Zoekopties
Home Media Explainers Onderzoek & publicaties Statistieken Monetair beleid De euro Betalingsverkeer & markten Werken bij de ECB
Suggesties
Sorteren op

De Administratieve Raad voor Toetsing (Administrative Board of Review – ABoR) is een orgaan van de ECB dat de toezichtsbesluiten van de ECB toetst. Een verzoek tot toetsing kan worden ingediend door een natuurlijk persoon of rechtspersoon die rechtstreeks wordt geraakt door een toezichtsbesluit van de ECB. De leden van de ABoR zijn onafhankelijke externe deskundigen. Ze worden benoemd voor een periode van vijf jaar, die eenmaal kan worden verlengd. In dit document wordt de toetsingsprocedure van de ABoR beschreven en worden de belangrijkste kwesties en vragen belicht waarmee de raad in de eerste tien jaar (september 2014 tot september 2024) van zijn bestaan is geconfronteerd.

1 De toetsingsprocedure van de ABoR

De toetsingsprocedure van de ABoR wordt geregeld door de GTM-verordening (de belangrijkste wetgevingstekst over de rol van de ECB in het prudentieel toezicht) en het besluit van de ECB tot oprichting van de ABoR. Beide rechtshandelingen bepalen dat de leden van de ABoR en de twee plaatsvervangers onafhankelijk en in het openbaar belang moeten handelen. De ABoR moet binnen twee maanden na ontvangst van een volledig toetsingsverzoek een advies uitbrengen, tenzij het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk wordt bevonden[1]. De ABoR gaat na of het bestreden besluit procedureel en materieel conform de GTM-verordening is genomen. De Raad van Toezicht van de ECB neemt het besluit van de ABoR in overweging en legt een nieuw besluit voor aan de Raad van Bestuur van de ECB. Met dit nieuwe besluit kan de Raad van Toezicht het bestreden besluit intrekken, vervangen door een gewijzigd besluit of vervangen door een besluit met een identieke inhoud als het bestreden besluit.

1.1 Wie kan een besluit bij de ABoR aanvechten?

De ABoR heeft toetsingsverzoeken moeten behandelen van kredietinstellingen en andere entiteiten maar ook van natuurlijke personen, zoals aandeelhouders, bestuurders of kandidaat-verwervers van een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling. In de jurisprudentie van de ABoR en van de rechterlijke instanties van de Unie is vastgesteld dat de voormalige leiding van een bank de intrekking van de bankvergunning kan laten toetsen[2], maar aanvragen daartoe van aandeelhouders waren niet ontvankelijk.

1.2 Vertrouwelijkheid van de ABoR-toetsingsprocedure

De toetsingsprocedure van de ABoR is vertrouwelijk, overeenkomstig artikel 22, lid 2, van het ABoR-besluit.

De ABoR-adviezen worden niet gepubliceerd, maar de argumentatie van de ABoR kan deels openbaar worden gemaakt in rechtszaken voor rechterlijke instanties van de Unie. Toetsingen door de ABoR en sommige delen van de ABoR-adviezen kunnen openbaar worden gemaakt, indien het Hof van Justitie daar in latere gerechtelijke procedures naar verwijst. Het Hof van Justitie kan het advies van de ABoR in aanmerking nemen bij de beslechting van een zaak.

Wie een toetsingsverzoek wil indienen dient zich er rekenschap van te geven dat een eventueel tweede ECB-besluit, dat na de ABoR-toetsing door de ECB wordt vastgesteld, in de plaats treedt van het eerste besluit, en dat alle rechtszaken tegen het eerste besluit vanaf dat moment over het algemeen als niet ontvankelijk worden beschouwd.[3] Om het besluit dat na de toetsing door de ABoR is vastgesteld aan te vechten, moet een verzoek tot herziening van dit tweede besluit worden gedaan bij het Hof van Justitie. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de zaak is het mogelijk dat een verzoeker ook belang heeft bij het betwisten van het oorspronkelijke besluit.

Onder punt 2.11 is een overzicht opgenomen van de bij het Hof van Justitie aanhangige zaken waarin een ABoR-toetsing wordt genoemd.

1.3 Hoe verloopt een ABoR-toetsing?

Een ABoR-toetsing wordt gehouden naar aanleiding van een aanvraag van een natuurlijke of rechtspersoon die rechtstreeks wordt geraakt door een toezichtsbesluit van de ECB. Die aanvraag wordt een kennisgeving van toetsing genoemd en moet de redenen bevatten die verzoeker aanvoert tot onderbouwing van de stelling dat het bestreden besluit van de ECB niet formeel en/of materieel in overeenstemming is met de GTM-verordening.

