Zoekopties
Home Media Explainers Onderzoek & publicaties Statistieken Monetair beleid De euro Betalingsverkeer & markten Werken bij de ECB
Suggesties
Sorteren op

Voorwoord van Mario Draghi, President van de ECB

Toen in 2012 werd besloten om in het eurogebied een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme op te zetten, waren er nogal wat critici die stelden dat dit ofwel onmogelijk was, ofwel eindeloos zou duren. Desondanks hebben we de eerste verjaardag van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism – SSM) inmiddels achter de rug en kunnen we terugkijken op een zeer succesvol eerste jaar van het Europees bankentoezicht.

Het SSM is echter noch het begin, noch het einde van de reeks institutionele hervormingen die we moeten doorvoeren om in Europa de stabiliteit te herstellen die de basis vormt voor een terugkeer naar duurzame groei. Het is wel een cruciale stap, en op allerlei manieren ook de sleutel tot vervolgstappen.

In de beginjaren van de euro koesterden we de illusie dat we een volwaardige monetaire unie hadden opgezet. Maar omdat verreweg het grootste deel van het geld door particuliere banken in omloop wordt gebracht, is een gemeenschappelijke munt alleen mogelijk als er ook een gemeenschappelijk bankenstelsel bestaat. Een werkelijk gemeenschappelijke munt moet ook echt fungibel zijn, ongeacht vorm en locatie. Dat vergt intensievere gemeenschappelijke governance van de bankensector in de landen die een munt delen.

De oprichting van het SSM werd mede ingegeven door die noodzaak. Een gemeenschappelijke toezichthouder die uniforme methoden hanteert, internaliseert wederzijds vertrouwen. Dat levert niet alleen betere bescherming van de burgers op, maar ook aanzienlijke voordelen voor de lidstaten. Zo kunnen hun financiële instellingen optimaal profiteren van de schaalvoordelen van de interne markt.

De bankenunie is gegrondvest op drie pijlers: een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een uniform depositogarantiestelsel. Voor een waarlijk gemeenschappelijke munt zijn die alle drie nodig. Daarbij moest het toezicht als eerste worden vergemeenschappelijkt, omdat het een noodzakelijke voorwaarde voor de andere twee was. Begin 2015 is de tweede pijler opgericht, het Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme (Single Resolution Mechanism – SRM). Om onze bankenunie te voltooien, moet ook de derde pijler, het uniforme depositogarantiestelsel, worden opgebouwd. Pas dan hebben we een stabiel gebouw neergezet.

De bankenunie is geen doel op zich, maar een essentiële stap op weg naar een gemeenschappelijke Europese markt voor banken en financiële diensten. Geïntegreerde, goed functionerende banken- en kapitaalmarkten zijn vitale voorwaarden voor een stabiele en succesvolle euro en bevorderen de groei en de werkgelegenheid, in het belang van alle Europese burgers.

Voorwoord van Danièle Nouy, Voorzitter van de Raad van Toezicht

Bij de publicatie van het eerste jaarverslag in maart 2015 was het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism – SSM) nog niet eens een half jaar oud. Het had een veelbelovende toekomst, maar nauwelijks een geschiedenis. In dit tweede jaarverslag kunnen we terugkijken op anderhalf jaar Europees bankentoezicht[1]. Het SSM heeft nog altijd een veelbelovende toekomst, maar nu ook een hoopgevend verleden.

We hebben in 2015 goede voortgang geboekt met het bevorderen van de doelstellingen van het Europees bankentoezicht. We hebben bijgedragen aan de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen en aan de stabiliteit van het financiële stelsel. Door kredietinstellingen gelijk te behandelen, hebben we verder de eenheid en integriteit van de interne markt bevorderd. Het SSM heeft harmonisatie gestimuleerd, een diepgravende aanpak van het bankentoezicht gevolgd en de samenwerking met Europese instellingen en andere toezichthouders alsmede de communicatie geïntensiveerd. Ons doel van een waarlijk Europees bankentoezicht is beslist nog niet bereikt, maar we zijn er veel dichterbij gekomen.

Integratie en harmonisatie bevorderen: behaalde successen en uitdagingen voor de toekomst

Met de Procedure voor Prudentiële Toetsing en Evaluatie (Supervisory Review and Evaluation Process – SREP) voor het gehele eurogebied heeft het Europees bankentoezicht in 2015 een grote stap gezet op weg naar geharmoniseerd en onbevooroordeeld toezicht. Voor het eerst zijn alle belangrijke instellingen in het eurogebied met één en dezelfde maatstaf gemeten. In deze maatstaf werden kwantitatieve en kwalitatieve elementen gecombineerd in een benadering die een beperkte oordeelsvrijheid bood. Zo werd de consistentie gewaarborgd, toegeeflijkheid van de zijde van de toezichthouder voorkomen en rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de instellingen. De gemeenschappelijke methodiek heeft veel baat gehad bij de lange ervaring en de best practices van de nationale bevoegde autoriteiten (NBA's). Over het algemeen en met het oog op de komende jaren zijn de ervaringen met de eerste geharmoniseerde SREP zeer hoopgevend.

Dat neemt niet weg dat verdere harmonisatie van de toezichtspraktijken binnen het SSM onmogelijk is zonder verdere harmonisatie van de regels. Het Europees regelgevend kader, de CRR/CRD IV, bevat meer dan honderdzestig bepalingen die toezichthouders en nationale overheden enige ruimte voor eigen invulling laten bij de concrete uitvoering van de relevante Europese normen. Sommige van deze opties en nationale discretionaire bevoegdheden (OND's) – ook wel keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte genoemd – komen tegemoet aan specifiek nationale omstandigheden. Vaak zijn ze echter niet meer dan uitingen van nooit betwiste tradities, zuiver nationaal belang en regulatory capture (verkleving met de sector). Ze hebben wezenlijke gevolgen voor de mate van prudentie van het regelgevend kader en de vergelijkbaarheid van kapitaalratio's. Verder voegen ze een extra laag complexiteit toe en vormen ze een bron van toezichtarbitrage.

We hebben een high-level groep opgezet om deze kwestie aan te pakken en die heeft zo'n honderdtwintig OND's in kaart gebracht die door de ECB uitgeoefend kunnen worden en waarbij harmonisatie mogelijk is. Ze hebben betrekking op sterk uiteenlopende onderwerpen, zoals de behandeling van actieve belastinglatenties, vrijstellingen voor grote, groepsinterne blootstellingen, en liquiditeitsontheffingen binnen een groep. We zijn voor het eurogebied één implementatiewijze van deze nationale opties en discretionaire bevoegdheden overeengekomen en hebben deze afgestemd op de mondiale normen. Waar die niet bestaan, hebben we voor de meest voorzichtige benadering gekozen. Over de verordening en de handleiding die uit dit alles zijn voortgekomen is een openbare raadpleging gehouden en deze zijn door de ECB vastgesteld. De verordening wordt in oktober 2016 van kracht. Hiermee is een belangrijke stap gezet op weg naar een geharmoniseerd regelgevend kader voor het eurogebied.

Dit kader blijft echter tot op zekere hoogte gefragmenteerd. Zo hebben de lidstaten diverse bepalingen van CRD IV verschillend geïnterpreteerd. De nationale wetgeving loopt uiteen van stringente, woordelijke omzettingen van de Europese wetgeving tot nationale overregulering. En de nationale wetgevers van sommige landen vergroten de fragmentatie nog verder door niet-bindende toezichtspraktijken in bindende wetgeving om te zetten.

Het is het prerogatief van de nationale wetgever om EU-richtlijnen in nationaal recht om te zetten. Dat neemt niet weg dat een gefragmenteerd regelgevend kader in strijd is met de overkoepelende doelstellingen van de bankenunie. Tegelijkertijd is het voor de gemeenschappelijke Europese toezichthouder verre van ideaal om met allerlei verschillende nationale wetten en regels te moeten werken. Daarom moedigen wij verdere harmonisatie van het regelgevend kader voor de bankensector actief aan. Zolang de wetgeving versnipperd blijft, kan de convergentie van de toezichtspraktijk niet voor een volledig gelijk speelveld zorgen. In dit verband levert het SSM een actieve bijdrage aan het werk van de Europese Bankautoriteit (EBA) bij het op EU-niveau vaststellen van het gemeenschappelijk reglement (single rulebook) en het gemeenschappelijk handboek voor toezicht (single supervisory handbook).

De banksector en de toezichtswerkzaamheden in 2015

Het uitgangspunt van onze toezichtswerkzaamheden in 2015 waren de uitkomsten van de alomvattende beoordeling (comprehensive assessment – CA) van 2014. Dit werd uitgebreid met een analyse van het macro-economische klimaat en een uitgebreide analyse van de belangrijkste risico's voor de banksector. Op basis daarvan heeft de Raad van Toezicht vijf prioriteiten gesteld die leidend zijn geweest bij onze toezichtswerkzaamheden in 2015, namelijk:

  • bedrijfsmodellen en winstfactoren;
  • governance en risicobereidheid;
  • kapitaaltoereikendheid;
  • kredietrisico's;
  • cyberrisico's en integriteit van gegevens.

