een beperkte periode, na een beoordeling van de business case, om te waarborgen dat op elk relevant moment aan de need-to-know-eis werd voldaan.

Op het niveau van de besluitvorming leverde de scheiding geen problemen op en het Bemiddelingspanel hoefde niet in actie te komen.

5.7 Kader voor gegevensrapportage en informatiebeheer

5.7.1 Ontwikkelingen in het kader voor gegevensrapportage

Krachtens artikel 140, lid 4, van de SSM-kaderverordening organiseert de ECB de processen met betrekking tot de verzameling en kwaliteitscontrole van gegevens die door onder toezicht staande entiteiten zijn gerapporteerd.[90] Het gaat er met name om ervoor te zorgen dat bankentoezichthouders betrouwbare en actuele toezichtsgegevens gebruiken.

Aanvullende gegevenskwaliteitscontroles worden gepubliceerd op de website van ECB-Bankentoezicht. In het kader van haar gegevenskwaliteitsbeoordeling heeft de ECB in 2019 de samen met de NCA’s ontwikkelde lijst van aanvullende gegevenskwaliteitscontroles bijgewerkt. Deze lijst is te vinden op de website van ECB-Bankentoezicht. Deze controles beogen de door de EBA gepubliceerde validatieregels aan te vullen en de kwaliteit van de toezichtsgegevens te verbeteren. In 2019 is de ECB ook begonnen de resultaten te publiceren van haar beoordeling van de kwaliteit van de toezichtsgegevens die worden ingediend overeenkomstig de technische uitvoeringsnormen van de EBA. De resultaten worden gepubliceerd op kwartaalbasis en zijn op geaggregeerd niveau beschikbaar voor het publiek in de afdeling toezichtsgegevens van de website van ECB-Bankentoezicht.

Geaggregeerde toezichtsgegevens en bepaalde verslaggeving krachtens Pijler 3 worden gepubliceerd op de website van ECB-Bankentoezicht

In 2019 heeft de ECB de transparantie en beschikbaarheid van de op de website van ECB-Bankentoezicht gepubliceerde toezichtsgegevens verder vergroot. Ten eerste heeft de ECB een driemaandelijks persbericht ingevoerd over de tendensen van sleutelratio’s inzake kapitaaltoereikendheid, activakwaliteit en liquiditeit. Daarnaast uploadt de ze de geaggregeerde toezichtsgegevens nu naar het Statistical Data Warehouse van de ECB, zodat gebruikers gemakkelijk tijdreeksen kunnen downloaden. Tot slot heeft de ECB haar uitgebreide publicatie van Pijler 3-informatie voortgezet op bankniveau: naast de drie solvabiliteits- en hefboomratio’s die worden meegedeeld door SI’s op het hoogste consolidatieniveau in de 19 landen van het eurogebied, omvatte de publicatie voor 2019 voor alle mondiaal systeemrelevante instellingen (global systemically important banks – G-SII’s) en andere systeemrelevante instellingen (other systemically important institutions – O-SII’s) de rapportagetemplate voor de liquiditeitsdekkingsratio (EU-LIQ1), die betrekking heeft op de bedragen van hoogwaardige liquide activa, binnenkomende en uitgaande kasstromen en de respectieve uitsplitsingen daarvan.

Er werd verder gewerkt aan gegevensintegratie in 2019

Er is ook vooruitgang geboekt bij het verhogen van de rapportage-efficiëntie en bij het verminderen van de rapportagelast voor de banken. Ten eerste werd de databank van het Banks’ Integrated Reporting Dictionary (BIRD)[91] verder aangevuld met vereisten inzake belaste activa, met afwikkelingsplannen en FINREP versie 2.8. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan de opname van kredietrisico onder COREP volgens de op interne ratings gebaseerde benadering en de standaardbenadering, securitisaties en niet-renderende leningen onder FINREP. Er wordt getest of de inputlaag van het BIRD kan worden gebruikt om de verscheidene daarin beschreven rapportagevereisten eruit af te leiden, zodat mogelijke inconsistenties kunnen worden verholpen en de geldigheid en bruikbaarheid van het BIRD kan worden bewezen.

De ECB ondersteunt de EBA ook in haar mandaat, krachtens artikel 430 quater van de gewijzigde Verordening Kapitaalvereisten (CRR II), om de haalbaarheid te beoordelen van een geïntegreerd systeem voor het verzamelen van statistische, afwikkelings- en prudentiële gegevens. Dit geïntegreerd systeem zou de rapportage-efficiëntie moeten verhogen door gemeenschappelijke definities te gebruiken, overlappingen te vermijden, gegevensuitwisseling tussen de autoriteiten te verbeteren en de gegevenskwaliteit te verhogen.

5.7.2 Informatiebeheersysteem voor het SSM

Toezichthouders vertrouwen op het informatiebeheersysteem voor het SSM (IMAS) om hun dagelijkse activiteiten te ondersteunen. IMAS is een gemeenschappelijk IT-platform dat toezichthouders in staat stelt informatie te delen ongeacht of ze werken bij de ECB of bij een NCA en ongeacht of ze deel uitmaken van een JST of van een gespecialiseerde functie. Het vergemakkelijkt derhalve de tenuitvoerlegging van de één-team-benadering en helpt de naleving van het relevante toegangsrechtenbeleid te waarborgen. IMAS draagt bij aan efficiënte en geharmoniseerde toezichtsactiviteiten door processen zoals de procedures voor SREP, inspecties ter plaatse en vergunningen nauwkeurig en effectief ten uitvoer leggen aan de hand van geautomatiseerde werkstromen die alle relevante informatie volgen en opslaan. Op deze manier kan de vergelijkbaarheid tussen de banken worden gewaarborgd en worden de horizontale analyses ondersteund.

Een nieuwe databank “IDRA” (IMAS Data Reporting and Analytics) biedt flexibele toegang tot toezichtsgegevens en heeft nieuwe mogelijkheden voor gegevensbeheer ingevoerd voor alle IMAS-gebruikers, en ondersteunt zo geavanceerde analyses.

5.7.3 Stresstestplatform en “OSI Credit”-toepassing

Door Europese toezichthouders uitgevoerde stresstests en beoordelingen van kredietdossiers worden ondersteund door een specifiek IT-systeem, “STAR” (Stress Test Account Reporting). Het STAR-platform biedt ondersteuning gedurende de volledige stresstestprocedure, van de verzameling en analyse van stresstestgegevens tot het geven van feedback aan de deelnemende instellingen. Het verhoogt de efficiëntie door de processen te automatiseren en de analyse van de stresstestresultaten te ondersteunen, en maakt het mogelijk voor gebruikers van de ECB, de NCA’s en de deelnemende instellingen om te werken op een veilig, gecentraliseerd online platform in overeenstemming met het toegangsrechtenbeleid van het SSM.

De STAR-infrastructuur ondersteunt ook de “OSI Credit”-toepassing, die werd ontwikkeld om de efficiëntie en harmonisatie van missies inzake kredietrisico te verbeteren. De toepassing levert een bijdrage aan de verschillende stappen van deze missies, automatiseert de werkstromen, genereert verslagen en biedt een platform voor verdere analyse van de kredietportefeuilles.

6 Verslag van de begrotingsbesteding

6.1 Uitgaven voor 2019

De SSM-verordening bepaalt dat de ECB over voldoende middelen moet beschikken om haar toezichtstaken doeltreffend uit te voeren. Deze middelen worden gefinancierd met een toezichtsvergoeding die ten laste komt van de entiteiten waarop de ECB toezicht houdt.