Er vindt in beginsel geen overeenkomstige schriftelijke tegenindiening door de ECB plaats. Bij de toetsing van het bestreden besluit kan de ABoR echter kijken naar de bij de bestreden handeling gevoegde tabel met opmerkingen – die de opmerkingen van de adressaat van het besluit in de hoorzittingsfase weergeeft en hoe de ECB deze heeft beoordeeld[4] – om vast te stellen wat reeds in de administratieve procedure is besproken. De ABoR kan onderzoeken hoe de ECB de opmerkingen van verzoeker heeft beoordeeld en daarop heeft gereageerd in de fase van de hoorzitting die tot de vaststelling van het bestreden besluit heeft geleid. Dit heeft te maken met de uitgebreide reikwijdte van de toetsing, die de ABoR in staat stelt zowel de door de verzoeker aangevoerde gronden zoals uiteengezet in de kennisgeving van toetsing te onderzoeken, als eventuele inbreuken op essentiële procedurele vereisten na te gaan[5].

In veel gevallen bepaalt de ABoR dat een hoorzitting noodzakelijk is om het verzoek tot toetsing eerlijk te kunnen beoordelen. Tijdens de hoorzitting kunnen zowel verzoeker als de ECB hun argumenten naar voren brengen en de ABoR kan vragen stellen. De hoorzitting biedt verzoeker en de ECB een extra gelegenheid om hun standpunten uiteen te zetten.

Na overweging van de voorgelegde punten rondt de ABoR de toetsing af met een advies en stelt een gedragslijn voor. De Raad van Toezicht moet met deze gedragslijn rekening houden, maar kan deze volgen of niet volgen.[6]

1.4 Erkenning van de rol van de ABoR

De zaak L-Bank[7] was de eerste toetsing door de ABoR waarvan het daaropvolgende besluit aanleiding gaf tot gerechtelijke procedures. Het Gerecht en in hogere voorziening het Hof van Justitie hebben het advies van de ABoR in aanmerking genomen bij de beoordeling van de vraag of de motivering van het na toetsing door de ABoR door de ECB genomen besluit toereikend was. De rechterlijke instanties van de Unie hebben vastgesteld dat het bestreden besluit van de ECB, voor zover het in overeenstemming is met het voorstel in het advies van de ABoR, een uitbreiding van dat advies vormt en dat de daarin vervatte toelichtingen in aanmerking kunnen worden genomen om te bepalen of het bestreden besluit toereikend is gemotiveerd. De zaak L-Bank vormde een duidelijke erkenning van de rol van de ABoR, een erkenning die daarna ook in andere gerechtelijke uitspraken tot uiting is gekomen. Een voorbeeld hiervan is het arrest van het Gerecht in de zaak Arkéa uit 2017,[8], gewezen na een ander advies van de ABoR en in 2019 door het Hof van Justitie bevestigd.

2 Door de ABoR behandelde onderwerpen

Sinds de oprichting in 2014 heeft de ABoR tal van ECB-besluiten over diverse onderwerpen getoetst. Opmerkelijke kwesties zijn onder meer de significantie van kredietinstellingen in het kader van het SSM, de reikwijdte van het geconsolideerde toezicht, niet-naleving van prudentiële regels (bijvoorbeeld limieten aan grote risicoblootstellingen), corporate-governanceregels, de bevoegdheid om toezichtsmaatregelen te nemen op basis van het nationale recht, naleving van toezichtsvereisten, intrekking van bankvergunningen, administratieve sancties (waaronder anonimisering van een ECB-sanctie), in nationaal recht voorgeschreven administratieve maatregelen (invorderingsrente), verwerving van gekwalificeerde deelnemingen, het gebruik van interne modellen voor de berekening van het vereiste toetsingsvermogen[9] en inspecties ter plaatse. Hierdoor heeft de ABoR de gelegenheid gehad om eigen jurisprudentie te vormen; elementen daarvan worden hieronder uiteengezet.

2.1 Motivering van toezichtsmaatregelen

Een terugkerend element in ABoR-adviezen is de noodzaak voor de ECB om haar besluiten voldoende te motiveren, op een wijze die begrijpelijk is voor de verzoeker. De ABoR neemt in zijn adviezen een standaardverklaring op over de noodzaak van een ruimere motivering naarmate een besluit ingrijpender is:

‘Door de ECB genomen discretionaire maatregelen dienen consistent en evenredig te zijn. Een sterkere motivering is vereist naarmate de opgelegde maatregelen strenger zijn.’[10]

De ABoR heeft er steeds op aangedrongen dat ECB-besluiten ‘het bedrijfsmodel en de specifieke kenmerken van de kredietinstelling respecteren’. Ook heeft de raad gesteld dat ‘toezichtsbesluiten alleen effectief zijn en als rechtmatig worden beschouwd als ze afdoende gemotiveerd worden’, terwijl voor een ingrijpende toezichtsmaatregel ‘de motivering des te belangrijker is’: deze moet ‘verder gaan dan louter een beroep op het recht en [moet] het belang van het besluit voor het toezicht toelichten’.