De gezamenlijke toezichtsteams (Joint Supervisory Teams – JST's) zijn geheel 2015 in gesprek geweest met het senior management van de banken om de verwachtingen van het SSM ten aanzien van het toezicht duidelijk te formuleren en de levensvatbaarheid van bedrijfsmodellen en winstfactoren te beproeven. Een groep deskundigen heeft in nauwe samenwerking met NBA's horizontale analyses uitgevoerd van vergelijkbare bankgroepen, daarbij rekening houdend met de specifieke kenmerken van de verschillende bedrijfsmodellen.

Wat governance en risicobereidheid betreft, in maart 2015 is een uitgebreid themaonderzoek gestart waarvan de resultaten voor de SREP zijn gebruikt. Het onderzoek is in januari 2016 afgerond met het versturen van vervolgbrieven aan de instellingen. Bij de uitvoering van het themaonderzoek konden de JST's ook, in het kader van de toezichtscyclus, vervolgmaatregelen voor het toezicht in 2016 en onderwerpen voor toekomstige inspecties ter plaatse signaleren. De best practices die bij het themaonderzoek naar voren zijn gekomen, verschijnen later in het jaar in rapportvorm.

Kapitaaltoereikendheid was in 2015 een prioriteit waaraan we continu aandacht hebben besteed. De uitkomsten van de CA boden de JST's een goed uitgangspunt voor hun follow-up. Het werk aan de OND's vormde een sprong vooruit naar grotere harmonisatie van de wettelijke kapitaalvereisten voor banken binnen het SSM. Een ander aandachtsgebied was de voorbereiding van een gerichte beoordeling van de interne modellen van banken, zodat deze modellen een adequate RGA-intensiteit (d.w.z. risicogewogen activa/totale activa) opleveren. Het doel is de modellen aan de regels en normen te laten voldoen en de consistentie ervan onder de diverse instellingen te vergroten. In de loop van 2015 is er een eerste inventarisatie gehouden en een voorstel geformuleerd om de interne modellen de komende jaren gericht te beoordelen.

In 2015 is er ook een themaonderzoek naar de kredietrisico's van hefboomfinanciering van start gegaan. Het onderzoek beoogde een beter inzicht te krijgen in de activiteiten op het gebied van hefboomfinanciering die onder toezicht staande instellingen ontplooien, maar ook de bepalende factoren en de dynamiek van deze markt te beoordelen en best practices te signaleren. Verder moest het onderzoek het benchmarken van instellingen ten aanzien van hefboomfinanciering mogelijk maken. Bovendien heeft de Raad van Toezicht een tijdelijke taskforce ingesteld die een consistente aanpak moet ontwikkelen voor het toezicht op onder toezicht staande instellingen met een hoog percentage probleemleningen.

Ten aanzien van cyberrisico's en de integriteit van gegevens is begin 2015 een themaonderzoek naar internetveiligheid gestart. Dit had tot doel cyberrisicoprofielen op te stellen voor de belangrijke instellingen en een benchmark te houden voor bij de banken verzamelde gegevens. Aan de hand van de eerste resultaten is vastgesteld bij welke banken er in 2015 en 2016 inspecties ter plaatse uitgevoerd moeten worden. Verder heeft de Raad van Toezicht een model voor de handelwijze en communicatie bij computercriminaliteit en de instelling van een speciale database voor gevallen van computercriminaliteit goedgekeurd. Ter ondersteuning van het werk op deze gebieden is er een team van deskundigen gevormd, met inbreng van de NBA's.

De Europese bankensector begin 2016

In het eerste kwartaal van 2016 had de Europese bankensector te maken met een verslechtering van het mondiale financiële klimaat. Toch lijkt de Europese bankensector vandaag in veel opzichten niet meer op vroeger. Op de allereerste plaats hebben de banken de kwaliteit en kwantiteit van hun kapitaal verbeterd. Sinds 2012 is de gemiddelde CET1-ratio van belangrijke instellingen in het eurogebied gestegen van 9% naar zo'n 13%. Deze instellingen zijn klaar voor de wettelijke kapitaaleisen die geleidelijk worden ingevoerd en die vanaf 2019 van kracht worden. En wat de uit hoofde van het toezicht opgelegde kapitaalvereisten betreft: het Europees bankentoezicht heeft duidelijk aangegeven hoeveel Pijler 2-vermogen de banken steeds geacht worden aan te houden. Ceteris paribus worden de eisen van de toezichthouder niet verder aangescherpt.

Al met al is de Europese bankensector veel beter voorbereid op onverwachte tegenwind dan nog maar een paar jaar geleden. Bovendien hebben de belangrijke instellingen hun winst in 2015 verder vergroot. Daardoor konden ze een passend winstuitkeringsbeleid voeren en toch voldoen aan de eisen die de wet en de toezichthouder aan hun vermogenspositie stellen. Dat geldt ook voor uitkeringen op aanvullend-tier 1-instrumenten.

Toch blijft een deel van de Europese banken kampen met een hoog percentage probleemleningen. Deze leningen zijn bij de CA van 2014 in kaart gebracht. Daarbij is voor de allereerste keer een geharmoniseerde definitie gebruikt. Even belangrijk is dat voor deze probleemleningen redelijk goede voorzieningen zijn getroffen. Het percentage probleemleningen wordt in de komende jaren op ordelijke wijze omlaag gebracht en dit alles verschaft ons een vrij goede uitgangspositie om de verdere voortgang daarvan te bevorderen.

Tot slot nog de doorbraak die zich in de structuur van het bankenstelsel heeft voorgedaan. Met de Herstel- en afwikkelingsrichtlijn voor banken (Bank Recovery and Resolution Directive – BRRD) en de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (Single Resolution Board – SRB) beschikken we nu over een afwikkelingsregime dat een ordelijk faillissement van banken mogelijk maakt. Dit regime zorgt ervoor dat de afwikkelingskosten niet langer door de belastingbetaler worden gedragen, maar door de aandeelhouders en crediteuren van de banken. Maar hoewel de BRRD terecht voor meer marktdiscipline zorgt, lijken, gezien de veel grotere kapitaalbuffers die de banken inmiddels aanhouden, de grotere spreads die we in het eerste kwartaal van 2016 konden waarnemen, niet gerechtvaardigd.

Toezichtsprioriteiten voor 2016

De bedrijfsmodellen en winstfactoren van de banken blijven in 2016 een belangrijk aandachtspunt voor het Europese bankentoezicht. Beide staan onder druk door de langdurige lage rente en de hoge mate van bijzondere waardeverminderingen. Andere belangrijke risicofactoren, waarvan het belang per land verschilt, zijn bijvoorbeeld de reeds genoemde kredietrisico's en de toename van de probleemleningen, maar ook een omslag in het streven naar rendement, gedrags- en governancerisico's, landenrisico's, geopolitieke risico's en toenemende kwetsbaarheden in opkomende economieën alsmede, wederom, risico's rond IT en computercriminaliteit. De banken dienen zich ook voor te bereiden op nieuwe wettelijke kapitaaleisen.

Deze risico's en uitdagingen vormden ons uitgangspunt bij het vaststellen van onze toezichtsprioriteiten voor 2016. Veel van de belangrijkste risico's en uitdagingen zijn dezelfde als vorig jaar en onze toezichtsprioriteiten voor komend jaar komen dan ook deels overeen met die voor 2015. Van sommige prioriteiten in 2015 stond bovendien van het begin af aan vast dat zij voor langer dan één jaar zouden gelden. Tegen deze achtergrond heeft het SSM voor 2016 vijf toezichtsprioriteiten vastgesteld en begin dit jaar gepubliceerd, namelijk:

  • de risico's van bedrijfsmodellen en winstfactoren;
  • kredietrisico's;
  • kapitaaltoereikendheid;
  • risico-governance en de kwaliteit van gegevens;
  • liquiditeit.

Aan de risico's van bedrijfsmodellen en winstfactoren wordt ook in 2016 een hoge prioriteit toegekend. Voortbouwend op de in 2015 gedane analyses is er een themaonderzoek gestart naar de winstfactoren van banken, zowel op instellingsniveau als in de diverse bedrijfsmodellen. In dit verband zal het SSM onderzoeken of winstgevendheid wordt bereikt door bijvoorbeeld een verlaging van de kredietacceptatienormen, een grotere afhankelijkheid van kortlopende financiering, of een grotere risicoblootstelling.

Ook kredietrisico's blijven een belangrijke prioriteit. De verslechtering van de kredietkwaliteit van leningen aan bedrijven en huishoudens, de verlaging van de normen voor kredietacceptatie en het blijvend hoge niveau van de probleemleningen vormen in een aantal eurolanden, met name landen die hard door de crisis zijn getroffen, een reden tot zorg. Naast de follow-up van de werkzaamheden waarmee we in 2015 zijn begonnen, zal het ECB-Bankentoezicht onderzoek doen naar overmatige concentraties van risico's op bepaalde gebieden zoals vastgoed. Een sterk daarmee samenhangend punt is de invoering van de nieuwe boekhoudnorm 'IFRS 9, Financiële instrumenten', die betrekking heeft op de verwerking van waardeverminderingen op kredieten en de waardering van financiële instrumenten. Hierover wordt later in het jaar een themaonderzoek gestart.