De uitgaven voor de toezichtstaken zijn afzonderlijk herkenbaar binnen de begroting van de ECB. De begrotingsbevoegdheid van de ECB ligt bij de Raad van Bestuur. Op grond van een voorstel van de Directie en in overleg met de Voorzitter en de Vicevoorzitter van de Raad van Toezicht stelt dit orgaan de jaarlijkse begroting van de ECB vast voor zaken die verband houden met het bankentoezicht. De Raad van Bestuur wordt bijgestaan door het Begrotingscomité (Budget Committee – BUCOM), waarin alle nationale centrale banken van het Eurosysteem en de ECB zitting hebben. Hiertoe verstrekt het BUCOM aan de Raad van Bestuur beoordelingen over de verslagen van de ECB inzake begrotingsplanning en -toezicht.

De uitgaven in 2019 kwamen grotendeels overeen met de ramingen

De uitgaven van de ECB voor de uitvoering van haar taken die gelinkt zijn aan het toezicht bestaan hoofdzakelijk uit de directe uitgaven van de directoraten-generaal voor ECB-Bankentoezicht. De toezichtsfunctie maakt ook gebruik van gemeenschappelijke diensten die door de bestaande ondersteunende organisatie-eenheden van de ECB worden verleend, zoals huisvesting, human resources management, administratieve, boekhoudkundige en juridische diensten, begroting en controlling, communicatie- en vertaaldiensten, interne audit, statistiek en IT.

In april 2019 stelde de Raad van Bestuur het ECB-besluit betreffende het in 2019 via toezichtsvergoedingen te verhalen bedrag vast. In dit besluit werden de jaarlijkse uitgaven voor bankentoezichtstaken geraamd op € 559,0 miljoen.[92] Eind 2019 bedroegen de uitgaven van de ECB voor toezichtstaken € 537,0 miljoen (zie Tabel 6). De werkelijke uitgaven lagen 4% onder de raming die in april 2019 werd meegedeeld, wat wijst op de voortgang naar een grotere stabiliteit in de uitgavenplanning. Het resulterende overschot van € 22,0 miljoen zal volledig worden afgetrokken van het totale bedrag dat zal worden geheven voor de vergoedingsperiode 2020 en dat, onder het herziene vergoedingskader, ex post[93] zal worden gefactureerd in 2021.

Tabel 6

Kosten van de toezichtstaken van de ECB per functie

(EUR miljoenen)

Bron: ECB.
Toelichting: De opgetelde subtotalen in de tabel kunnen door afronding enigszins afwijken van het totaalbedrag.

De ECB groepeert haar kosten op basis van een functieclassificatie om de kosten te kunnen scheiden. Voor haar toezichtstaken zijn de voornaamste op activiteiten gebaseerde groepen:

  • direct toezicht op belangrijke banken of bankgroepen;
  • oversight op het toezicht op minder belangrijke banken of bankgroepen (indirect toezicht);
  • uitvoering van horizontale taken en levering van gespecialiseerde diensten.

Deze classificatie wordt vastgesteld op basis van de kosten die worden gemaakt door de organisatie-eenheden van de ECB die verantwoordelijk zijn voor de toezichtstaken. Voor elke groep omvatten de kosten de toewijzing van de gemeenschappelijke diensten die door de ondersteunende organisatie-eenheden van de ECB worden verleend. De ECB gebruikt deze classificatie ook voor de verdeling van de jaarlijkse kosten die via jaarlijkse toezichtsvergoedingen moeten worden verhaald van onder toezicht staande entiteiten, op basis van de toezichtsstatus van deze laatste als belangrijke of minder belangrijke entiteiten. In de in artikel 8 van de Vergoedingenverordening vastgelegde methodologie voor de verdeling van de jaarlijkse toezichtsvergoedingen wordt bepaald dat de kosten voor horizontale taken en gespecialiseerde diensten evenredig worden toegerekend op basis van de totale kosten voor, respectievelijk, het toezicht op de belangrijke instellingen en het oversight op het toezicht op de minder belangrijke instellingen.

De kosten voor het direct toezicht op de belangrijke banken of bankgroepen bestaan grotendeels uit de kosten van de deelname van de ECB aan de gezamenlijke toezichtsteams (joint supervisory teams – JST’s) en van de inspecties ter plaatse, alsook uit de kosten die verband houden met de TRIM. Het oversight op het toezicht op de minder belangrijke banken of bankgroepen omvat oversightactiviteiten en taken in verband met vergunningen. De horizontale taken en gespecialiseerde diensten hebben betrekking op activiteiten zoals de werkzaamheden van het secretariaat van de Raad van Toezicht, macroprudentiële taken (waaronder taken in verband met stresstests), toezichtbeleidsvorming, statistische diensten en gespecialiseerde juridische diensten.

Tabel 7

Kosten van ECB-Bankentoezicht per uitgavencategorie

(EUR miljoenen)

Bron: ECB.
Toelichting: De opgetelde subtotalen in de tabel kunnen door afronding enigszins afwijken van het totaalbedrag.

De meeste kosten voor toezichtactiviteiten hebben betrekking op salarissen en voordelen en op de daarmee verband houdende uitgaven voor de huur en de gebouwen evenals andere personeelskosten zoals zakenreizen en opleidingen.

In 2019 zijn de werkelijke jaarlijkse uitgaven gestegen met 4% ten opzichte van 2018. Deze stijging was grotendeels het gevolg van de groei van het goedgekeurde ECB-personeelsbestand, die dan weer leidde tot een overeenkomstige stijging in de kosten voor huisvesting en activiteiten zoals zakenreizen.

Naast haar interne middelen doet de ECB ook een beroep op externe consultancydiensten om gespecialiseerde expertise of geïntegreerde consultancy onder gekwalificeerde interne begeleiding te verkrijgen, zodat tijdelijke tekorten aan middelen kunnen worden aangepakt. In 2019 gaf de ECB in totaal € 68,7 miljoen uit aan consultancydiensten voor haar belangrijkste toezichtstaken, € 7,1 miljoen minder dan in 2018. De grootste afzonderlijke activiteit waarvoor consultancy nodig was, was de TRIM, waarvan de kosten voor externe ondersteuning € 34,9 miljoen bedroegen voor 2019. Het TRIM-project zal binnenkort worden afgerond, waardoor sommige activiteiten vanaf 2020 gewone taken zullen worden. In 2019 werd ook € 21,4 miljoen besteed aan externe middelen voor de alomvattende beoordelingen, en € 2,1 miljoen aan voorbereidingen op de brexit. De overige consultancy-uitgaven hadden hoofdzakelijk betrekking op “reguliere” taken voor toezicht ter plaatse zoals grensoverschrijdende missies. Nadere informatie over deze activiteiten is te vinden in Hoofdstuk 1.

Projecties van de vergoedingen voor bankentoezicht in 2020

De ECB zet zich in voor een duurzaam kostenbeheer bij de uitvoering van haar toezichtstaken

Na vijf jaar van werking evolueert het Europese bankentoezicht van een oprichtingsfase naar maturiteit en zijn de kosten van het bankentoezicht bijgevolg ook veranderd. In de volgende fase zal de ECB zich toespitsen op duurzaam kostenbeheer. In dit kader heeft ze zich ertoe verbonden om voortdurend te streven naar efficiëntieverbeteringen, waar mogelijk via internaliseringsmaatregelen, het handhaven van een begrotingsdiscipline en het voortdurend verbeteren van de productiviteit. Er dient te worden opgemerkt dat hiervoor een initiële investering nodig kan zijn. De ECB is deze verbintenis aangegaan om op middellange termijn te evolueren naar kostenstabiliteit.