2.2 Verenigbaarheid van de maatregel met het evenredigheidsbeginsel

Nauw verwant met het vorige punt is de cruciale rol van het evenredigheidsbeginsel in de adviezen van de ABoR, aangezien dit beginsel als leidraad moet dienen voor al het handelen van de EU-instellingen. Evenredigheid duikt in toetsingsprocedures steeds opnieuw op. In een van zijn eerste adviezen heeft de ABoR de ECB gevraagd de evenredigheid van haar besluit uitgebreid te motiveren en specifiek in te gaan op de door verzoeker aangevoerde gevolgen van het besluit.

De evenredigheid van ECB-maatregelen die door verzoekers worden betwist is voor de ABoR vooral lastig te beoordelen in gevallen waarin de ECB over discretionaire bevoegdheid beschikt. De ABoR is van oordeel dat de ECB bij de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid in alle gevallen de evenredigheid van haar maatregelen moet beoordelen en toelichten. Ook ten aanzien van de termijnen waarbinnen moet worden voldaan aan een bevel of verzoek van de ECB is rekening gehouden met het evenredigheidsbeginsel.

In een specifiek geval waarin kredietinstellingen krachtens de nationale wetgeving een vast bedrag moeten betalen wanneer ze de limieten voor grote blootstellingen overschrijden, concludeerde de ABoR dat de ECB bij de toepassing van die nationale wetgeving niet gewoon kon uitgaan van deze vaste bedragen, maar ook moest motiveren hoe ze het evenredigheidsbeginsel had toegepast. Het Gerecht hield terdege rekening met het advies van de ABoR en concludeerde dat de ECB zich op een juridisch onjuiste vooronderstelling had gebaseerd toen ze een besluit had vastgesteld waarbij de invorderingsrente automatisch werd geheven. Dit schaadde het onderzoek van de evenredigheid van de toepassing van het toepasselijke nationale recht, aangezien dit ertoe leidde dat de ECB de omstandigheden van het geval niet had onderzocht[11]. Het Gerecht verklaarde het besluit van de ECB nietig.

2.3 Lezing van het single rulebook

De vraag hoe de begrippen in het single rulebook moeten worden uitgelegd, hangt nauw samen met het motiveringsvereiste. De ABoR heeft verwijzingen naar ‘een gebrek aan motivatie’ ingezet om te benadrukken dat een besluit van de ECB was gebaseerd op een interpretatie waarvan niet werd uitgelegd waarom deze was gekozen en toegepast, met name wanneer werd afgeweken van de officiële richtsnoeren van regelgevende agentschappen. Voorbeelden hiervan zijn de ABoR-analyse van de ECB-interpretatie van de term ‘gezamenlijke zeggenschap’ als bedoeld in artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU betreffende jaarlijkse financiële overzichten (in gevallen van overheersende invloed of zeggenschap), proportionele consolidatie zoals geregeld in artikel 26 van Richtlijn 2013/34/EU in het geval van joint ventures, en het ‘integriteitscriterium’ in de door de Europese toezichthoudende autoriteiten vastgestelde Gemeenschappelijke richtsnoeren voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van gekwalificeerde deelnemingen in de financiële sector.[12]

De ABoR heeft vaak te maken gehad met de richtsnoeren van de Europese Bankautoriteit (EBA), met name inzake geschiktheidsvereisten voor leden van het leidinggevend orgaan van een bank (EBA/GL/2012/06), het proces van prudentiële toetsing en evaluatie (SREP) (EBA/GL/2014/13) en de classificatie van instellingen als ‘andere systeemrelevante instellingen’ EBA/GL/2014/10). Ook de bovengenoemde Gemeenschappelijke richtsnoeren voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van gekwalificeerde deelnemingen (JC/GL/2016/01) zijn in de beraadslagingen van de ABoR aan de orde gekomen. De EBA-richtsnoeren inzake PD-raming, LGD-raming en de behandeling van blootstellingen ten aanzien waarvan zich een wanbetaling heeft voorgedaan (EBA/GL/2017/16) hebben een rol gespeeld bij enkele ABoR-beoordelingen. Bovendien heeft de ABoR een beroep gedaan op de EBA-richtsnoeren die zijn vastgesteld op grond van artikel 396, lid 3, van de Verordening kapitaalvereisten (CRR) (EBA/GL/2021/09). Net als alle bevoegde autoriteiten dient de ECB zich te houden aan de richtsnoeren van de regelgevende instanties van de EU en elke afwijking daarvan te rechtvaardigen.

