Zoekopties
Home Media Explainers Onderzoek & publicaties Statistieken Monetair beleid De euro Betalingsverkeer & markten Werken bij de ECB
Suggesties
Sorteren op

Veelgestelde vragen over de verplichte oprichting van een intermediaire EU-moederonderneming

Deel 1 – Algemene informatie Deel 2 – Een intermediaire EU-moederonderneming opzetten Deel 3 – Een tweede intermediaire EU-moederonderneming aanvragen

Deel 1 – Algemene informatie

Wat is een intermediaire EU-moederonderneming? Waarom is zo’n onderneming van belang?

Wanneer twee instellingen (banken en beleggingsondernemingen) in de Europese Unie deel van dezelfde groep uit een derde land uitmaken, moeten ze in de EU één intermediaire moederentiteit oprichten (of in een beperkt aantal gevallen twee intermediaire moederentiteiten). Deze verplichting geldt als de activa in de EU van de groep uit een derde land waartoe deze instellingen behoren, een bepaalde drempelwaarde overschrijden. Deze intermediaire moederentiteit wordt een intermediaire EU-moederonderneming (intermediate EU parent undertaking – IPU) genoemd.

Het oprichten van één moederentiteit in de EU zorgt ervoor dat gemeenschappelijk toezicht op geconsolideerde basis kan worden gehouden op de EU-activiteiten van de groep uit een derde land, in plaats van individueel toezicht op verscheidene, op zichzelf staande entiteiten.

* De landen en juridische entiteiten in het voorbeeld dienen slechts ter illustratie.

Wat is de verplichting tot oprichting van een intermediaire EU-moederonderneming op grond van artikel 21 ter van de richtlijn kapitaalvereisten en wanneer gaat deze in?

Op grond van artikel 21 ter van Richtlijn 2013/36/EU (Capital Requirements Directive – CRD) moeten in de Europese Unie gevestigde banken en beleggingsondernemingen die een dochteronderneming zijn van een groep uit een derde land één enkele intermediaire EU-moederonderneming oprichten. De verplichting geldt als de groep uit een derde land twee of meer in de EU gevestigde instellingen (banken en beleggingsondernemingen) heeft, met een totale waarde van de activa in de EU van ten minste € 40 miljard, inclusief de activa van de bijkantoren in de EU van de groep uit een derde land.

In uitzonderlijke gevallen kunnen de bevoegde autoriteiten instellingen vrijstellen van deze verplichting en toestaan dat er twee IPU's worden opgericht. Dan moet er wel aan bepaalde voorwaarden van de CRD worden voldaan.

De verplichting om een IPU op te zetten geldt sinds 29 december 2020 (of de datum waarop de lidstaat de CRD heeft omgezet, als die later is). Er geldt echter een overgangsregeling voor groepen uit een derde land die op 27 juni 2019 via meer dan één instelling actief waren in de EU (met inbegrip van het Verenigd Koninkrijk) en die activa in de EU hadden met een totale waarde van ten minste € 40 miljard. Deze groepen hebben tot 30 december 2023 om aan de verplichting tot oprichting van één of, in voorkomend geval, twee IPU’s te voldoen.

Waarom moet er een intermediaire EU-moederonderneming worden opgericht?

Vanuit het perspectief van het toezicht zorgt de oprichting van een intermediaire EU-moederonderneming ervoor dat alle in de EU gevestigde instellingen (banken en beleggingsondernemingen) van de groep uit een derde land worden samengebracht onder één moederentiteit in de EU. Dit betekent dat een consoliderend toezichthouder de risico's en financiële veiligheid en soliditeit van de gehele groep in de EU kan beoordelen en dus de prudentiële eisen op geconsolideerde basis kan toepassen.

Welke entiteiten kunnen een intermediaire EU-moederonderneming zijn?

Volgens artikel 21 ter van de CRD moet een intermediaire EU-moederonderneming (IPU) een kredietinstelling zijn, of een financiële holding of een gemengde financiële holding. Als alle in de EU gevestigde dochterondernemingen van de groep uit een derde land een beleggingsonderneming zijn, of als in verband met beleggingsdiensten een tweede IPU moet worden opgericht om te voldoen aan de verplichte scheiding van activiteiten, kan de IPU (of de tweede IPU) een beleggingsonderneming zijn.

Wat gebeurt er met in de EU gevestigde bijkantoren van een groep uit een derde land bij oprichting van een intermediaire EU-moederonderneming?

De activa van de in de EU gevestigde bijkantoren van een groep uit een derde land worden meegenomen in de berekening van de totale activa van de groep uit een derde land, maar deze bijkantoren hoeven niet bij de intermediaire EU-moederonderneming te worden ondergebracht. Ze kunnen een bijkantoor blijven van de moederonderneming uit een derde land en onder toezicht blijven staan van de desbetreffende nationale bevoegde autoriteit(en).

Is de ECB altijd de toezichthouder van de groep onder de intermediaire EU-moederonderneming?