In 2019 heeft de Raad van Bestuur een nettoverhoging met 112,5 FTE’s goedgekeurd voor 2020 – 59,5 FTE’s voor centrale afdelingen van het bankentoezicht en 53 FTE’s voor de daarmee verband houdende gemeenschappelijke diensten. In het verlengde van deze stabiliseringsstrategie omvatten deze aantallen 44 FTE’s die zijn goedgekeurd voor de internalisering van middelen waarvoor anders een beroep zou moeten worden gedaan op consultancydiensten (met name voor IT-diensten ter ondersteuning van gegevensrapportage en informatiebeheer). Verdere internalisatiemaatregelen worden nog onderzocht en kunnen leiden tot verhogingen van het aantal FTE’s in de toekomst.

Bijgevolg zal de beheerste groei van de uitgaven voor toezichtstaken zich voortzetten in 2020 en met 12% toenemen ten opzichte van 2019. Deze kostenstijging is gedeeltelijk toe te schrijven aan (i) de verwachte toename van het aantal banken die onder toezicht zullen staan doordat landen nauwe samenwerkingsovereenkomsten afsluiten met de ECB; en (ii) brexit. Tegelijkertijd zal er op het hoogste consolidatieniveau een toename zijn van het aantal en/of de omvang van onder toezicht staande banken en bankgroepen. Ceteris paribus is het dus mogelijk dat de vergoeding per bank of bankgroep niet in hetzelfde tempo zal stijgen als de uitgaven van de ECB.

Tabel 8

Geraamde kosten van ECB-Bankentoezicht in 2020 per functie

(EUR miljoenen)

Bron: ECB.
Toelichting: De opgetelde subtotalen in de tabel kunnen door afronding enigszins afwijken van het totaalbedrag.

Vanaf de vergoedingsperiode 2020 zullen de toezichtsvergoedingen van de ECB worden berekend op basis van de werkelijke jaarlijkse kosten voor bankentoezicht, dus na de afsluiting van de vergoedingsperiode.

De jaarlijkse toezichtsvergoeding voor 2020, die zal worden geheven in 2021, zal pas aan het einde van de vergoedingsperiode bekend zijn en zal de werkelijke uitgaven voor het volledige jaar omvatten, met inachtneming van (i) het overschot van € 22,0 miljoen dat wordt overgedragen van de vergoedingsperiode 2019 en (ii) de bedragen die worden terugbetaald aan of geïnd bij individuele banken voor eerdere vergoedingsperioden, ontvangen vertragingsrente en oninbare vergoedingen. De nettowaarde van deze aanpassingen met betrekking tot het boekjaar 2019, die niet werden weerspiegeld in de ex ante berekening van de vergoeding voor 2019, bedroeg € 0,1 miljoen. De waarden voor 2020 zullen pas op het einde van de vergoedingsperiode bekend zijn.

Op basis van de momenteel beschikbare informatie wordt verwacht dat het in 2021 te heffen totaalbedrag vergelijkbaar zal zijn met het in 2019 geheven bedrag. Het aandeel van het totaalbedrag dat zal worden geheven bij elke categorie van instelling wordt geraamd op 90% voor belangrijke instellingen (significant institutions – SI’s) en 10% voor minder belangrijke instellingen (less significant institutions – LSI’s), wat overeenstemt met de toewijzing van de werkelijke uitgaven in 2019.

Tabel 9

Geraamd totaal te heffen bedrag voor 2020 per categorie

(EUR miljoenen)

Bron: ECB.
Toelichting: De opgetelde subtotalen in de tabel kunnen door afronding enigszins afwijken van het totaalbedrag.

6.2 Vergoedingenkader voor 2019

Samen met de SSM-verordening voorziet de Vergoedingenverordening in het juridisch kader voor de heffing door de ECB van een jaarlijkse toezichtsvergoeding voor de uitgaven voor haar toezichtstaken. In de Vergoedingenverordening is vastgelegd volgens welke methode: (i) het totale bedrag van de jaarlijkse toezichtsvergoeding wordt bepaald; (ii) het bedrag wordt berekend dat elke onder toezicht staande instelling verschuldigd is; en (iii) de jaarlijkse toezichtsvergoeding wordt geïnd.

Afronding van de herziening van het kader voor toezichtsvergoedingen van de ECB

Het aangepaste vergoedingenkader is van toepassing vanaf de vergoedingsperiode 2020

De resultaten van de herziening van het kader voor toezichtsvergoedingen van de ECB werden gepubliceerd op 17 december 2019. De ECB had deze herziening in juni 2017 gestart met een openbare raadpleging waarin werd gevraagd om feedback en suggesties voor mogelijke verbeteringen in dit kader. Na afloop van de openbare raadpleging heeft de ECB alle opmerkingen van het publiek geanalyseerd en ook haar eigen herziening van het kader doorgevoerd. De resultaten werden bekendgemaakt in de vorm van voorstellen om het kader te verbeteren in een tweede openbare raadpleging die werd gelanceerd in april 2019. Door twee openbare raadplegingen te organiseren, kon de ECB een betekenisvolle dialoog aangaan met het publiek over de methodologie voor de toezichtsvergoedingen. De ECB waardeert de ontvangen feedback en heeft gepoogd de bezorgdheden van individuele belanghebbenden waar mogelijk aan te pakken zonder afbreuk te doen aan de eerlijkheid en transparantie van het kader voor toezichtsvergoedingen.

De gewijzigde Verordening en het daarmee verband houdende Besluit zijn van toepassing op de berekening van de jaarlijkse toezichtsvergoedingen voor de vergoedingsperiode 2020[94]. De voornaamste wijzigingen in het kader worden hieronder samengevat.

De toezichtsvergoedingen worden ex post geheven: de toezichtsvergoedingen worden niet langer geheven op basis van de geraamde kosten voor het toezicht, maar worden berekend op basis van de werkelijke jaarlijkse kosten voor het bankentoezicht, dus na de afsluiting van de vergoedingsperiode.

Verlaging van de minimumvergoedingscomponent voor kleinere LSI’s: de minimumvergoedingscomponent werd gehalveerd voor de LSI’s waarvan de totale activa € 1 miljard of minder bedragen. Volgens gegevens uit 2019 komt bijna 60% van de LSI’s hiervoor in aanmerking, waardoor hun vergoedingen effectief worden verminderd met 3% tot 50%. De toezichtsvergoedingen voor de LSI’s die niet voor deze vermindering in aanmerking komen, zijn licht gestegen met ongeveer 3%.

De bij de ECB beschikbare toezichtsgegevens worden hergebruikt: door vergoedingsfactoren niet langer afzonderlijk op te vragen, wordt de efficiëntie verhoogd voor meer dan 90% van de onder toezicht staande entiteiten en groepen. Vergoedingsfactoren kunnen niet worden afgeleid uit de toezichtsgegevens voor (i) onder toezicht staande groepen die in de berekening van hun vergoeding geen rekening houden met activa van bijkantoren die zijn gevestigd in niet-deelnemende lidstaten en in derde landen; of (ii) bijkantoren die niet verplicht zijn financiële toezichtinformatie te rapporteren krachtens Verordening (EU) 2015/534[95]. Deze instellingen moeten vergoedingsfactoren derhalve blijven verstrekken via een specifiek proces.

Aanpassing van de vereiste voor het indienen van een verificatie door een accountant voor gegevens over de totale activa van bijkantoren: voor de meeste bijkantoren die een vergoeding betalen, stond de verplichting om een verificatie door een accountant te verstrekken van de gegevens over de totale activa van het bijkantoor met het oog op de toezichtsvergoeding van de ECB, niet in verhouding tot de te betalen toezichtsvergoeding. Bijgevolg mogen bijkantoren die een vergoeding betalen in plaats van een accountantsverklaring nu een verklaring van het management indienen waarin hun vergoedingsfactor wordt goedgekeurd.