2.4 Nationale wetgeving onvoldoende geharmoniseerd

Verschillen in nationale toezichtsregels vormen een uitdaging voor zowel de ECB als de ABoR. Hiervan wordt specifiek melding gemaakt in het Jaarverslag 2015[13] van de ECB en nogmaals in het Jaarverslag 2016[14] van de ECB. Ook over de status van nationaal ‘recht’ lopen de meningen soms uiteen, bijvoorbeeld ten aanzien van indirecte of andere minder formele communicatiemethoden van nationale autoriteiten.

2.5 Recht van verweer in geval van intrekking van de vergunning: status van de aandeelhouders en de raad van bestuur

Zoals hierboven is aangegeven, heeft het Hof van Justitie beslist dat de aandeelhouders van een bank niet kunnen optreden om de belangen van die bank (en indirect hun eigen belangen) te verdedigen door een verzoek tot toetsing in te dienen. Deze kwestie deed zich voor bij zaken waarin de betrokken entiteit zich al in een liquidatieprocedure bevond of waarin de leiding was ontslagen als gevolg van liquidatie of de benoeming van een bijzonder bewindvoerder.

De intrekking van de vergunning van Trasta leidde tot een toetsing door de ABoR en vervolgens tot gerechtelijke procedures van de aandeelhouders tegen de ECB en de Europese Commissie. Het Hof van Justitie verwierp een eerdere uitspraak van het Gerecht dat de aandeelhouders ontvankelijk waren[15] en besloot, conform de oorspronkelijke benadering van de ABoR[16], de aanvankelijk gemachtigde advocaat in zijn beroep namens de bank ontvankelijk te verklaren, en de aandeelhouders van de bank ten aanzien van hun verweer tegen de intrekking van de bankvergunning niet ontvankelijk te verklaren[17]. Tegelijkertijd heeft het Hof van Justitie in een andere zaak die niet werd voorafgegaan door een ABoR-toetsing benadrukt dat niet in alle gevallen residuele vertegenwoordigingsbevoegdheden voor de voormalige leiding blijven bestaan. In dat specifieke geval was een bevoegde persoon aangewezen om de bank te vertegenwoordigen en was er geen bewezen belangenconflict dat verhinderde dat die persoon de bank vertegenwoordigde; daarom erkende de rechter het voormalige leidinggevend orgaan niet als vertegenwoordiging van de bank[18].

In de zaak-Nemea heeft de ABoR een verzoek tot toetsing ontvangen dat gezamenlijk door directeuren en aandeelhouders van de bank was ingediend[19].

In een ander geval heeft het Gerecht in een zaak die eveneens betrekking had op intrekking van een bankvergunning en een toetsing door de ABoR de niet-ontvankelijkheid van de aandeelhouders om het besluit van de ECB aan te vechten, bevestigd[20]. Deze aanpak is in overeenstemming met de uitspraken in de ABLV-zaken, waarin de bevoegdheid van de aandeelhouders om de besluiten van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad aan te vechten, niet werd geaccepteerd [21].

2.6 Nieuwe ontwikkelingen en nieuwe feiten

Bijzonder lastig zijn nieuwe ontwikkelingen die zich voordoen na het bestreden besluit of nieuwe feiten die zich voordoen tijdens het toetsingsproces. Bij een administratieve toetsing moet worden beoordeeld of de rechtshandeling in overeenstemming is met het rechtskader dat gold toen de bestreden handeling werd vastgesteld. Desalniettemin negeert de ABoR nieuwe feiten die zich tijdens de hoorzitting voordoen niet, noch worden materiële wijzigingen van de situatie van verzoeker buiten beschouwing gelaten. De ABoR erkent relevante veranderingen die in de praktijk optreden en stelt de Raad van Toezicht voor er rekening mee te houden.

De Raad van Toezicht onderzoekt de zaak opnieuw na ontvangst van het ABoR-advies en is bevoegd om daarbij alle relevante overwegingen in aanmerking te nemen, zoals bevestigd door het Gerecht in de zaak Versobank[22].

2.7 Het recht om te worden gehoord

De ABoR heeft vastgesteld dat waarborging van het effectieve recht om te worden gehoord vereist dat de volledige reikwijdte van een overwogen toezichtsmaatregel binnen een redelijke termijn met de aanvrager wordt besproken, voordat een besluit definitief wordt. Na de wijzigingen van het ABoR-besluit in 2023 is nu uitdrukkelijk bevestigd dat de ABoR kan beoordelen of het recht om te worden gehoord in de administratieve procedure is geëerbiedigd, zelfs wanneer de verzoeker deze grond niet naar voren heeft gebracht[23].