Een andere prioriteit voor 2016 is kapitaaltoereikendheid. In dit verband zijn met name van belang: de kwaliteit en consistentie van de interne beoordelingsprocedures voor de solvabiliteit (Internal Capital Adequacy Assessment Process – ICAAP) van de banken (inclusief hun vermogen om interne stresstests uit te voeren), en de uitvoering van stresstests in het kader van het toezicht, zoals de door de Europese Bankautoriteit gecoördineerde EU-brede stresstest. Andere kernelementen van het toezicht in 2016 zijn de follow-up inzake de kwaliteit en samenstelling van bancair kapitaal (ook in relatie tot de OND's), alsmede het onderzoek naar de mate waarin banken zijn voorbereid op nieuwe wettelijke normen, zoals de minimumeis voor het eigen vermogen en de in aanmerking komende verplichtingen (minimum requirement for own funds and eligible liabilities – MREL) en het totaal verliesabsorberend vermogen (total loss-absorbing capacity – TLAC). De gerichte beoordeling van de interne modellen en RGA-intensiteit van banken wordt eveneens een topprioriteit, in 2016 en in de jaren daarna.

De risico-governance en kwaliteit van de gegevens van banken blijven in 2016 prioriteit houden, gezien de combinatie van geringe winstgevendheid en een mogelijke jacht op rendement met goedkope en ruim voorhanden zijnde financiering. Bovendien heeft de financiële crisis laten zien dat de raden van bestuur van banken vaak niet over de informatie beschikten die zij nodig hadden om goede zakelijke beslissingen te kunnen nemen. Het is nu een prioriteit voor het SSM om duidelijk te communiceren wat de toezichthouder in dit opzicht van de banken verwacht. Bovendien zal een themaonderzoek uitwijzen in hoeverre de banken zich houden aan de principes voor effectieve aggregatie van risicogegevens en risicorapportage van het Bazels Comité voor Bankentoezicht. Dit themaonderzoek dient tevens ter versterking van de vervolgmaatregelen naar aanleiding van het themaonderzoek naar risico-governance en risicobereidheid dat het SSM in 2015 heeft gehouden. En omdat de gegevenskwaliteit en -beveiliging om een geavanceerde IT-infrastructuur vragen, wordt in de analyse ook naar IT-risico's gekeken.

Liquiditeit, ten slotte, wordt in 2016 een nieuwe toezichtsprioriteit. De ervaring met de SREP van 2015 leert dat veel banken nog niet volledig aan de verwachtingen van de toezichthouder voldoen wat betreft het deugdelijk beheer van liquiditeitsrisico's. De SREP-methodiek ten aanzien van liquiditeitsrisico's wordt daarom verder ontwikkeld. Dit houdt onder andere in dat de deugdelijkheid van de liquiditeitsdekkingsgraad grondig wordt geanalyseerd en dat inzicht wordt verkregen in de betrouwbaarheid van het liquiditeitsrisicobeheer en de risicobereidheid van de banken, zoals die in het ILAAP (Internal Liquidity Adequacy Assessment Process, het proces voor interne liquiditeitsbeoordeling), of een vergelijkbaar kader tot uiting komt.

Deze prioriteiten zijn in vele opzichten van toepassing op zowel de belangrijke banken, die onder direct toezicht van de ECB staan, als de minder belangrijke banken, die direct onder NBA- en indirect onder ECB-toezicht staan. In nauwe samenwerking met de NBA's en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel wordt een consequente benadering voor het gehele SSM gewaarborgd.

Consolidatie van het toezichtsmodel van het SSM

Bij de toezichtsprioriteiten van 2015 en 2016 ligt de nadruk op het toekomstgerichte karakter van de SSM-benadering van het bankentoezicht. Het is ons belangrijkste doel om potentiële problemen tijdig aan te pakken. Ingegeven door de steeds grotere mogelijkheden voor benchmarking en vergelijkingen met collega-instellingen, stimuleren wij ook een veelzijdige kijk op risico. Wij streven naar een grondig inzicht in de risicofactoren, de risicobereidheid en het bedrijfsmodel van alle afzonderlijke instellingen en houden daarbij steeds rekening met de diversiteit van de bancaire bedrijfsmodellen in Europa. Dit is duidelijk een punt waarop zich de kracht van een Europese bankentoezichthouder toont.

Wat er tot nu toe is bereikt, is vooral te danken aan de toewijding van onze teams en het vele werk dat zij hebben verzet. We gaan er in 2016 mee door om bij de ECB en de NBA's SSM-teamgeest te ontwikkelen. Teamgeest is onmisbaar, want al die uiterst capabele mensen die hun bijdrage aan het SSM leveren, zijn in dienst van verschillende autoriteiten, gevestigd in verschillende landen en betrokken bij een unieke vorm van geïntegreerde samenwerking. Om een gemeenschappelijke toezichtscultuur en een werkelijk geïntegreerd toezichtsmechanisme te bevorderen, zetten we op algemeen verzoek van wetgevers binnen de EU de ontwikkeling van HR-beleid op het gebied van training, feedback en mobiliteit binnen het SSM voort.

Er is voor het SSM nog veel werk te doen bij de implementatie van best practices voor onafhankelijk, diepgravend en toekomstgericht toezicht dat gelijke regels voor de banken in het eurogebied garandeert. Dit doel zal steeds sneller naderbij komen naarmate we ervaring opdoen en naar elkaar toegroeien.

Het ECB-Bankentoezicht: de opzet van de organisatie

In het eerste jaar waarin het ECB-Bankentoezicht[2] operationeel was, bleek de opzet ervan uitstekend geschikt om het werk van het SSM te ondersteunen. Maar gezien de omvang van het project en de zeer korte voorbereidingsfase, zou het vreemd zijn als er géén verbetering mogelijk was geweest. Er zijn daarom al maatregelen genomen om het organisatorisch kader verder te verbeteren, en nadere maatregelen zullen te zijner tijd volgen.

Vanwege het grote aantal beslissingen dat binnen het SSM moet worden genomen, is er het een en ander gedaan om de besluitvorming te stroomlijnen. Verder is in het eerste operationele jaar duidelijk geworden dat er voor enkele kerntaken meer mensen nodig zijn dan verwacht. De komende twee jaar wordt er daarom extra personeel aangenomen.

Om good governance te waarborgen, is het ethisch kader dat geldt voor alle ECB-medewerkers aangepast. Het omvat nu ook de nieuwe taken op het gebied van bankentoezicht en is op 1 januari 2015 van kracht geworden. Tegelijkertijd is er een Compliance and Governance Office opgezet dat medewerkers adviseert en de implementatie van het ethisch kader ondersteunt. Aan de scheiding tussen monetair beleid en toezicht op het niveau van de besluitvorming is geheel 2015 de hand gehouden en het Bemiddelingspanel hoefde niet in actie te komen. De beschikbaarheid van hoogwaardige gegevens voor toezichtsdoeleinden is verder verbeterd, evenals de informatiemanagementsystemen voor het gehele SSM.

Voldoen aan de verantwoordingsplicht

Dit Jaarverslag is opgesteld als een van de belangrijkste verantwoordingsinstrumenten van het ECB-Bankentoezicht, overeenkomstig de GTM-Verordening. De Verordening stelt dat tegenover de toezichtstaken die aan de ECB zijn opgedragen, passende transparantie- en verantwoordingsvereisten moeten staan. Ook in 2015 waren handhaving en bevordering van het verantwoordingskader (opgesteld op grond van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement en de ECB en het Memorandum van overeenstemming tussen de EU-Raad en de ECB) een prioriteit van de ECB.

Wat het Europees Parlement betreft, in 2015 is de Voorzitter van de Raad van Toezicht voor de Commissie Economische en monetaire zaken van het Europees Parlement verschenen voor de presentatie van het Jaarverslag van de ECB over haar toezichtswerkzaamheden 2014 (31 maart), en verder voor twee gewone openbare hoorzittingen (25 juni en 19 oktober) en twee ad-hocgedachtewisselingen (25 juni en 19 oktober). De belangrijkste onderwerpen van gesprek waren de opties en nationale discretionaire bevoegdheden in CRR/CRD IV, en de SREP. In 2015 heeft de ECB op haar website 26 antwoorden op vragen van leden van het Europees Parlement over toezichtsaangelegenheden geplaatst. In deze antwoorden werden het juridisch kader toegelicht, maar ook het ECB-beleid over zeer uiteenlopende aspecten van het toezicht, zoals de alomvattende beoordeling van 2014, de toezichtsmaatregelen van de ECB, de proportionaliteit van de toezichtsbesluiten en specifieke risico's voor onder toezicht staande banken.

Overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord heeft de ECB bovendien de verslagen van de vergaderingen van de Raad van Toezicht aan het Europees Parlement doen toekomen.

Wat de EU-Raad betreft, de Voorzitter van de Raad van Toezicht heeft twee vergaderingen van de Eurogroep in de samenstelling van de bankenunie bijgewoond: op 24 april heeft mevrouw Nouy het 'Jaarverslag van de ECB over haar toezichtswerkzaamheden 2014' gepresenteerd en op 7 december heeft zij een gedachtewisseling bijgewoond over onder andere de implementatie van het toezichtskader, de harmonisatie van de opties en nationale discretionaire bevoegdheden in CRR/CRD IV en de alomvattende beoordeling van 2015.