Taalversies van de vergoedingskennisgeving: de ECB zal de vergoedingskennisgevingen in alle officiële talen van de EU versturen.

Aangezien 2020 een overgangsjaar is, zullen de toezichtsvergoedingen voor 2020 pas in 2021 worden gefactureerd. De vergoedingen voor de werkelijke kosten van de bankentoezichtstaken voor het boekjaar 2020 zullen worden gefactureerd in de eerste helft van 2021. Voor de overgang van inning ex ante naar inning ex post zal in de vergoeding die in 2021 zal worden geheven, rekening worden gehouden met het overschot voor 2019 en met de wijzigingen als gevolg van voor vergoedingen relevante activiteiten in 2019 die niet werden opgenomen in de berekening van de vergoeding voor 2019.

Tijdens de overgangsperiode zal de ECB regelmatig mededelingen versturen naar instellingen die vergoedingen betalen, om hen te adviseren over wat deze veranderingen in de praktijk inhouden en om hen wegwijs te maken in de nieuwe processen.

Totaal bedrag geheven in 2019

€ 576,0 miljoen aan vergoedingen geheven door de ECB voor de uitoefening van toezichtstaken

In april 2019 heeft de ECB besloten in totaal € 576,0 miljoen aan toezichtsvergoedingen te heffen in 2019. Dit bedrag was gebaseerd op de verwachte uitgaven voor het hele jaar 2019, namelijk € 559,0 miljoen, met inachtneming van de volgende aanpassingen (i) het tekort van € 15,3 miljoen dat is overgedragen van de vergoedingsperiode 2018; en (ii) de € 1,7 miljoen (netto) die werd terugbetaald aan individuele banken voor eerdere vergoedingsperioden.

Het via jaarlijkse toezichtsvergoedingen te heffen bedrag wordt in tweeën gedeeld. Deze verdeling is gebaseerd op de status van de onder toezicht staande entiteiten als belangrijke of minder belangrijke instellingen, en weerspiegelt het verschil in toezichtsintensiteit die door de ECB wordt gehanteerd.

Tabel 10

Totale inkomsten uit bankentoezichtstaken

(EUR miljoenen)

Bron: ECB.
Toelichting: De opgetelde subtotalen in de tabel kunnen door afronding enigszins afwijken van het totaalbedrag.

Zoals toegelicht in Paragraaf 6.1 is er een algemeen overschot van € 22,0 miljoen tussen de werkelijke uitgaven voor bankentoezichtstaken in 2019 en het bedrag dat hetzelfde jaar werd geraamd. Als gevolg van dit overschot moeten minder vergoedingen worden geheven voor de vergoedingsperiode 2020.

Na de publicatie van het voor 2019 te heffen totaalbedrag bleek dat er een inconsistentie was in de bedragen die waren toegekend aan elke categorie van banken voor het tekort dat was overgedragen van de vergoedingsperiode 2018. Hierdoor werd in de totale vergoeding voor 2019 € 0,7 miljoen te weinig in rekening gebracht bij SI’s en € 0,7 miljoen te veel bij LSI’s. Dit werd in overweging genomen in het overschot waarmee de vergoeding in 2020 zal worden verminderd.

Tabel 11

Naar de vergoedingsperiode 2020 over te dragen bedragen per categorie

(EUR miljoen)

Bron: ECB.

Individuele toezichtsvergoedingen

Op bankniveau worden de vergoedingen berekend op basis van het belang en het risicoprofiel van de bank, aan de hand van jaarlijkse vergoedingsfactoren voor de onder toezicht staande banken met als referentiedatum 31 december van het voorgaande jaar. De per bank berekende toezichtsvergoeding wordt vervolgens jaarlijks in rekening gebracht (zie Figuur 7).

Figuur 7

De variabele vergoedingscomponent wordt bepaald op basis van het belang en het risicoprofiel van de bank

De toezichtsvergoeding wordt vastgesteld op het hoogste consolidatieniveau binnen de lidstaten die deelnemen aan het SSM en omvat een variabele vergoedingscomponent en een minimumvergoedingscomponent. Deze laatste component is op alle banken gelijk van toepassing en is goed voor 10% van het totale bedrag dat moet worden verhaald.[96]

In artikel 7 van de Vergoedingenverordening wordt bepaald dat de volgende wijzigingen in de situatie van een individuele bank een aanpassing van de overeenkomstige toezichtsvergoeding vereisen: (i) een verandering in de toezichtsstatus van de onder toezicht staande entiteit, d.w.z. de entiteit wordt geherclassificeerd van belangrijke naar minder belangrijke instelling of omgekeerd; (ii) er wordt een vergunning verleend aan een nieuwe onder toezicht staande entiteit; of (iii) een bestaande vergunning wordt ingetrokken. In 2019 vertegenwoordigden wijzigingen met betrekking tot eerdere vergoedingsperioden, die leidden tot nieuwe besluiten inzake toezichtsvergoedingen van de ECB, samen € 1,8 miljoen, waarvan € 1,7 miljoen was opgenomen in de jaarlijkse toezichtsvergoedingen die werden gefactureerd in 2019.

Meer informatie over toezichtsvergoedingen is te vinden op de website van ECB-Bankentoezicht. Deze pagina's worden regelmatig bijgewerkt en zijn beschikbaar in alle officiële talen van de EU.

Andere inkomsten in verband met bankentoezichtstaken

De ECB heeft het recht om administratieve boetes op te leggen aan onder toezicht staande entiteiten voor het niet-naleven van verplichtingen uit hoofde van de prudentiële regelgeving voor banken in de EU (waaronder de toezichtsbesluiten van de ECB).[97] De daarmee verband houdende inkomsten worden niet in aanmerking genomen in de berekening van de jaarlijkse toezichtsvergoedingen. De Vergoedingenverordening garandeert dat de toezichtsvergoeding geenszins wordt beïnvloed door schadevergoedingen die aan derden moeten worden betaald of door administratieve boetes (sancties) die aan de ECB moeten worden betaald door entiteiten onder toezicht. De administratieve boetes voor entiteiten onder toezicht worden als inkomsten geboekt in de winst-en-verliesrekening van de ECB. In 2019 bedroegen de inkomsten uit deze boetes € 7,0 miljoen.[98]

7 Door de ECB vastgestelde rechtsinstrumenten

Deze paragraaf bevat de rechtsinstrumenten voor het bankentoezicht die de ECB in 2019 heeft vastgesteld en gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en/of op de website van de ECB. Het gaat om rechtsinstrumenten die zijn vastgesteld krachtens artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en andere toepasselijke rechtsinstrumenten.