2.8 Gelijk speelveld

In sommige toetsingszaken werd de ABoR geconfronteerd met argumenten van de strekking dat een ECB-besluit het gelijke speelveld niet respecteerde, aangezien het besluit voor de verzoeker negatieve gevolgen op de bankenmarkt zou hebben. De ABoR beoordeelt dergelijke argumenten op basis van het gelijkheidsbeginsel en de taak van ECB-Bankentoezicht om consistente prudentiële normen in het hele eurogebied te bevorderen. In deze gevallen benadrukt de ABoR dat de ECB, om een gelijk speelveld te waarborgen, haar prudentiële bevoegdheden in alle deelnemende lidstaten consistent dient toe te passen, in overeenstemming met alle algemene beginselen die in het juridisch kader van de Unie zijn vastgelegd.

2.9 Opschorting van het bestreden besluit

De ABoR heeft bepaald dat in een buitengewone situatie, zoals de coronapandemie, en na afweging van de betreffende belangen, opschorting van de toepassing van een prudentieel besluit van de ECB gerechtvaardigd kan zijn.

2.10 Sancties

De ABoR heeft verschillende verzoeken om toetsing van ECB-besluiten tot oplegging van sancties in de vorm van geldboetes onderzocht. Verzoekers hebben met name de evenredigheid van de opgelegde boetes betwist en of de ECB alle relevante omstandigheden in aanmerking had genomen. In één specifiek geval oordeelde de ABoR dat het evenredigheidsbeginsel in aanmerking moet worden genomen bij de toepassing van de verschillende elementen in de ECB-methodologie voor het opleggen van administratieve sancties, onder meer bij het bepalen van de mate van wangedrag en de ernst van de inbreuk in kwestie. Dit bracht de ABoR ertoe de ECB voor te stellen haar oorspronkelijke besluit te wijzigen.

Over de publicatie van sancties is de ABoR van oordeel dat een geanonimiseerde sanctie alleen gerechtvaardigd is als de bekendmaking van de sanctie waarschijnlijk aanzienlijke negatieve gevolgen voor de verzoeker zal hebben. Publicatie in geanonimiseerde vorm werd alleen in specifieke gevallen toegestaan. De bekendmaking van een sanctiebesluit was zelf geen sanctie en evenmin een bijkomend element van de sanctie, maar een door de wetgever opgelegde verplichting om de afschrikkende werking van een sanctie in het algemeen te waarborgen door het publiek te informeren. De ABoR heeft geoordeeld dat bij de beoordeling of de bekendmaking de verzoeker onevenredige schade zou toebrengen[24] uitsluitend zou worden gekeken naar de mogelijke gevolgen van de bekendmaking. Daarbij werd niet opnieuw ingegaan op elementen die eerder in aanmerking waren genomen om de evenredigheid van de sanctie te bepalen. Tot slot heeft de ABoR geoordeeld dat de evenredigheid van het besluit tot bekendmaking van de sanctie wordt gewaarborgd door een beoordeling van de uitzonderingen waarin de wetgever voorziet in artikel 68, lid 2, van de Richtlijn kapitaalvereisten en artikel 132, lid 1, van de GTM-kaderverordening op grond waarvan anonimisering dient plaats te vinden. Deze benadering wordt ook gevolgd door het Gerecht.[25]

2.11 Overzicht van openbaar gemaakte ABoR-toetsingen

Hieronder volgt een overzicht van de ABoR-zaken die voor nadere toetsing aan de rechterlijke instanties van de Unie zijn voorgelegd. In deze zaken zijn verschillende kwesties aan de orde gekomen, met name de intrekking van een bankvergunning samen met de prejudiciële vraag over de ontvankelijkheid van de aandeelhouders in Trasta (zaak T-247/16 en T-698/16), Niemelä e.a./ECB ( zaak T-321/17) en Ukrselhosprom PCF en Versobank/ECB (zaken T-351/18 en T-584/18). Vermeldenswaard zijn verder de arresten in de zaak L-Bank (zaak C-450/17 P) over significantie, Arkéa (zaken C-152/18 P en C-153/18 P) betreffende een SREP-besluit en het vaststellen van ruime bevoegdheden voor de ECB uit hoofde van artikel 16 van de GTM-verordening (zaken T‑150/18 en T‑345/18). De zaken rond Crédit Agricole (T-133/16 tot en met T-136/16) hadden betrekking op een combinatie van uitvoerende en niet uitvoerende functies, waarbij het Gerecht tot dezelfde conclusie kwam als de ABoR, maar daarbij een andere redenering volgde, zoals blijkt uit deze samenvatting. Het opleggen van sancties kwam voor de rechter in VQ/ECB (zaak T-203/18), en uit openbare informatie over de sanctie blijkt dat de zaak betrekking had op Banco Sabadell, waarover de ABoR advies had uitgebracht.[26] De zaken rond Sberbank (zaken T-647/21 en T-99/22) betreffen de regels voor het door de ECB opleggen van invorderingsrente – een niet-geharmoniseerde administratieve maatregel in de zin van artikel 65, lid 1, van de richtlijn kapitaalvereisten.