In het kader van de rapportagevereisten uit de GTM-Verordening hebben vertegenwoordigers van de ECB van gedachten gewisseld met nationale parlementen.

Besluitvorming

Raad van Toezicht en Stuurcomité

2015 was het eerste volledige jaar waarin het SSM operationeel was. De Raad van Toezicht heeft in totaal 38 keer vergaderd, waarvan 22 keer in Frankfurt am Main en zestien keer in de vorm van een teleconferentie. Bij deze vergaderingen is een breed scala aan onderwerpen behandeld, zowel met betrekking tot afzonderlijke banken als algemenere onderwerpen, zoals het opstellen van beleidsnotities en gezamenlijke methodieken. De Raad van Toezicht kan niet alleen in vergaderingen en teleconferenties besluiten nemen, maar ook via een schriftelijke procedure[3]. De meeste besluiten zijn in 2015 op die manier genomen, met name besluiten inzake geschiktheidsprocedures.

Figuur 1

Kerncijfers over het werk van de Raad van Toezicht

Toelichting: De cijfers in deze figuur hebben betrekking op afzonderlijke toezichtsbesluiten die waren gericht aan onder toezicht staande entiteiten of potentiële kopers daarvan. Daarnaast heeft de Raad van Toezicht besluiten genomen over enkele horizontale kwesties (bv. gemeenschappelijke methodieken) en institutionele kwesties.
1 De 921 besluiten over autorisatieprocedures hebben betrekking op meer dan 2.000 afzonderlijke procedures (zie Paragraaf 3.1.2).

De ECB heeft een groot aantal besluiten over afzonderlijke banken goedgekeurd (zie Figuur 1). Dat vraagt om efficiënte aansturing van de besluitvorming. De afzonderlijke ontwerpbesluiten moeten ter goedkeuring eerst aan de Raad van Toezicht worden voorgelegd en vervolgens, ter definitieve goedkeuring volgens de geen-bezwaarprocedure, aan de Raad van Bestuur. Bovendien hebben niet alle onder toezicht staande banken ermee ingestemd officiële ECB-besluiten in het Engels te ontvangen: voor 34 banken zijn de besluiten in een andere officiële EU-taal gecommuniceerd.

Hoewel het ECB-Bankentoezicht stoelt op het EU-recht, met name CRR/CRD IV, hebben de lidstaten CRD IV op uiteenlopende wijzen omgezet in nationaal recht. Voor de besluitvorming is dit een extra operationele opgave, omdat er ook op centraal niveau kennis van elk van de negentien verschillende nationale juridische kaders nodig is. En het wetgevend kader wordt nog verder versplinterd doordat sommige landen niet-bindende toezichtspraktijken in bindende wetgeving vastleggen. Daar komt nog bij dat omzettingen in nationaal recht van CRD IV en nationale regels die verdergaan dan de Europese normen, in bepaalde gevallen discussie hebben uitgelokt over de precieze toezichtsbevoegdheden van de ECB. In een aantal gevallen heeft dat ertoe geleid dat de ECB toezicht uitoefende door middel van instructies aan nationale bevoegde autoriteiten (NBA's).

In 2015 is er een aantal stappen ondernomen om het besluitvormingsproces te stroomlijnen. Om het grote aantal voorgestelde besluiten te managen, wordt nader bekeken of delegeren mogelijk is.

De Raad van Toezicht heeft niet alleen besluiten genomen over individuele banken, maar ook over horizontale kwesties, met name de toepassing van gemeenschappelijke methoden en kaders voor specifieke toezichtsgebieden. In drie gevallen heeft de Raad van Toezicht opdracht gegeven tot de vorming van tijdelijke structuren (twee high-level groepen en een taskforce), bestaand uit senior managers van de ECB en de NBA's. Deze dienden het voorbereidende werk te doen voor, respectievelijk, de uitoefening van opties en discretionaire bevoegdheden krachtens EU-recht, de SREP-methodiek, en een consequente aanpak van het toezicht op onder toezicht staande instellingen met een hoog percentage probleemleningen.

Raad van Toezicht

Voorste rij (vóór het platform, v.l.n.r.) Alexander Demarco, Jouni Timonen, Cyril Roux, António Varela
Tweede rij (v.l.n.r.) Andreas Dombret, Fabio Panetta, Julie Dickson, Luc Coene, Danièle Nouy, Sabine Lautenschläger, Anneli Tuominen, Stanislava Zadravec Caprirolo, Jan Sijbrand

Derde rij (v.l.n.r.): Mathias Dewatripont, Vladimír Dvořáček, Robert Ophèle, Ignazio Angeloni, Karol Gabarretta, Yiangos Demetriou, Claude Simon, Fernando Restoy Lozano, Zoja Razmusa
Achterste rij (v.l.n.r.): Raimund Röseler, Andreas Ittner, Andres Kurgpõld (plaatsvervanger van de heer Kessler), Helmut Ettl, Ingrida Šimonytė, Norbert Goffinet, Ilias Plaskovitis

Voorzitter

Danièle Nouy

Cyprus

Yiangos Demetriou (Central Bank of Cyprus) (vanaf 1 november 2014)

Vicevoorzitter

Sabine Lautenschläger

Letland

Kristaps Zakulis (Finanšu un kapitāla tirgus komisija)

(tot en met 28 januari 2016)

Kristaps Zakulis (Finanšu un kapitāla tirgus komisija)

(vanaf 15 februari 2016)

Zoja Razmusa (Latvijas Banka)

Vertegenwoordigers van de ECB

Ignazio Angeloni

Luc Coene (vanaf 11 maart 2015)

Julie Dickson

Sirkka Hämäläinen

Litouwen

Ingrida Šimonytė (Lietuvos bankas)

België

Mathias Dewatripont (Nationale Bank van België)

Luxemburg

Claude Simon (Commission de Surveillance du Secteur Financier) Norbert Goffinet (Banque centrale du Luxembourg)

Duitsland

Elke König (Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht) (tot en met 28 februari 2015)

Felix Hufeld (Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht) (vanaf 1 maart 2015) Andreas Dombret (Deutsche Bundesbank)

Malta

Karol Gabarretta (Malta Financial Services Authority) Alexander Demarco (Bank Ċentrali ta’ Malta/Central Bank of Malta)

Estland

Kilvar Kessler (Finantsinspektsioon) Madis Müller (Eesti Pank)

Nederland

Jan Sijbrand (De Nederlandsche Bank)

Ierland

Cyril Roux (Central Bank of Ireland/Banc Ceannais na hÉireann)

Oostenrijk

Helmut Ettl (Finanzmarktaufsicht) Andreas Ittner (Oesterreichische Nationalbank)

Griekenland

Vassiliki Zakka (Bank of Greece) (tot en met 31 juli 2015)

Ilias Plaskovitis (Bank of Greece) (vanaf 31 juli 2015)

Portugal

António Varela (Banco de Portugal) (tot 7 maart 2016)

Spanje

Fernando Restoy Lozano (Banco de España)

Slovenië

Stanislava Zadravec Caprirolo (Banka Slovenije)

Frankrijk

Robert Ophèle (Banque de France)

Slowakije

Vladimír Dvořáček (Národná banka Slovenska)

Italië

Fabio Panetta (Banca d’Italia)

Finland

Anneli Tuominen (Finanssivalvonta) Kimmo Virolainen (Suomen Pankki – Finlands Bank) (tot 1 januari 2016)

Jouni Timonen (Suomen Pankki – Finlands Bank) (vanaf 1 januari 2016)

Het Stuurcomité, waarin acht leden van de Raad van Toezicht zitting hebben, ondersteunt de werkzaamheden van de Raad en bereidt zijn vergaderingen voor. Het comité is in 2015 22 keer bijeengekomen. Negentien keer waren dat fysieke bijeenkomsten in Frankfurt am Main, de drie overige waren teleconferenties[4]. In april zijn voor het eerst de vijf NBA-leden, die voor één jaar benoemd worden, vervangen.

Werkzaamheden van de Administratieve Raad voor Toetsing

Er zijn in 2015 bij de Administratieve Raad voor Toetsing[5]acht verzoeken ingediend om een administratieve toetsing van toezichtsbesluiten van de ECB. De Administratieve Raad voor Toetsing heeft zes besluiten vastgesteld: twee waarin werd voorgesteld het oorspronkelijke besluit te handhaven en vier waarin aanpassingen of een betere argumentatie werden voorgesteld. De twee andere verzoeken zijn door de indiener ingetrokken.

De procedure, aard en reikwijdte van de toetsingen door de Administratieve Raad

Vanuit procedureel oogpunt blijkt het houden van een mondelinge hoorzitting met de indiener(s) van het verzoek (een mogelijkheid waarin het reglement[6] van de Administratieve Raad voorziet) een belangrijk onderdeel van het toetsingsproces. Dankzij de hoorzitting kunnen de verzoekers, die vaak door hun senior management vertegenwoordigd worden, door de Raad worden gehoord en kan de ECB haar zienswijze presenteren.