7.1 ECB-Verordeningen

ECB/2019/37
Verordening (EU) 2019/2155 van de Europese Centrale Bank van 5 december 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1163/2014 betreffende een vergoeding voor toezicht (PB L 327 van 17.12.2019, blz. 70)

Rectificatie van Verordening (EU) 2019/2155 van de ECB van 5 december 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1163/2014 betreffende een vergoeding voor toezicht (PB L 330 van 20.12.2019, blz. 106)

7.2 Andere rechtsinstrumenten van de ECB dan verordeningen

ECB/2019/1
Aanbeveling van de Europese Centrale Bank van 7 januari 2019 betreffende dividenduitkeringsbeleid (PB C 11 van 11.1.2019, blz. 1)

ECB/2019/4
Besluit (EU) 2019/322 van de Europese Centrale Bank van 31 januari 2019 inzake de delegatie van de bevoegdheid om besluiten vast te stellen inzake krachtens nationaal recht toegewezen toezichtsbevoegdheden (PB L 55 van 25.2.2019, blz. 7)

ECB/2019/5
Besluit (EU) 2019/323 van de Europese Centrale Bank van 12 februari 2019 houdende de benoeming van hoofden van arbeidseenheden voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten aangaande krachtens het nationaal recht toegekende toezichthoudende bevoegdheden (PB L 55 van 25.2.2019, blz. 16)

ECB/2019/10
Besluit (EU) 2019/685 van de Europese Centrale Bank van 18 april 2019 betreffende het totale bedrag van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht voor 2019 (PB L 115 van 2.5.2019, blz. 16)

ECB/2019/14
Besluit (EU) 2019/976 van de Europese Centrale Bank van 29 mei 2019 houdende vaststelling van de beginselen voor het formuleren van doelstellingen en het delen van feedback in gezamenlijk toezichthoudende teams en tot intrekking van Besluit (EU) 2017/274 (PB L 157 van 14.6.2019, blz. 61)

ECB/2019/23
Besluit (EU) 2019/1376 van de Europese Centrale Bank van 23 juli 2019 inzake de delegatie van de bevoegdheid tot de vaststelling van besluiten inzake paspoortprocedures, de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen en de intrekking van vergunningen van kredietinstellingen (PB L 224 van 28.8.2019, blz. 1)

ECB/2019/26
Besluit (EU) 2019/1377van de Europese Centrale Bank van 31 juli 2019 houdende benoeming van hoofden van arbeidseenheden voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten inzake paspoortprocedures, de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen en de intrekking van vergunningen van kredietinstellingen (PB L 224 van 28.8.2019, blz. 6)

ECB/2019/27
Besluit (EU) 2019/1378 van de Europese Centrale Bank van 9 augustus 2019 houdende wijziging van Besluit ECB/2014/16 betreffende de oprichting van een administratieve raad voor toetsing en zijn werkwijze (PB L 224 van 28.8.2019, blz. 9)

ECB/2019/38
Besluit (EU) 2019/2158 van de Europese Centrale Bank van 5 december 2019 betreffende de methodologie en procedures voor de gegevensvaststelling en ‑verzameling aangaande voor de berekening van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht toegepaste vergoedingsfactoren (PB L 327 van 17.12.2019, blz. 99)

Rectificatie van Besluit (EU) 2019/2158 van de ECB van 5 december 2019 betreffende de methodologie en procedures voor de gegevensvaststelling en ‑verzameling aangaande voor de berekening van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht toegepaste vergoedingsfactoren (PB L 330 van 20.12.2019, blz. 105)

Gedragscode voor hoge ambtenaren van de Europese Centrale Bank (PB C 89 van 8.3.2019, blz. 2)

Memorandum of Understanding between the European Court of Auditors and the European Central Bank regarding audits on the ECB's supervisory tasks (9.10.2019)

© Europese Centrale Bank, 2020

Postadres 60640 Frankfurt am Main, Duitsland
Telefoon +49 69 1344 0

Internet www.bankingsupervision.europa.eu

Alle rechten voorbehouden. Reproductie voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan op voorwaarde dat de bron wordt vermeld.

De afsluitingsdatum voor de in dit verslag voorkomende gegevens was 31 december 2019.

Raadpleeg voor specifieke terminologie de SSM-woordenlijst (alleen beschikbaar in het Engels).