Verder heeft de ABoR meermaals advies uitgebracht in zaken waarbij vervolgens in de aanvraag voor rechterlijke toetsing geen melding werd gemaakt van de eerdere administratieve toetsing, alsook in zaken die nog onder de rechter zijn. Deze ABoR-toetsingen zijn daarom nog niet openbaar.

Tabel 1

Overzicht van openbaar gemaakte ABoR-toetsingen

Zaaknummer

Onderwerp

1

L-Bank (zaken T-122/15 en C-450/17 P)

Significantie van kredietinstellingen

2

Arkéa (zaken T‑712/15, T-52/16, C-152/18 P en C-153/18 P)

SREP

3

Crédit Agricole (zaken T-133/16, T-134/16 en T-135/16)

Combineren van uitvoerende en niet-uitvoerende functies

4

Trasta (zaken T-247/16, T-698/16 en C-663/17 P, C-665/17 P en C-669/17 P)

Intrekking van een vergunning als kredietinstelling

5

Niemelä e.a. (zaak T-321/17)

Intrekking van een vergunning als kredietinstelling

6

BNP Paribas (zaken T-150/18 en T-345/18)

SREP

7

Ukrselhosprom PCF en Versobank (zaken T-351/18 en T-584/18)

Intrekking van een vergunning als kredietinstelling

8

VQ (zaak T-203/18)

Sancties

9

Sberbank (zaken T-647/21 en T-99/22)

Administratieve maatregelen

10

HKB (zaak T-323/22)

Verwerving van gekwalificeerde deelnemingen

Naast de uitspraken van de rechterlijke instanties van de Unie is door de ABoR zelf informatie over toetsingsverzoeken naar buiten gebracht met betrekking tot de onderstaande algemene onderwerpen:

Tabel 2

Aantal toetsingen uitgevoerd door de ABoR

Totaal*

2024*

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

Afgeronde adviezen van de ABoR

36

-

3

2

1

2

5**

4

4

6

6

3

Adviezen van de ABoR waarin wordt voorgesteld het betwiste besluit te vervangen door een besluit met dezelfde inhoud

17

-

3***

-

-

1

1

3

4

1

2

2

Adviezen van de ABoR waarin wordt voorgesteld het betwiste besluit te vervangen door een gewijzigd besluit of een besluit met een betere motivering

10

-

-

1

-

-

1

1

-

2

4

1

Adviezen van de ABoR waarin wordt voorgesteld om het betwiste besluit in te trekken en te vervangen door een nieuw besluit

1

-

-

-

-

-

1

-

-

-

-

-

Adviezen van de ABoR waarin wordt voorgesteld het betwiste besluit in te trekken

1

-

-

-

1

-

-

-

-

-

-

-

Adviezen van de ABoR waarin het verzoek niet ontvankelijk wordt verklaard

7

-

-

1

-

1

2

-

-

3

-

-

Ingetrokken verzoeken

7

-

1

1

-

-

-

1

-

1

2

1

Schorsingsvoorstel van de ABoR

1

-

-

-

-

1

-

-

-

-

-

-

Bron: ECB.
* De afsluitdatum is 31 augustus 2024.
** Eén advies had betrekking op twee ECB-besluiten.
*** In een van de drie adviezen stelde de ABoR voor dat de Raad van Toezicht het betwiste besluit zou vervangen door een besluit met dezelfde toezichtsmaatregelen.

© Europese Centrale Bank 2024

Postadres 60640 Frankfurt am Main, Duitsland
Telefoon +49 69 1344 0
Website www.bankingsupervision.europa.eu

Alle rechten voorbehouden. Reproductie voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is alleen toegestaan met bronvermelding.

De afsluitdatum voor de gegevens in dit verslag was 31 augustus 2024.

Voor specifieke terminologie, zie de SSM-termenlijst (uitsluitend in het Engels beschikbaar).

PDF ISBN , ISSN 978-92-899-6799-0, doi:, 10.2866/845331

HTML ISBN 978-92-899-6796-9, doi:10.2866/12911, QB-09-24-609-NL-Q


  1. Als de ABoR het verzoek om toetsing kennelijk niet-ontvankelijk acht, kan het verzoek binnen tien werkdagen na ontvangst van de volledige kennisgeving van toetsing niet-ontvankelijk worden verklaard, zoals bepaald in artikel 11, lid 2, van het ABoR-besluit. Indien het verzoek om toetsing overeenkomstig artikel 11, lid 2 niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt geen advies over de toetsing vastgesteld.