In de twee gevallen waarin een verzoek tot toetsing werd ingetrokken voordat de Administratieve Raad advies kon uitbrengen, heeft de Raad (waaronder begrepen het Secretariaat van de Raad), tot tevredenheid van zowel de verzoeker(s) als de ECB bijgedragen aan de oplossing van geschilpunten door als bemiddelaar tussen beide partijen op te treden.

Overeenkomstig artikel 24, lid 1, en overweging 64 van de GTM-Verordening dient de aard en reikwijdte van de toetsing door de Raad erop gericht te zijn, vast te stellen of de beslissing van de ECB procedureel en materieel conform de GTM-Verordening is genomen, daarbij rekening houdend met de beoordelingsmarge die de ECB geniet. Waar de ECB van deze beoordelingsmarge gebruikgemaakt heeft, bleef de toetsing door de Raad beperkt tot de vaststelling of het omstreden besluit hetzij nadelig beïnvloed was door een klaarblijkelijke fout of evident misbruik van bevoegdheden, hetzij de beoordelingsmarge van de ECB duidelijk te buiten ging, een en ander overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Raad heeft tevens geverifieerd of de toepasselijke procedurele regels waren gevolgd en of de feiten waarop de aangevochten besluiten gebaseerd waren, juist geformuleerd waren.

Getoetste onderwerpen en relevante kwesties

De belangrijkste onderwerpen die de Raad bij de bestudering van te toetsen besluiten heeft behandeld, zijn de aard en reikwijdte van het geconsolideerd toezicht (bv. de bevoegdheden van de ECB ten aanzien van een holding als moeder van een bankgroep, of de status van joint ventures binnen bankgroepen) en regels voor corporate governance, met name de regels voor de scheiding tussen toezichthoudende en managementfuncties binnen kredietinstellingen.

Bij de behandeling van deze onderwerpen heeft de Raad een gebrek aan harmonisatie bij de nationale implementatie van Europees recht geconstateerd op terreinen als de consolidatie van banken of geschiktheidseisen. Bij de bestudering van de toetsingsverzoeken heeft de Raad geconstateerd dat de verschillen die ontstaan doordat onder kredietinstellingen veel verschillende interpretaties zijn toegestaan, het moeilijk maken ECB-besluiten consistent te toetsen.

Tot slot had de Raad de gelegenheid het belang van goede interne governance van kredietinstellingen te benadrukken, met name waar het de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan betrof om binnen de instelling een eerstelijnscontrole op te bouwen.

Het ECB-Bankentoezicht: personeel

Personeel in 2015

De werving voor het ECB-Bankentoezicht is succesvol verlopen. Op tijd voor de start van het bankentoezicht in november 2014 is er een kritische massa aan nieuwe medewerkers aangetrokken. Eind 2014 was ongeveer 85% van het voor 2015 goedgekeurde aantal van 1.073,5 fte's[7] aangenomen, waarvan 769 bij de vijf ECB-onderdelen die zich met het bankentoezicht bezighouden en 304,5 bij de daarmee verband houdende gemeenschappelijke diensten[8]. De werving voor de resterende functies is in 2015 doorgegaan en eind van dat jaar was ongeveer 96% van de goedgekeurde functies bezet. Behalve bovengenoemde fte's, die betrekking hebben op vaste of langlopende contracten, heeft het bankentoezicht van de ECB gebruikgemaakt van 40,5 fte aan korte contracten[9].

Grafiek 1

Goedgekeurde personele bezetting ECB-Bankentoezicht per 31 december 2015, in fte's

Grafiek 1 geeft een uitsplitsing in fte's van de goedgekeurde personele bezetting per 31 december 2015 van de vijf organisatieonderdelen van de ECB die zich bezighouden met het bankentoezicht.

Sinds in 2013 met de werving voor het ECB-Bankentoezicht is begonnen, zijn er in totaal 113 wervingscampagnes gehouden, waarop meer dan 25.000 personen hebben gesolliciteerd.

De wervingscampagne werd transparant georganiseerd, op basis van concurrentie en, om managers in staat te stellen hun eigen teams samen te stellen, "van boven naar beneden". De selectie was erop gericht om medewerkers te werven die qua vakbekwaamheid, efficiëntie en integriteit het meest te bieden hadden. Tijdens het bijzonder zware wervingsproces moesten alle kandidaten niet alleen aantonen dat zij beschikten over de noodzakelijke, vakinhoudelijke competenties, maar ook over de benodigde gedragscompetenties en managementvaardigheden (voor zover van toepassing). De vaardigheden en competenties die voor een aangeboden functie nodig waren, zijn met behulp van allerlei instrumenten en technieken beoordeeld, zoals online toetsen, schrijfopdrachten, presentaties en systematisch opgezette sollicitatiegesprekken.

Bij de werving wordt gestreefd naar een mix wat betreft nationaliteit, leeftijd, geslacht en achtergrond. Van de geworven collega's was 38% vrouw en 62% man. De beroepservaring van de nieuwe medewerkers was zeer divers, de meerderheid was afkomstig van een centrale bank of uit het toezicht.

De genderdiversiteit is weergegeven in Tabel 1:

Tabel 1

Genderdiversiteit bij het Bankentoezicht van de ECB

Aanpassing personele bezetting ECB-Bankentoezicht (besluiten in 2015 genomen, worden in 2016 uitgevoerd)

Oorspronkelijk is de personele bezetting van het ECB-Bankentoezicht in 2013 geraamd op basis van aannames en naar beste vermogen. Op dat moment bevond de organisatie zich echter nog in de startfase en beschikte ze over weinig directe operationele ervaring. De ECB heeft, na een jaar toezichtservaring, veel meer kennis van de banken waarop zij toezicht houdt en het is duidelijk geworden dat er voor enkele kerntaken meer mensen nodig zijn dan was voorzien.

Om een adequate minimuminzet bij het SEP (Supervisory Examination Programme – Programma voor onderzoek door de toezichthouder) te garanderen, bleek het bijvoorbeeld nodig meer mensen in te zetten voor het directe toezicht op belangrijke banken, met name de kleine en middelgrote belangrijke bank(groep)en, mede gezien hun risicoprofiel. Verder zijn er extra mensen nodig voor alle onder direct toezicht staande banken, ongeacht hun grootte maar op grond van kwalitatieve criteria, onder andere voor: i) upgrades van de gebruikte methodiek, ii) inspecties ter plaatse en iii) de toetsing van interne modellen.

In september 2015 heeft de Raad van Bestuur van de ECB daarom besloten de personele bezetting op die punten de komende twee jaar uit te breiden. In 2016 komt er 160 fte[10] aan (vaste en tijdelijke) functies bij in de organisatieonderdelen die zich met het toezicht bezighouden. Over de (waarschijnlijk aanzienlijk kleinere) groei van het personeelsbestand in 2017 wordt nog nagedacht en in de loop van dit jaar een besluit genomen.

Om de nieuwe posities zo snel mogelijk te kunnen vervullen, is al een begin gemaakt met de werving voor 2016: de eerste vacatures zijn in oktober 2015 gepubliceerd. De wervingscampagnes worden transparant georganiseerd, op basis van concurrentie en "van boven naar beneden", te beginnen met management- en adviseursfuncties. De selectie van kandidaten is erop gericht medewerkers te werven die qua vakbekwaamheid, efficiëntie en integriteit het meest te bieden hebben. Conform de standaard wervingsprocedure van de ECB moeten alle kandidaten niet alleen aantonen dat zij beschikken over de noodzakelijke vakinhoudelijke competenties, maar ook over de benodigde gedragscompetenties en managementvaardigheden (voor zover van toepassing).

Andere personele initiatieven

De ECB heeft haar regels voor stages aangepast, zodat pas afgestudeerden nu, naast hun stageperiode bij de ECB, een deel van hun stage kunnen lopen bij maximaal twee NBA's. Pas afgestudeerden die bij verschillende instellingen binnen het SSM stage lopen, doen in heel Europa werkervaring op. Dat bevordert een gemeenschappelijke, Europese cultuur bij het bankentoezicht en levert een reservoir aan jong talent voor het hele systeem op. Het eerste stageprogramma van het SSM, dat de samenwerking binnen het SSM moet bevorderen, is in 2015 van start gegaan. Uit ongeveer 1000 kandidaten zijn 38 stagiairs geselecteerd die in april 2016 met hun stage beginnen.

Invoering van de Gedragscode

Krachtens artikel 19, lid 3, van de GTM-Verordening diende de ECB een Gedragscode voor ECB-medewerkers en -managers van het bankentoezicht op te stellen en te publiceren. Op 1 januari 2015 is het herziene ethisch kader van de ECB in werking getreden en is er een Compliance en Governance Office opgezet om het kader in te voeren en medewerkers te adviseren over ethische kwesties.

In heel 2015 heeft het Compliance and Governance Office meer dan 1300 vragen gekregen over zeer uiteenlopende onderwerpen (zoals persoonlijke financiële transacties, het aanvaarden van geschenken en gastvrijheid en externe activiteiten). Het Compliance and Governance Office heeft een beperkt aantal gevallen geconstateerd waarin het herziene ethisch kader niet werd nageleefd. Bij een derde daarvan was een medewerker of manager van het bankentoezicht betrokken. In geen van die gevallen, die vooral betrekking hadden op (mogelijke) belangenverstrengeling, had de medewerker van het ECB-Bankentoezicht met opzet laakbaar gehandeld.