HTML ISBN 978-92-899-4164-8, ISSN 2443-5899, doi: 10.2866/9687, QB-BU-20-001-NL-Q

  1. Voor een bespreking over de prestaties van de SI's in 2018 wordt verwezen naar “Profitability numbers are looking up, but not enough”, SSM Supervision Newsletter, ECB, augustus 2019. Voor een toekomstgerichte analyse, zie “Profitability: banks expect to remain under pressure”, SSM Supervision Newsletter, ECB, november 2019.
  2. Het Risk report on less significant institutions biedt een overzicht van de prestaties van de LSI’s in 2018.
  3. Zie voor meer informatie de enquête naar de bancaire kredietverlening van het eurogebied (euro area bank lending survey).
  4. Verordening (EU) 2019/630 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft minimale verliesdekking voor niet-renderende blootstellingen (PB L 111 van 25.4.2019, blz. 4).
  5. Met ouderdomscategorieën en ouderdomstelling wordt gedoeld op de tijdsduur gedurende welke een risicopositie inmiddels als niet-renderend wordt aangemerkt, met andere woorden de ouderdom van die positie (ook wel aangeduid als “vintage”). De ouderdom van een NPE wordt gedefinieerd als het aantal dagen (omgerekend naar jaren) op de betreffende rapportage- of referentiedatum vanaf de datum waarop een risicopositie als niet-renderend is aangemerkt. Met 2/7 jaar en 3/7/9 jaar wordt gedoeld op de ouderdomscategorie waarvoor volledige implementatie (d.w.z. 100% dekking) wordt verwacht. Om precies te zijn wordt na drie jaar 100% dekking verwacht voor NPE’s die niet zijn gedekt door zekerheden, na zeven jaar voor NPE’s die gedekt zijn door zekerheden anders dan onroerend goed en na negen jaar voor NPE’s die gedekt zijn door onroerend goed. Er gelden ook dekkingsverwachtingen voor lagere ouderdomscategorieën. Voor meer informatie, zie Tabel 3 in de Mededeling over de verwachtingen van de toezichthouder voor de dekking van NPE's.
  6. Voor delen van NPE's die door een officiële exportkredietinstelling worden gegarandeerd of verzekerd, wordt afgezien van het verwachte lineaire pad naar volledige implementatie (dat wil zeggen het volgen van de Pijler 1-behandeling). Er gelden in dit geval geen dekkingsverwachtingen tot de ouderdomscategorie van zeven jaar. De dekkingsverwachting van 100% is van toepassing op exportkredietposities die meer dan zeven jaar de NPE-status hebben.
  7. Zie voor gedetailleerdere informatie paragraaf 4 van de Mededeling over de verwachtingen van de toezichthouder voor de dekking van NPE's.
  8. In overeenstemming met de behandeling van NPE's in Pijler 1: “Indien de voorwaarden van een blootstelling die vóór 26 april 2019 werd geïnitieerd, door de instelling zodanig worden gewijzigd dat daarmee de blootstelling van de instelling aan de debiteur toeneemt, wordt de blootstelling geacht te zijn geïnitieerd op de datum vanaf welke de wijziging van toepassing is” (zie artikel 469bis van Verordening (EU) nr. 2019/630).
  9. Zie voor gedetailleerdere informatie paragraaf 2 van de Mededeling over de verwachtingen van de toezichthouder voor de dekking van NPE's.
  10. Opgemerkt moet worden dat in dit document de termen "niet-renderende risicopositie" (non-performing exposure – NPE) en "niet-renderende lening" (non-performing loan – NPL) door elkaar worden gebruikt. De reden hiervoor wordt verklaard in voetnoot 1 van de Mededeling over de verwachtingen van de toezichthouder voor de dekking van NPE's.
  11. De analyse heeft betrekking op rechtstreekse NPL-verkopen, NPL-securitisaties die leiden tot deconsolidatie, en verkopen van activa uit executies ('foreclosed asset sales').
  12. Zie La Torre, M., Vento, G., Chiappini, H. en Lia, G., “NPL sales and market reactions: who is left empty-handed?”, Bancaria, nr. 3, maart 2019, en Gasbarro et al. “The Response of Bank Share Prices to Securitization Announcements”, Quarterly Journal of Business and Economics, Vol. 44, nr. 1, Januari 2005, blz. 89-105. La Torre, M. et al. merken op dat in de periode 2015-2017 verkopen van NPL’s een positief effect op Italiaanse verkopers hadden. Uit hun studie blijkt ook dat de markt niet negatief reageert op het waardeverlies dat voortvloeit uit het verschil tussen de verkoopprijs en de nettoboekwaarde van de NPL’s. Uit Gasbarrio et al. blijkt dat de aankondigingen van securitisaties door een steekproef van Amerikaanse banken met een hoge obligatierating, een hoge financiële hefboom, lage niet-rentekosten en een hoge emissiefrequentie zeer positieve vermogenseffecten genereerden.
  13. De methodiek van de ‘event study’ is gebaseerd op het model zoals in 1969 gepubliceerd door Fama et al. (zie Fama E.F., Fisher L., Jensen M.C. en Roll R., “The Adjustment of Stock Prices to New Information”, in International Economic Review, Vol. 10, nr. 1, 1969, blz. 1-21. Allereerst zijn de "events" geïdentificeerd. Ten tweede zijn de abnormale rendementen berekend door de verwachte normale rendementen alsof er geen NPL-verkopen waren aangekondigd in mindering te brengen op de werkelijke rendementen op de bankaandelen. Ten derde is het cumulatieve abnormale rendement (CAR) berekend door de afzonderlijke abnormale rendementen op te tellen om zo het totaaleffect van een verkoop te kunnen meten gedurende een specifieke periode die als “event window” wordt aangeduid. Als laatste zijn de cumulatieve gemiddelde abnormale rendementen (CAAR’s) berekend. Deze vertegenwoordigen de gemiddelde waarden van alle "events" in de steekproef, dat wil zeggen de gemiddelde reacties van de aandelenmarkt (uitgedrukt als een percentage) op de persberichten. Om de statistische significantie van de CAAR’s te controleren, werden twee statistische parametrische toetsen gebruikt: (i) de 'parametrisch cross-sectional t-test' en (ii) de toets die door Boehmer, Masumeci en Poulsen in 1991 is geïntroduceerd, waarbij deze laatste robuust is ten opzichte van de variantie veroorzaakt door het "event" (zie Boehmer, E., Musumeci, J. en Poulsen, A.B., “Event-study methodology under conditions of event-induced variance”, Journal of Financial Economics, Vol. 30, nr. 2, 1991, blz. 253-272).
  14. De totale steekproef omvat 135 "events" die verband houden met persberichten over NPL-verkopen die in de periode 2015-2019 zijn gepubliceerd door 31 aan een aandelenbeurs genoteerde SI's en LSI’s onder SSM-toezicht.
  15. Een verkoop is als groot aangemerkt wanneer het NPA's betreft met een brutoboekwaarde van meer dan € 320 miljoen. Dit bedrag vertegenwoordigt de mediaan van alle verkopen door SI's en LSI’s onder SSM-toezicht in de periode 2015-2019.
  16. De Garanzia Cartolarizzazione Sofferererenze (GACS) is een staatsgarantiestelsel voor de securitisatie van niet-renderende bankleningen dat de betalingsverplichtingen van Italiaanse securitisatievehikels (SPV’s) waarborgt met betrekking tot senior tranches van door de SPV’s uitgegeven ‘asset backed notes’ (in het kader van securitisatietransacties van NPL’s).
  17. 70% van de persberichten over NPL-verkopen die zijn gepubliceerd door Ierse kredietinstellingen in de steekproef van de ‘event study’ vermeldde een gunstig effect op de kapitaalratio’s. Dit is het hoogste percentage van de landen in de steekproef.
  18. Advies van de Europese Centrale Bank van 6 december 2019 inzake een garantiestelsel voor de securitisatie van door kredietinstellingen geïnitieerde leningen (CON/2019/42) de Griekse wet 4649/2019 (Griekse staatscourant A 2016 van 16 december 2019).
  19. Volgens interne gegevens van de ECB en de statistieken over het bankentoezicht van de ECB is de NPL-ratio, wanneer uitsluitend SI's onder SSM-toezicht worden beschouwd, tussen het vierde kwartaal van 2014 en het tweede kwartaal van 2019 gedaald van 17,1% tot 8,0% voor Italiaanse SI's, van 23,9% tot 4,1% voor Ierse SI's, van 8,0% tot 3,5% voor Spaanse SI’s, van 39,68% tot 39,24% voor Griekse SI's, van 50,8% tot 18,6% voor Cypriotische SI's, en van 17,15% tot 10,59% voor Portugese SI's.
  20. Zie voor meer informatie over de diverse lagen van de kwaliteitsborging in TRIM “TRIM: reviewing internal models”, SSM Supervision Newsletter, ECB, november 2018.
  21. In het kader van de mededeling in verband met de afronding van het project zal meer informatie worden verstrekt over de toezichtsbesluiten die zijn genomen naar aanleiding van het TRIM-onderzoek.
  22. Met uitzondering van vervallen inspecties ter plaatse.
  23. Met uitzondering van vervolgbesluiten inzake bijkomende voorschriften.
  24. De ECB heeft drempelwaarden vastgesteld om ervoor te zorgen dat alleen relevante en significante cyberincidenten worden gerapporteerd.
  25. Richtsnoeren inzake de beoordeling van het ICT-risico in het kader van het proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder (SREP).