  2. Zie het arrest van 5 november 2019, ECB/Trasta Komercbanka e.a., gevoegde zaken C-663/17 P, C-665/17 P en C-669/17 P, ECLI:EU:C:2019:923. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden is het echter mogelijk dat de voormalige leiding van de bank niet de bank vertegenwoordigt bij de betwisting van de intrekking van de bankvergunning, zoals bepaald in het arrest van 8 februari 2024, Pilatus Bank e.a./ECB e.a., zaak C-256/22 P, ECLI:EU:C:2024:125.

  3. Dit volgt uit het arrest van 6 oktober 2021, Ukrselhosprom PCF en Versobank/ECB, gevoegde zaken T-351/18 en T-584/18, ECLI:EU:T:2021:669, en arrest van 7 september 2023, Versobank AS en Ukrselhosprom PCF/ECB e.a., zaak C-803/21 P, ECLI:EU:C:2023:630, evenals de beschikking van 17 november 2021, Fursin e.a./ECB, zaak T-247/16 RENV, en de beschikking van 20 december 2021, Niemelä e.a./ECB, zaak T-321/17, ECLI:EU:T:2021:942. Er zij echter op gewezen dat advocaat-generaal Kokott in haar advies in het kader van het beroep dat aanhangig is tegen het arrest in zaak T-321/17 (ECLI:EU:C:2023:935) tot de conclusie kwam dat het belang van een verzoeker om de onmiddellijke nadelige rechtsgevolgen van het oorspronkelijke besluit weg te nemen door de ECB de nodige maatregelen te laten nemen ter uitvoering van een arrest tot nietigverklaring van dat besluit – overeenkomstig artikel 266, eerste alinea, VWEU – en om dat arrest te gebruiken als grondslag voor een beroep tot schadevergoeding, bleef bestaan, ook al was dat oorspronkelijke besluit vervangen door een tweede besluit na toetsing door de ABoR.

  4. Zie ook artikel 22 van de GTM-verordening over het recht om te worden gehoord.

  5. Zie Artikel 10, lid 2, van het ABoR-besluit.

  6. ‘De raad van toezicht houdt rekening met het advies van de administratieve raad voor toetsing’ (artikel 24, lid 7, van de GTM-verordening); ‘De beoordeling door de raad van toezicht is niet beperkt tot de motivering door de verzoeker zoals bedoeld in de kennisgeving van toetsing, maar kan in zijn voorstel voor een nieuw ontwerpbesluit ook rekening houden met andere factoren’ (artikel 17, lid 1, van het ABoR-besluit).

  7. De ECB werd in de uitspraken in het gelijk gesteld. Van breder belang is de erkenning door het Gerecht van de exclusiviteit van de prudentiële bevoegdheden van de ECB in zijn arrest van 16 mei 2017, Landeskreditbank Baden-Württemberg/ECB, zaak T-122/15, ECLI:EU:T:2017:337. Deze uitspraak werd in hogere voorziening bekrachtigd door het Hof van Justitie in een arrest van 8 mei 2019: Landeskreditbank Baden-Württemberg/ECB, zaak C-450/17 P, ECLI:EU:C:2019:372. Bovendien heeft het Duitse Constitutionele Hof in zijn arrest van 30 juli 2019 (2 BvR 1685/14, 2 BvR 2631/14) een lezing gegeven van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak L-Bank.

  8. Zie het arrest van 13 december 2017, Crédit mutuel Arkéa/ECB, zaak T-712/15, ECLI:EU:T:2017:900, het arrest van 13 december 2017, Crédit mutuel Arkéa/ECB, zaak T-52/16, ECLI:EU:T:2017:902 en het arrest van 2 oktober 2019, Crédit Mutuel Arkéa/Europese Centrale Bank, gevoegde zaken C-152/18 P en C-153/18 P, ECLI:EU:C:2019:810. Het arrest in de zaak Arkéa heeft betrekking op een SREP-besluit ten aanzien van de Crédit Mutuel-groep, waarvan Arkéa deel uitmaakt, en waarvan het de laatste tijd tegen zijn wil deel uitmaakt vanwege een geschil tussen Arkéa en het centrale orgaan van deze groep Franse coöperatieve banken, de Confédération Nationale du Crédit Mutuel (CNCM), en een andere groep coöperatieve banken (de CM11-CIC-groep). Zie de samenvattingen van de arresten.

  9. In het kader van de door de ECB gerapporteerde gerichte toetsing van interne modellen (targeted review of internal models – TRIM).