Bij één van de bij het toezicht betrokken managers en medewerkers die in 2015 ontslag namen, trad een in het herziene ethisch kader voorziene 'afkoelingsperiode' in.

Om bij de samenstellende delen van het SSM hoge ethische normen te waarborgen, heeft de Raad van Bestuur van de ECB in maart 2015 een richtsnoer vastgesteld met de gemeenschappelijke beginselen voor een ethisch kader voor zowel de ECB als de NBA's. Bij de invoering van deze beginselen voor een passende organisatiecultuur en ethiek in het hele SSM wordt de Raad van Bestuur bijgestaan door een speciale taskforce.

In 2015 is er ook een high-level Ethisch Comité ingesteld om leden van de besluitvormende organen van de ECB te adviseren. Dit comité heeft in verband met het SSM twee keer advies uitgebracht, beide keren betrof het werkzaamheden die als privépersoon waren verricht.

De praktische toepassing van het beginsel van scheiding tussen monetair beleid en toezicht

In 2015 speelde de scheiding tussen monetair beleid en toezicht in de praktijk vooral een rol bij de uitwisseling van informatie tussen verschillende beleidsgebieden[11]. Overeenkomstig Besluit ECB/2014/39 houdende de tenuitvoerlegging van scheiding tussen de monetaire beleidsfunctie en de toezichtsfunctie van de Europese Centrale Bank diende de uitwisseling van informatie te geschieden op "need-to-know"-basis, wat wil zeggen dat elk beleidsgebied moest aantonen dat de gevraagde informatie nodig was om zijn beleidsdoelen te bereiken. In de meeste gevallen ging het niet om gegevens over afzonderlijke banken en werd de toegang tot vertrouwelijke informatie direct verleend door de ECB-beleidsfunctie die de informatie in bezit had. De Directie hoefde niet te interveniëren wegens mogelijke belangenverstrengeling.

Desalniettemin moest de Directie een paar maal in actie komen op grond van Besluit ECB/2014/39, om de uitwisseling mogelijk te maken van niet-geanonimiseerde, ruwe data uit FINREP en CONREP[12] en andere ruwe data. Deze informatie-uitwisselingen hadden vooral betrekking op in programmalanden gevestigde kredietinstellingen. Om te waarborgen dat op elk relevant moment aan de need-to-know-eis werd voldaan, werd slechts tijdelijk toegang tot de data gegeven.

Op het niveau van de besluitvorming leverde de scheiding geen problemen op en het Bemiddelingspanel[13] hoefde niet in actie te komen.

Kader voor de rapportage van toezichtsgegevens; informatiebeheer

Ontwikkelingen binnen het rapportagekader

Essentiële voorwaarden voor deugdelijke, op risico's gebaseerde besluitvorming bij banken zijn de kwaliteit van gegevens en het vermogen om de risico's voor de hele instelling te aggregeren en te rapporteren. Deze factoren bepalen samen de kwaliteit van de risico-governance. Tegen deze achtergrond, en in lijn met de toezichtsprioriteiten van het SSM voor 2015, zijn er scores en maatstaven voor datakwaliteit ontwikkeld. Die helpen het SSM om de door het Bazels Comité voor Bankentoezicht vastgestelde beginselen voor de effectieve aggregatie van risicogegevens en risicorapportage te implementeren.

Om te voorzien in de behoefte aan tijdige, hoogwaardige en gedetailleerde gegevens volgt het SSM een sequentiële aanpak, waarbij de NBA's het eerste aanspreekpunt zijn voor het verzamelen en de kwaliteitscontrole van gegevens. De ervaring die in de loop van 2015 is opgedaan, leert dat geharmoniseerde procedures in alle rechtsgebieden van het SSM een voorwaarde vormen voor hoogwaardige gegevens en een onmisbare eerste laag bij de kwaliteitscontrole. De ECB en de NBA's zijn er daarom mee begonnen de sequentiële aanpak meer te harmoniseren.

Daarnaast heeft de kwaliteitscontrole binnen de ECB een tweede laag gekregen. Deze controlemaatregelen helpen om bij alle onder toezicht staande instellingen dezelfde normen voor gegevenskwaliteit toe te passen. Ze geven toezichthouders ook duidelijke aanwijzingen over de mate waarin de rapporterende instellingen zelf zich met datakwaliteitscontrole en -processen bezighouden, zoals bepaald in CRD IV.

De connectiviteit van het datasysteem van het Bankentoezicht, SUBA (Supervisory Banking Data System), is dan ook uitgebreid om de communicatie met de NBA's te verbeteren. Om de ontbrekende gegevens te verkrijgen die niet uit de reguliere rapportage naar voren komen, zijn de projecten Agile Collection Environment en STAR (Stress Test Accounts Reporting) gestart. Daarmee moeten de banken kunnen voldoen aan toekomstige verzoeken om data die de ECB bij de uitoefening van haar micro- en macroprudentiële functies nodig heeft. Om bovendien een evenwicht te vinden tussen de beschikbaarheid van volledige, consistente en regelmatige rapportages enerzijds en het vermijden van een onnodige rapportagelast anderzijds, zijn er aanvullende vereisten waarmee in feite het evenredigheidsbeginsel geïmplementeerd wordt en die redelijk ruim van te voren zullen worden gecommuniceerd.

Verordening van de ECB betreffende de rapportage van financiële toezichtsinformatie

De ECB-Verordening betreffende rapportage van financiële toezichtsinformatie (ECB/2015/13) is op 17 maart 2015 vastgesteld. Over het ontwerp van deze Verordening is, zoals voorgeschreven in de GTM-Verordening, in 2014 een openbare raadpleging gehouden. De Verordening maakt op geharmoniseerde wijze een definitief einde aan enkele leemtes in de rapportage van toezichtsgegevens. Dat doet zij met name door de geharmoniseerde, reguliere verslaggeving uit te breiden naar de geconsolideerde verslagen van banken die volgens nationale verslaggevingskaders rapporteren en naar verslagen op individueel niveau, bijvoorbeeld van onder toezicht staande instellingen die geen groep zijn.

De Verordening houdt rekening met het evenredigheidsbeginsel door onderscheid te maken tussen verschillende groepen verslaggevende instellingen, afhankelijk van de vraag of ze belangrijk of minder belangrijk zijn, of ze op geconsolideerde of op individuele basis rapporteren en of hun totale activa meer of minder bedragen dan een materialiteitsdrempel van € 3 miljard.

De Verordening heeft geen effect op de grondslagen voor financiële verslaggeving die door onder toezicht staande groepen en entiteiten worden toegepast in hun geconsolideerde of individuele jaarrekeningen en strekt evenmin tot wijziging van de grondslagen voor de toezichtsrapportage.

De Verordening maakt gebruik van door de EBA ontworpen templates die zijn opgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 680/2014 van de Commissie, met name de speciale templates voor rapportage volgens de nationale GAAP. Deze templates harmoniseren de verslaggeving van entiteiten die volgens nationale GAAP rapporteren en houden tegelijkertijd rekening met hun afwijkingen van IFRS. Daarnaast werkt de ECB met de NBA's samen om banken die volgens nationale GAAP rapporteren nader te adviseren en zo hun verslaggeving te vergemakkelijken.

Ontwikkelingen in het informatiebeheer

Het SSM is voor zijn werkzaamheden afhankelijk van IT-tools die toezichthouders, zowel bij de ECB als bij de NBA's, ondersteunen bij hun dagelijks werk. Bij de eerste toezichtscyclus hebben de systemen die geïmplementeerd zijn voordat het SSM op 4 november 2014 officieel van start ging, een sleutelrol gespeeld. Daarbij moet met name het IMAS-systeem genoemd worden, het informatiebeheersysteem voor het SSM. Dit heeft zich ontwikkeld tot een cruciaal element bij zowel de ondersteuning van de kernprocessen van het SSM als bij het waarborgen van een geharmoniseerde toezichtsaanpak in alle landen van het eurogebied.

IMAS is in 2015 aanzienlijk uitgebreid. Daarbij valt met name te denken aan de inbedding in een toezichtsportaal, één punt vanwaaruit alle informatiebronnen en IT-tools die binnen het SSM worden gebruikt, toegankelijk zijn.

Bijdrage van het toezicht aan de financiële stabiliteit

Terwijl de grootste risico's voor banken in het eurogebied verband houden met bedrijfsmodellen en winstfactoren, is in 2015 de winstgevendheid van banken in het eurogebied verbeterd, vooral als gevolg van de stabielere macro-economische omstandigheden en de lage financieringskosten. De verbetering is echter deels te danken aan incidentele baten. Bovendien ligt de winstgevendheid bij een groot aantal banken in het eurogebied nog altijd onder de geraamde kosten van het eigen vermogen.