  26. Het onderscheid in posities van niveau 1, 2 en 3 wordt gemaakt op basis van de inputs die worden gebruikt om de reële waarde ervan te bepalen (IFRS 13). Posities die op actieve markten worden verhandeld, worden gerubriceerd onder niveau 1 omdat voor de waardering daarvan genoteerde (ongecorrigeerde) prijzen kunnen worden gehanteerd. Posities van niveau 2 worden gewaardeerd op basis van direct of indirect waarneembare inputs, anders dan de genoteerde prijzen die worden gebruikt voor posities van niveau 1. De waardering van posities van niveau 3 vindt plaats op grond van niet-waarneembare inputs (d.w.z. niet beschikbare of onvoldoende betrouwbare marktgegevens). Bijgevolg moeten deze posities worden gewaardeerd op basis van de beste beschikbare informatie over de aannames die marktdeelnemers bij de prijsstelling van dergelijke posities gebruiken.
  27. De posities van niveau 2 en niveau 3 in het handelsboek van de 13 in de steekproef opgenomen SI's vertegenwoordigen ongeveer 61% van de totale posities van niveau 2 en niveau 3 die door alle SI's in het handelsboek en het bankenboek worden aangehouden.
  28. Voor nadere informatie over de initiatieven ter plaatse wordt verwezen naar Paragraaf 1.3.2.
  29. Zie Paragraaf 1.1.1 voor meer informatie over de liquiditeitsstresstest.
  30. Voor meer informatie, zie Paragraaf 1.2.3.
  31. Er zijn twee belangrijke redenen voor deze afname: (i) in 2019 zijn geen themaonderzoeken afgerond, waarmee één bron van bevindingen wegvalt, en (ii) de bevindingen naar aanleiding van onderzoeken naar interne modellen worden nu in een latere fase van het proces opgenomen, wat in 2019 heeft geleid tot een eenmalige vermindering van het aantal bevindingen.
  32. Meer informatie over uitkomsten en methodiek van de SREP van 2019 is te vinden op de ECB-website over het bankentoezicht.
  33. Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).
  34. Het begrip “hybride” wordt hier gebruikt om aan te geven dat het om zowel SI's als LSI’s gaat.
  35. De SREP-methodiek voor LSI's is gebaseerd op de door de EBA ontwikkelde SREP-richtsnoeren en bouwt voort op de aanpak van de ECB voor SI's en bestaande nationale methodieken.
  36. LSI’s met lage prioriteit vormen een zeer beperkte bedreiging voor de financiële stabiliteit en hebben beheersbare intrinsieke risico’s, terwijl LSI's met gemiddelde prioriteit (i) hoge intrinsieke risico's hebben met een geringe of middelgrote impact, (ii) lage intrinsieke risico’s hebben, maar een middelgrote of grote impact, of (iii) gemiddelde risico's hebben met een middelgrote impact. LSI's met hoge prioriteit zijn instellingen met gemiddelde of hoge risico's met een grote of middelgrote impact.
  37. Richtsnoer (EU) 2017/697 van de Europese Centrale Bank van 4 april 2017 betreffende de wijze waarop nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke instellingen gebruikmaken van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (PB L 101 van 13.4.2017, blz. 156)
  38. Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 1).
  39. Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 253).
  40. Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
  41. De als mondiaal systeemrelevant aangemerkte instellingen zijn BNP Paribas, Deutsche Bank, Groupe BPCE, Groupe Crédit Agricole, ING Bank, Santander, Société Générale en UniCredit.
  42. Zie “Banking in a changing climate – preparing for what lies ahead”, SSM Supervision Newsletter, ECB, mei 2019, en “Climate change and financial stability”, Special Feature A, Financial Stability Review, ECB, mei 2019.
  43. De EBA heeft voor de periode tot 2025 diverse mandaten verkregen om de integratie van ESG-risico’s in de drie pijlers van het prudentiële toezicht te beoordelen.
  44. Deze criteria zijn opgenomen in artikel 6 lid 4 van de SSM-verordening.
  45. Verordening (EU) Nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (SSM-verordening) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).
  46. De lijst met belangrijke instellingen en minder belangrijke instellingen van december 2019 omvat (i) de significantiebesluiten waarvan de onder toezicht staande instellingen in kennis zijn gesteld tot 1 november 2019 en (ii) andere veranderingen en ontwikkelingen van groepsstructuren ingaand vóór 1 november 2019.
  47. Deze procedures verwijzen naar procedures die tijdens de rapportageperiode officieel bij de ECB zijn gemeld (binnenkomende meldingsprocedures). Het aantal autorisatieprocedures komt niet overeen met het aantal tijdens de rapportageperiode afgeronde of vastgestelde toezichtbesluiten (uitgaande besluiten).
  48. Het vervallen van een autorisatie houdt in dat, indien de nationale wetgeving hierin voorziet, de autorisatie zonder een daartoe strekkend formeel besluit ophoudt te bestaan; daarbij gaat het om een rechtsgevolg dat intreedt zodra zich een specifieke en welbepaalde gebeurtenis voordoet, zoals de uitdrukkelijke afstanddoening van de vergunning door de entiteit of het feit dat de instelling zelf ophoudt te bestaan, bijvoorbeeld als gevolg van een fusie.
  49. Een beperkt aantal betrof verzoeken inzake niet-uitvoerende nevenfuncties.
  50. Sommige besluiten hebben betrekking op meer dan één beoordeling voor autorisatie (bijvoorbeeld in het geval van geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsingen van meerdere bestuursleden en commissarissen van dezelfde SI, of bij de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen in diverse dochterinstellingen in één transactie). Voor sommige autorisatieprocedures is geen formeel ECB-besluit vereist. Dit betreft veelal paspoortprocedures of het vervallen van vergunningen.
  51. Deze procedures betreffen procedures die onderworpen zijn aan de delegatiekaders die zijn goedgekeurd krachtens Besluit (EU) 2017/935 van de Europese Centrale Bank van 16 november 2016 betreffende de delegatie van de bevoegdheid tot vaststelling van deskundigheids- en betrouwbaarheidsbesluiten en de beoordeling van deskundigheids- en betrouwbaarheidsvereisten (ECB/2016/42), en Besluit (EU) 2019/1376 van de Europese Centrale Bank van 23 juli 2019 inzake de delegatie van de bevoegdheid tot de vaststelling van besluiten inzake paspoortprocedures, de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen en de intrekking van vergunningen van kredietinstellingen (ECB/2019/23).
  52. Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176, 27.6.2013, blz. 338).
  53. “Risicobeheersing en interne beheersingsmaatregelen” betreft de mechanismen of processen waarover een entiteit dient te beschikken voor het adequaat vaststellen, beheersen en rapporteren van risico’s waaraan zij is of kan worden blootgesteld. “Organisatiestructuur” gaat over de mate waarin een instelling beschikt over duidelijk afgebakende, transparante en consistente rapportagelijnen.
  54. Op verzoek van de Letse Financial and Capital Market Commission nam de ECB op 4 april 2019 het rechtstreeks toezicht op AS PNB Banka op zich. AS PNB Banka werd daarom geherclassificeerd als belangrijke instelling (zie het persbericht van de ECB van 11 maart 2019: “ECB takes over direct supervision of AS PNB Banka in Latvia”).
  55. Verordening (EU) Nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) Nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).
  56. Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
  57. Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149).
  58. FCMC files an application for insolvency to the court against JSC ‘PNB Banka’”, persbericht van de FCMC van 22 augustus 2019.
  59. ECB has assessed that AS PNB Banka in Latvia was failing or likely to fail”, persbericht van de ECB van 15 augustus 2019.
  60. AS PNB Banka: SRB Decides No Resolution Required”, persbericht van de SRB van 15 augustus 2019.
  61. FCMC, following the decisions of the ECB and SRB, suspends the provision of financial services by JSC ‘PNB Banka’ and decides on the unavailability of deposits”, persbericht van de FCMC van 15 augustus 2019.
  62. Het bankenpakket omvat CRD V, de CRR II, de BRRD II en de SRMR II.
  63. Memorandum of Understanding between the Single Resolution Board and the European Central Bank in respect of cooperation and information exchange.
  64. De ORC is de mate waarin de herstelopties een bank in staat stellen om van een crisissituatie te herstellen.
  65. Deze scenario's moeten worden ontwikkeld in overeenstemming met de EBA-richtsnoeren voor de reeks scenario’s die moeten worden gebruikt in herstelplannen (EBA/GL/2014/06).
  66. Draaiboeken zijn beknopte implementatiehandleidingen die de banken in staat stellen hun herstelplannen snel uit te voeren, terwijl dry runs simulatieoefeningen zijn om belangrijke onderdelen van de herstelplannen van banken te testen.