Nee. Ook hierbij gelden de significantiecriteria en de verdeling van bevoegdheden binnen het Europees bankentoezicht. De intermediaire EU-moederondernemingen die aan de significantiecriteria voldoen, staan onder direct toezicht van de ECB. Die intermediaire ondernemingen die als  minder belangrijke instelling worden aangemerkt, staan onder direct toezicht van de nationale toezichthouder. Het toezicht op bijkantoren uit derde landen blijft in handen van de desbetreffende nationale bevoegde autoriteiten.

Wanneer wordt aangenomen dat de drempel van € 40 miljard voor oprichting van een intermediaire EU-moederonderneming is bereikt? Wat wordt verwacht van instellingen (banken en beleggingsondernemingen) waarvan de moederentiteit in een derde land is gevestigd?

  1. De richtsnoeren betreffende intermediaire EU-moederondernemingen van de Europese Bankautoriteit bevatten al nuttige informatie voor beantwoording van deze vragen. Volgens deze richtsnoeren wordt aangenomen dat de IPU-drempel is bereikt als het gemiddelde van de totale waarde van de activa in de EU van de groep uit een derde land € 40 miljard of meer bedraagt in de voorgaande vier kwartalen. De totale activa zijn de som van de activa van de moederinstellingen in de EU, geconsolideerd conform artikel 18 CRR op het hoogste consolidatieniveau, plus de activa van de op zichzelf staande instellingen in de EU die dochteronderneming zijn van dezelfde groep uit een derde land, en de activa van de bijkantoren in de EU van dezelfde groep uit een derde land.
  2. Belangrijke instellingen met een in een derde land gevestigde moederentiteit dienen te beoordelen of ze (eventueel in de nabije toekomst) een IPU moeten oprichten. Zo ja, dan onderhouden ze contact met hun gezamenlijke toezichtsteam (JST) van de ECB over hoe ze gaan voldoen aan de CRD als omgezet in nationale wetgeving.

Deel 2 – Een intermediaire EU-moederonderneming opzetten

Welke procedures spelen een rol in het oprichten van een intermediaire EU-moederonderneming?

  1. In de meeste gevallen leidt de oprichting van een intermediaire EU-moederonderneming (IPU) tot een vorm van herstructurering van de groep uit een derde land. Deze kan bijvoorbeeld uitmonden in een verandering in de zeggenschapsketen (die een vergunning via een procedure voor een gekwalificeerde deelneming vergt) of de oprichting van een nieuwe moederonderneming. Voor een financiële holding geldt na de herziening van de CRD (CRD V) een nieuwe goedkeuringseis (artikel 21 bis CRD). Voor een kredietinstelling of beleggingsonderneming gelden de overeenkomstige vergunningsprocedures van respectievelijk artikel 8 of 8 bis van CRD V, en artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU.

Meer informatie hierover is te vinden op de webpagina van ECB-Bankentoezicht over vergunningen.

Deel 3 – Een tweede intermediaire EU-moederonderneming aanvragen

Onder welke voorwaarden zijn twee intermediaire EU-moederondernemingen toegestaan?

In overeenstemming met artikel 21 ter, lid 2, van de CRD kunnen de bevoegde autoriteiten twee intermediaire EU-moederondernemingen toestaan als de oprichting van één enkele intermediaire EU-moederonderneming:

  1. niet in overeenstemming zou zijn met een verplichte scheiding van activiteiten die wordt opgelegd bij de regels of door de toezichthoudende autoriteiten van het derde land waar de uiteindelijke moederonderneming van de groep uit een derde land haar hoofdkantoor heeft (‘voorwaarde a’); of
  2. de afwikkelbaarheid minder doeltreffend zou maken dan wanneer er twee intermediaire EU-moederondernemingen zouden zijn volgens een beoordeling die is verricht door de bevoegde afwikkelingsautoriteit van de intermediaire EU-moederonderneming (‘voorwaarde b’).

Banken die van deze vrijstelling gebruik willen maken, moeten contact opnemen met hun toezichthouder.

Gelden er beperkingen ten aanzien van de toegestane activiteiten van de tweede intermediaire EU-moederonderneming en haar groep, als deze wordt goedgekeurd met als reden dat wetgeving van een derde land een scheiding van activiteiten voorschrijft?

Ja. De tweede intermediaire EU-moederonderneming moet worden opgezet om ervoor te zorgen dat de groep uit een derde land diensten mag blijven verlenen die structureel moeten worden gescheiden (‘gescheiden diensten’). Dit betekent dat de tweede IPU – en de instellingen in de groep van deze IPU – slechts diensten mogen leveren die gescheiden zijn van de activiteiten van de eerste IPU. Daarbij worden de eisen gevolgd die de toezichthoudende autoriteiten van het derde land opleggen met betrekking tot de scheidingsregels en wordt rekening gehouden met de algehele structuur van de groep uit een derde land.

Klokkenluiders