  10. De door de AboR gevolgde aanpak ten aanzien van de motivering is in het jaarverslag 2017 openbaar gemaakt: ‘De Administratieve Raad was met name van oordeel dat er een sterkere motivering is vereist naarmate de opgelegde maatregelen strenger zijn.’

  11. Arrest van 28 februari 2024, SBER Vermögensverwaltungs AG/ECB e.a., gevoegde zaken T-647/21 en T-99/22, ECLI:EU:T:2024:127, punten 44-81.

  12. Gemeenschappelijke richtsnoeren inzake de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van gekwalificeerde deelnemingen in de financiële sector (PB/GL/2016/01) van 20 december 2016.

  13. ‘Bij de behandeling van deze onderwerpen heeft de Raad een gebrek aan harmonisatie bij de nationale implementatie van Europees recht geconstateerd op terreinen als de consolidatie van banken of geschiktheidseisen. Bij het onderzoek voor de toetsingsverzoeken heeft de Raad geconstateerd dat er vele verschillende interpretaties door kredietinstellingen zijn toegestaan, wat het moeilijk maakt ECB-besluiten consistent te toetsen.' In hun gezamenlijke artikel, The Administrative Board of Review of the European Central Bank: Experience After 2 Years in European Business Organization Law Review, september 2017, merken Concetta Brescia Morra, Andrea Magliari en René Smits ook op dat ‘de diversiteit van het nationale recht ook voor de ABoR een grote uitdaging vormt’.

  14. In het jaarverslag van 2016 werd opgemerkt: ‘De toetsing van ECB-besluiten was met name lastig vanwege de versnipperde regelgeving (Europees recht dat op verschillende manieren in nationaal recht is omgezet) en de grote manoeuvreerruimte die op nationaal niveau nog altijd bestaat.’

  15. Beschikking van 12 september 2017, Trasta Komercbanka AS/ECB, zaak T-247/16, ECLI:EU:T:2017:623, waarbij de vordering van Trasta Komercbanka niet-ontvankelijk is verklaard en de vordering van de aandeelhouders ontvankelijk is verklaard.

  16. Zie de conclusie van advocaat-generaal Kokott van 11 april 2019 in de gevoegde zaken C-663/17 P, C-665/17 P en C-669/17 P, ECLI:EU:C:2019:323, punten 19 en 74.

  17. Arrest van 5 november 2019, ECB/Trasta Komercbanka e.a., gevoegde zaken C-663/17 P, C-665/17 P en C-669/17 P, ECLI:EU:C:2019:923.

  18. Arrest van 8 februari 2024, Pilatus Bank e.a./ECB e.a., zaak C-256/22 P, ECLI:EU:C:2024:125, punten 34-73.

  19. Zie beschikking van 20 december 2021, Niemelä e.a./ECB, zaak T-321/17, ECLI:EU:T:2021:942, hogere voorziening aanhangig (zaak C-181/22 P).

  20. Arrest van 6 oktober 2021, Ukrselhosprom PCF en Versobank/ECB, gevoegde zaken T-351/18 en T-584/18, ECLI:EU:T:2021:669 en arrest van 7 september 2023, Versobank AS en Ukrselhosprom PCF/ECB e.a., zaak C-803/21 P, ECLI:EU:C:2023:630.

  21. Beschikking van 14 mei 2020, Bernis e.a./SRB, zaak T-282/18, ECLI:EU:T:2020:209, arrest van 24 februari 2022, Bernis e.a./SRB, zaak C-364/20 P, ECLI:EU:C:2022:115 en arrest van 6 juli 2022, ABLV Bank/SRB, zaak T-280/18, ECLI:EU:T:2022:429, hogere voorziening aanhangig (zaak C-602/22 P).

  22. Arrest van 6 oktober 2021, Ukrselhosprom PCF en Versobank/ECB, gevoegde zaken T-351/18 en T-584/18, ECLI:EU:T:2021:669 punt 79.

  23. Zie Artikel 10, lid 2, van het ABoR-Besluit.

  24. Onder onevenredige schade voor verzoeker wordt verstaan schade die verder gaat dan een negatieve invloed op de reputatie van de onder toezicht staande entiteit en haar reputatie op de markt, want dat is wat de wetgever met zijn publicatiebevel aanvaardt als effect van de bekendmaking van een sanctie wegens inbreuk op een prudentiële regel.

  25. Arrest van 8 juli 2020, VQ/ECB, zaak T-203/18, ECLI:EU:T:2020:313, punten 69-99.

  26. Arrest van 8 juli 2020, VQ/ECB, zaak T-203/18, ECLI:EU:T:2020:313, punten 7 en 8.

Klokkenluiders