  67. De besluiten tot intrekking van de vergunning werden respectievelijk in november 2019 en januari 2020 aan de onder toezicht staande entiteiten meegedeeld.
  68. Besluit van de Europese Centrale Bank van 31 januari 2014 betreffende de nauwe samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten van deelnemende lidstaten die niet de euro als munt hebben (ECB/2014/5) (PB L 198 van 5.7.2014, blz. 7).
  69. De banken worden op een zodanig wijze gekozen dat de reikwijdte van de beoordeling strookt met artikel 6, lid 4, van de SSM-verordening en in grote lijnen vergelijkbaar is met de reikwijdte van de alomvattende beoordelingen die werden uitgevoerd i) in 2014, toen het SSM werd opgezet, en ii) in januari 2015, toen Litouwen de euro aannam. De instellingen worden gekozen op basis van hun omvang, risicoprofiel en algemeen belang voor de nationale economie. Daarbij wordt rekening gehouden met verschillende elementen, zoals het bedrijfsmodel van de instelling, haar interne governance en risicobeheer, haar kapitaalrisico's, haar liquiditeits- en financieringsrisico's en haar verwevenheid met de rest van het financiële stelsel.
  70. Zie het persbericht van de ECB van 20 juni 2018: “ECB updates manual for Asset Quality Review of banks”.
  71. Advies van de Europese Centrale Bank van 8 juli 2019 inzake nationale wetgeving die moet worden aangenomen met het oog op de totstandbrenging van nauwe samenwerking tussen de Europese Centrale Bank en Hrvatska narodna banka (CON/2019/25).
  72. Zie het persbericht van de ECB van 7 augustus 2019: “ECB to conduct comprehensive assessment of five Croatian banks”. Voor nadere informatie over de alomvattende beoordeling in Kroatië, zie Paragraaf 2.1.1.
  73. Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).
  74. Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 43).
  75. Artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
  76. ECB compliance with EBA guidelines and recommendations
  77. Nadere informatie over het vergoedingenkader is te vinden in Hoofdstuk 6.
  78. Het Stuurcomité ondersteunt de activiteiten van de Raad van Toezicht en bereidt de vergaderingen van de Raad voor. Het bestaat uit de Voorzitter van de Raad van Toezicht, de Vicevoorzitter van de Raad van Toezicht, één vertegenwoordiger van de ECB en vijf vertegenwoordigers van de nationale toezichthouders. De vijf vertegenwoordigers van de nationale toezichthouders worden benoemd voor één jaar door de Raad van Toezicht, op basis van een rotatiesysteem dat een eerlijke vertegenwoordiging van de landen waarborgt.
  79. Naast deze toezichtsbesluiten heeft de ECB impliciet haar goedkeuring gehecht aan 205 handelingen (zoals de vestiging van een bijkantoor) door geen bezwaar te maken binnen de wettelijke termijnen. Hiervan werden 103 besluiten goedgekeurd door het senior management binnen het delegatiekader.
  80. Dit zijn besluiten die werden voltooid of goedgekeurd tijdens de verslagperiode (uitgaande besluiten). Het aantal toezichtsbesluiten stemt niet overeen met het aantal vergunningsprocedures waarvan de ECB officieel in kennis werd gesteld tijdens de verslagperiode (inkomende kennisgevingsprocedures).
  81. Artikel 6, lid 7, van het Reglement van Orde van de Raad van Toezicht voorziet in een schriftelijke procedure voor het nemen van besluiten, tenzij ten minste drie stemgerechtigde leden van de Raad van Toezicht daartegen bezwaar maken. In dat geval wordt het punt op de agenda van de volgende vergadering van de Raad van Toezicht geplaatst. Normaal gesproken heeft de Raad van Toezicht ten minste vijf werkdagen nodig voor een schriftelijke procedure.
  82. Voor meer informatie, zie het Jaarverslag van de ECB over haar toezichtswerkzaamheden in 2017.
  83. De ABoR bestaat uit vijf leden: Jean-Paul Redouin (Voorzitter), Concetta Brescia Morra (Vicevoorzitter), Javier Arístegui, André Camilleri, Edgar Meister (tot 7 september 2019), Gerd Häusler (sinds 18 december 2019) plus twee plaatsvervangende leden: René Smits en Ivan Šramko. De Raad van Bestuur heeft in september 2019 de ambtstermijnen verlengd van Jean-Paul Redouin, Concetta Brescia Morra, Javier Arístegui, André Camilleri en René Smits. De ABoR werd opgericht krachtens Besluit ECB/2014/16 houdende de oprichting van een Administratieve Raad voor toetsing en de werkwijze daarvan. Dit Besluit werd gewijzigd bij Besluit (EU) 2019/1378 van de Europese Centrale Bank van 9 augustus 2019 (ECB/2019/27) ter verduidelijking van de rol van de plaatsvervangers en van de methodologie voor de omslag van de door de aanvragers en de ECB gemaakte kosten.
  84. Meer achtergrondinformatie over de ABoR is te vinden op de website van ECB-Bankentoezicht.
  85. Besluit (EU) 2019/976 van de Europese Centrale Bank van 29 mei 2019 houdende vaststelling van de beginselen voor het formuleren van doelstellingen en het delen van feedback in gezamenlijk toezichthoudende teams en tot intrekking van Besluit (EU) 2017/274 (ECB/2019/14) (PB L 157 van 14.6.2019, blz. 61).
  86. In een internationale missie ter plaatse worden de missieleider en minstens één teamlid niet geleverd door de NCA van het betrokken land van herkomst/ontvangst.
  87. In een missie ter plaatse van een gemengd team wordt de missieleider geleverd door de NCA van het betrokken land van herkomst/ontvangst en worden ten minste twee teamleden niet geleverd door de NCA van het betrokken land van herkomst/ontvangst.
  88. Besluit ECB/2014/39 bevat ook bepalingen over de organisatorische aspecten.
  89. Besluit van de Europese Centrale Bank van 17 september 2014 houdende de tenuitvoerlegging van scheiding tussen de monetaire beleidsfunctie en de toezichtfunctie van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/39) (PB L 300 van 18.10.2014, blz. 57).
  90. De Verordening Kapitaalvereisten bepaalt de rapportageverplichtingen onder FINREP (FINancial REPorting) en COREP (COmmon REPorting) voor kredietinstellingen. Deze rapportageverplichtingen worden nader toegelicht in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad. FINREP geldt als kader voor de verzameling van financiële informatie van bankinstellingen, COREP als kader voor de verzameling van financiële informatie over de berekening van Pijler 1.
  91. Het Banks’ Integrated Reporting Dictionary (BIRD) is een initiatief van de ECB en van de nationale centrale banken in het ESCB, in nauwe samenwerking met de Europese banksector. Het BIRD werd ontworpen om de rapportagelast voor de banken te verlichten. Op de website van de ECB is een nauwkeurige beschrijving gepubliceerd van de gegevens die moeten worden verkregen uit de interne IT-systemen van de banken om de verslagen op te stellen, alsook de door de autoriteiten vereiste duidelijk vastgestelde regels om deze gegevens te transformeren.
  92. Besluit (EU) 2019/685 van de ECB van 18 april 2019 betreffende het totale bedrag van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht voor 2019 (ECB/2019/10) (PB L 115 van 2.5.2019, blz. 16).
  93. Vanaf de vergoedingsperiode 2020 zullen de toezichtsvergoedingen van de ECB worden berekend op basis van de werkelijke jaarlijkse kosten, dus na de afsluiting van de vergoedingsperiode. Zie Paragraaf 6.2 voor meer informatie over de wijzigingen in het vergoedingenkader.
  94. Verordening (EU) 2019/2155 van de ECB tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1163/2014 betreffende een vergoeding voor toezicht (ECB/2019/37) (PB L 327 van 17.12.2019, blz. 70). Besluit (EU) 2019/2158 van de ECB betreffende de methodologie en procedures voor de gegevensvaststelling en ‐verzameling aangaande voor de berekening van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht toegepaste vergoedingsfactoren (ECB/2019/38) (PB L 327 van 17.12.2019, blz. 99).
  95. Verordening (EU) 2015/534 van de Europese Centrale Bank van 17 maart 2015 betreffende rapportage van financiële toezichtinformatie (ECB/2015/13) (PB L 86 van 31.3.2015, blz. 13).
  96. Voor de kleinste belangrijke instellingen, waarvan de totale activa € 10 miljard of minder bedragen, wordt de minimumvergoedingscomponent gehalveerd. Vanaf 2020 wordt de minimumvergoedingscomponent ook gehalveerd voor kleine minder belangrijke instellingen waarvan de totale activa € 1 miljard of minder bedragen.
  97. Nadere informatie over de handhavings- en sanctiewerkzaamheden is te vinden in Paragraaf 2.2.
  98. Het hier vermelde bedrag van inkomsten uit boetes (€ 7,0 miljoen) verschilt van het in Paragraaf 2.2 vermelde bedrag (€ 7,6 miljoen) als gevolg van verschillen in het tijdschema voor het boeken van de inkomsten.
Klokkenluiders