Griekenland stond weer volop in de schijnwerpers toen politieke onzekerheid leidde tot ernstige liquiditeitsbeperkingen voor Griekse banken. Terwijl hun liquiditeitspositie werd gewaarborgd door noodliquiditeitssteun, verslechterde in de loop van 2015 ook hun solvabiliteitspositie. Om de gevolgen van de crisis te beperken, zijn er een aantal toezichtsmaatregelen genomen, waaronder een alomvattende beoordeling van de vier belangrijke Griekse banken. De kapitaaltekorten die uit de activakwaliteitsbeoordeling (asset quality review – AQR) en het basisscenario naar voren kwamen, zijn door particuliere beleggers gedekt. In sommige gevallen was extra staatssteun nodig om te voorzien in de kapitaalbehoefte die in het ongunstige scenario zou ontstaan.

Er is in 2015 grote voortgang geboekt bij de harmonisatie van het Europees bankentoezicht door een geharmoniseerde methodiek voor de SREP te hanteren. Voor het eerst zijn alle belangrijke instellingen in het eurogebied met één en dezelfde maatstaf gemeten. De geharmoniseerde SREP zal zeker een grote rol spelen bij het schokbestendiger maken van de banken. De ECB heeft ook bijgedragen aan de instelling van een kader voor crisismanagement voor de bankenunie, dat gebaseerd is op de Herstel- en afwikkelingsrichtlijn voor banken (BRRD) en het Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme (Single Resolution Mechanism – SRM). Dat zal ervoor zorgen dat eventuele faillissementen van banken soepel worden afgewikkeld en crises zo veel mogelijk worden voorkomen.

2015 was ook het eerste volledige jaar dat de ECB haar bevoegdheden op het gebied van macroprudentieel beleid uitoefende. Maar gezien de huidige fase van de financiële cyclus achtte de Raad van Bestuur van de ECB het in 2015 niet nodig brede, contracyclische macroprudentiële maatregelen te nemen.

Kredietinstellingen: de belangrijkste risico's en algehele prestaties in 2015

De belangrijkste risico's in 2015

Van de grote risico's waar de bankensector in het eurogebied zich in 2015 voor geplaatst zag, werd de houdbaarheid van de bedrijfsmodellen en de geringe winstgevendheid als het belangrijkste beschouwd[14]. Het belang van de andere risico's verschilde van land tot land. In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste risico's in 2015, waarvan de meeste ook in 2016 van belang zullen blijven.

In 2015 werden zowel de bedrijfsmodellen als de winstgevendheid van de banken op de proef gesteld, met name door hoge percentages in waarde verminderde activa en de langdurige lage rente. De druk op de winsten hield aan en het gemiddelde rendement op het eigen vermogen bleef onder de kapitaalkosten. De geringe winstgevendheid kan op middellange termijn gevolgen hebben voor de houdbaarheid van de bedrijfsmodellen van sommige banken en bovendien hun kapitaalgenererend vermogen en toegang tot de financiële markten belemmeren. Een aantal factoren heeft de winstgevendheid van de bankensector gedrukt. De belangrijkste zijn de geringe nominale groei en de lage rente. Deze beïnvloeden traditionele bankactiviteiten (zoals kredietverlening aan particulieren) waarbij looptijdtransformatie plaatsvindt. De winstgevendheid lijdt bovendien onder de voorraad problematische activa uit het verleden.

Kredietrisico's waren niet in alle landen reden tot zorg, maar in de meeste landen die hard door de crisis geraakt zijn, blijven ze een aandachtspunt. Onder kredietrisico's vallen onder andere de verslechtering van de kredietkwaliteit van leningen aan kleine en middelgrote ondernemingen, grote concerns en huishoudens en de versoepeling van de criteria voor kredietverlening.

In het huidige klimaat van historisch lage risicopremies en beleggers op jacht naar rendement behoort een abrupte omslag van de mondiale risicopremies tot de mogelijkheden. De banken kunnen hiervan op vier manieren de gevolgen ondervinden. Ten eerste zou een herwaardering van door hen aangehouden waardepapieren nodig kunnen worden, met verliezen tot gevolg, vooral op tegen reële waarde gewaardeerde activa. Ten tweede kan een waardedaling van de activa leiden tot hogere onderpandvereisten, wat gevolgen heeft voor banken met een hoog percentage door onderpand gedekte financiering. Ten derde vertalen hogere risicopremies zich bij banken die sterk leunen op wholesale-financiering waarschijnlijk in hogere financieringskosten. En ten vierde kan sterkere volatiliteit de winstgevendheid drukken van banken die op grote schaal op de kapitaalmarkten actief zijn. De voor risico gecorrigeerde rendementen op staatsobligaties zijn een indicator voor lage risicopremies. Die rendementen dalen sinds 2006, wat impliceert dat beleggers genoegen nemen met een lager rendement bij gelijkblijvend risico. Andere aanwijzingen dat beleggers lagere rendementen accepteren, waren de waargenomen afvlakking van de rentecurve en de afname van de CDS-ecarts (credit default swap spreads) tussen hoogrenderende en hoogwaardige obligaties.

Verder worden gedrags- en governancerisico's, ook waar deze betrekking hebben op morele en ethische normen, gezien als behorend tot de belangrijkste risico's. Diverse banken in het eurogebied zijn de afgelopen jaren vervolgd en beboet voor overtreding van regels, wetten en normen, met gevolgen voor zowel hun winsten als hun goede naam. Andere rechtszaken lopen nog en kunnen tot onzekerheid over toekomstige kosten voor de betrokken banken leiden. Spraakmakende gevallen van wangedrag hadden onder ander betrekking op misleidende verkoop, marktmanipulatie, het witwassen van geld, belastingfraude en overtreding van Amerikaanse sancties.

Geopolitieke spanningen in Rusland en Oekraïne en de toenemende kwetsbaarheden in China en opkomende markteconomieën brachten risico's met zich mee, niet alleen door de directe blootstellingen van banken, maar ook door besmettingseffecten. Waar de directe blootstellingen tot enkele belangrijke banken beperkt blijven, kunnen tweederonde-effecten als gevolg van financiële of macro-economische verwevenheid het gehele bankenstelsel van het eurogebied schaden.

Programma's om kosten te besparen, alsmede de toegenomen afhankelijkheid van IT-oplossingen en de steeds grotere complexiteit daarvan zijn van invloed op de soliditeit van de bancaire IT-systemen en stellen banken bloot aan computercriminaliteit. De daarmee samenhangende risico's kunnen leiden tot operationele verliezen, reputatieschade en verstoring van de bedrijfsvoering. Indirect kunnen slechte IT-systemen negatief uitwerken op de kwaliteit van de managementrapportages en kunnen ze de flexibiliteit om zich aan nieuwe eisen aan te passen, verminderen. Een andere kwestie is dat de kwaliteit van de gegevens voor in- en externe verslaggeving ontoereikend kan zijn, waardoor de risico's die eigen zijn aan de activiteiten van de instelling verkeerd worden ingeschat.

Algemene prestaties van belangrijke banken in 2015

Tabel 2

Belangrijke banken in het eurogebied

Toelichting: Alle cijfers per ultimo september 2015; G-SIB's (global systemically important banks) zijn mondiaal systeemrelevante banken (binnen het SSM-gebied zijn dat: BNP Paribas, Deutsche Bank, BBVA, Groupe BPCE, Groupe Crédit Agricole, ING Bank, Santander, Société Générale en Unicredit Group).

Grafiek 2

Lagere bijzondere waardeverminderingen nog steeds een van de belangrijkste factoren voor de verbeterde winstgevendheid van belangrijke banken in 2015.

(Alle cijfers zijn gewogen gemiddelden, uitgedrukt als percentage van het eigen vermogen)

* cijfers derde kwartaal 2015 op jaarbasis
Bron: FINREP-kader (101 belangrijke instellingen die IFRS-gegevens rapporteren op het hoogste consolidatieniveau).

De winstgevendheid van belangrijke banken is in de loop van 2015 verbeterd, zij het vanaf een zeer laag niveau: voorlopige cijfers laten zien dat het rendement op het eigen vermogen van een representatieve steekproef van 101 instellingen eind 2015 in totaal 4,6% was, een stijging ten opzichte van de 2,8% een jaar eerder (zie Grafiek 2), maar ruim onder de benchmarks voor de kosten van het eigen vermogen (8% volgens recente ramingen, zie de ECB Financial Stability Review van november 2015).

Deze verbetering was vooral te danken aan de stabilisering van de macro-economische omstandigheden, waardoor de kredietverliezen werden verminderd: de bijzondere waardeverminderingen op leningen en andere financiële activa daalden van 7,7% van het totale eigen vermogen in 2014 naar 5,9% in 2015. Deze verbetering deed zich overal in het eurogebied voor, maar tussen de landen bleven grote verschillen bestaan in de hoogte van de kredietverliezen. Tegelijkertijd namen tussen 2014 en 2015 de bijzondere waardeverminderingen van niet-financiële activa, zoals goodwill, toe van 0,7% naar 1,0% van het totale eigen vermogen, omdat banken zich bleven inspannen om waarderingen van vóór de crisis in lijn te brengen met de huidige marktomstandigheden.

De netto rentebaten, de voornaamste bron van inkomsten van belangrijke banken, bleken in 2015 redelijk schokbestendig, ondanks de lage rente: per saldo werden de negatieve gevolgen van de lage rente voor de rentebaten volledig gecompenseerd door de lagere financieringskosten. De rentebaten zelf werden deels ondersteund door een bescheiden groei van de kredietverlening aan huishoudens en bedrijven (+2,6%), met name bij de grootste instellingen. Zo stegen ook de provisiebaten in absolute termen vanwege de assetmanagement- en private bankingactiviteiten.

De kosten stegen in lijn met de inkomsten: de gemiddelde kosten-batenverhouding (cost-to-income ratio) bleef stabiel op 63,3%.

Dat banken winstgevender waren, kwam tot slot deels door winsten uit hoofde van hogere marktwaarderingen en vermogenswinst op de verkoop van obligatieportefeuilles, incidentele baten die zich de komende kwartalen mogelijk niet opnieuw voordoen.

Rol bij crisismanagement

Rol bij de Griekse crisis, waaronder de alomvattende beoordeling van de belangrijke Griekse banken

Politieke onzekerheid in Griekenland heeft vanaf december 2014 tot ernstige liquiditeitsbeperkingen voor de Griekse banken geleid. Deze waren het gevolg van: i) een aanzienlijke uitstroom van deposito's; ii) kortlopende wholesale-financiering (gedekt en ongedekt) die niet werd doorgerold; iii) de groeiende liquiditeitsbehoefte van buitenlandse dochters en bijkantoren; iv) grote blootstellingen aan kredietnemers uit de publieke sector, waarvan de houdbaarheid in de huidige omstandigheden minder hoog werd ingeschat. Het gevolg was dat Griekse banken in de eerste helft van 2015 een aanzienlijk groter beroep op noodliquiditeitssteun moesten doen. Deze situatie stabiliseerde zich pas eind juni, na de sluiting van de banken en de invoering van kapitaalrestricties.

Ook de solvabiliteit van de vier belangrijke Griekse banken verslechterde in 2015, met name in het tweede kwartaal, toen in afwachting van de uitkomst van de alomvattende beoordeling aanzienlijke voorzieningen werden getroffen.

Alomvattende beoordeling van de vier belangrijke Griekse banken

Tegen deze achtergrond heeft de ECB een alomvattende beoordeling van de vier belangrijke Griekse banken uitgevoerd om tot een toekomstgerichte analyse van hun kapitaalbehoefte te komen. De ECB in haar functie van toezichthouder werd verzocht deze alomvattende beoordeling te houden op grond van een Memorandum van overeenstemming dat op 19 augustus 2015 is ondertekend door het Europees Stabiliteitsmechanisme, de Helleense Republiek en de Bank of Greece. De beoordeling bestond uit een AQR en een stresstest en is tussen begin juli en eind oktober 2015 uitgevoerd.

De AQR betrof een momentopname van de juistheid van de boekwaarde van bancaire activa per 30 juni 2015 en vormde een uitgangspunt voor de stresstest. De AQR eiste van Griekse banken dat zij een tier 1-kernkapitaal (CET1)-ratio van minimaal 9,5% haalden. De stresstest vormde een op de toekomst gerichte analyse van de solvabiliteit van banken bij twee hypothetische scenario's: bij het basisscenario werd van de banken een CET1-ratio van minimaal 9,5% verwacht en bij het ongunstige scenario een CET1-ratio van minimaal 8%.

Wat de gehanteerde methodes betreft, de AQR was gebaseerd op uniforme, geharmoniseerde definities die overeenkwamen met geldende prudentiële en financiëleverslaggevingsregels. De methodes kwamen bovendien overeen met de AQR-methodes die in 2014 zijn gebruikt voor de alomvattende beoordeling in het gehele eurogebied. Omdat dit de marktomstandigheden beter weergaf, heeft de ECB op sommige gebieden aanvullende aannames gehanteerd, bijvoorbeeld voor de zogeheten impairment triggers, de berekening van specifieke individuele voorzieningen en onderpandwaarderingen. De stresstest is centraal uitgevoerd op grond van door de banken aangeleverde datatemplates en elektronische kredietgegevens. De prognoses zijn opgesteld door de ECB. Met elk van de vier banken is overleg over het toezicht gehouden. Daarbij zijn de voorlopige uitkomsten van de alomvattende beoordeling bekendgemaakt en besproken.

De definitieve resultaten zijn eind 2015 als uitgangspunt voor het herkapitalisatieproces gebruikt, dat onder andere een volledige dekking omvat van de tekorten die uit de alomvattende beoordeling zijn gebleken. De eind oktober gepubliceerde uitkomsten van de alomvattende beoordeling voor 2015 wezen uit dat de vier belangrijke Griekse banken een kapitaaltekort hebben van in totaal € 4,4 miljard in het basisscenario (drempel van 9,5% voor CET1) en € 14,4 miljard in het ongunstige scenario (drempel van 8,0% voor CET1).

Tabel 3

Uitkomsten van de alomvattende beoordeling van de vier belangrijke Griekse banken

1) De CET-ratio's voor beide scenario's zijn de ratio's per december 2017 en voor het basisscenario zijn dat niet per se de laagste ratio's gedurende het tijdvak van 2,5 jaar waarop de stresstest betrekking had.

Om te voorzien in de kapitaalbehoefte die uit de alomvattende beoordeling naar voren is gekomen, is banken gevraagd een kapitaalplan bij de ECB in te dienen waarin zij uitleggen hoe ze de geconstateerde kapitaaltekorten denken te dekken. De in de plannen voorgestelde maatregelen moesten uiterlijk 11 december 2015 zijn uitgevoerd. Twee banken waren in staat voldoende kapitaal van particuliere beleggers aan te trekken om het totale tekort te dekken, de andere twee kregen extra staatssteun uit hoofde van de voorzorgsmaatregelen met betrekking tot herkapitalisatie als bedoeld in Richtlijn 2014/59/EU betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. De staatssteun was bedoeld om te voorzien in de kapitaalbehoefte in verband met het ongunstige scenario van de stresstest, want in de kapitaalbehoefte in verband met de AQR en/of het basisscenario had de private sector al voorzien.

Zorgvuldige monitoring van het Griekse bankenstelsel en toezichtsmaatregelen om de effecten van de crisis te beperken

Behalve op de alomvattende beoordeling heeft het toezicht zich in 2015 op drie aanvullende werkzaamheden geconcentreerd:

  1. zorgvuldige monitoring van de grootste risico's binnen het Griekse bankenstelsel;
  2. voortdurende informatie-uitwisseling en rapportage aan de partijen die betrokken zijn bij kwesties rond de Griekse banken;
  3. maatregelen om de effecten van de crisis te beperken.

Het toezicht bleef in 2015 uiterst intensief en vergde zorgvuldige monitoring door de JST's (bestaand uit medewerkers van de ECB en de Bank of Greece), die daarbij samenwerkten met de afdeling Crisisbeheersing van de ECB. Voor de monitoring van minder belangrijke instellingen heeft Directoraat-Generaal Microprudentieel Toezicht III van de ECB ook nauw samengewerkt met de Bank of Greece, die een alomvattende beoordeling van deze banken heeft uitgevoerd.

Om de informatie-uitwisseling en een vlotte samenwerking te bevorderen, onderhield het Bankentoezicht van de ECB nauwe contacten met alle relevante partijen: de Griekse autoriteiten, inclusief de Bank of Greece en het Helleense Financiële Stabilisatiefonds, de Europese Bankautoriteit (EBA) en toezichthouders uit lidstaten van ontvangst (het Verenigd Koninkrijk, Bulgarije, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Roemenië, Servië en Turkije).

In 2015 zijn er diverse toezichtsmaatregelen genomen om de hachelijke toestand van de Griekse bankensector aan te pakken en de gevolgen van de crisis te beperken, zoals besluiten om de liquiditeitspositie van de vier belangrijke banken te garanderen, bijvoorbeeld door beperkingen op te leggen aan bepaalde beleggingen en activiteiten, maar ook maatregelen om te voorkomen dat de besmetting oversloeg naar buitenlandse entiteiten van Griekse banken. De aandacht ging daarbij vooral uit naar de liquiditeit van hun buitenlandse dochters en bijkantoren.

Bijdragen aan het nieuwe crisismanagementkader van de EU

Het Bankentoezicht van de ECB heeft in 2015 bijgedragen aan de instelling van het crisismanagementkader van de EU, dat gebaseerd is op de BRRD en de Verordening inzake het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.

Het crisismanagementkader van de EU verplicht toezichthouders en afwikkelingsautoriteiten om samen te werken. Enerzijds dient de ECB als bevoegde autoriteit nauw samen te werken met de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (Single Resolution Board, SRB) bij de herstelplanning, de implementatie van vroegtijdige interventiemaatregelen en de beoordeling van banken die (waarschijnlijk) failliet gaan. Anderzijds dient de SRB met de ECB samen te werken bij de planning van de afwikkeling, de beoordeling of een bank afgewikkeld kan worden en de uitvoering van afwikkelingsmaatregelen.

De ECB is een nauwe samenwerking aangegaan met de in januari 2015 opgerichte SRB, die op 1 januari 2016 zijn taken heeft opgevat bij de afwikkeling van entiteiten en groepen die onder direct ECB-toezicht staan en andere grensoverschrijdende groepen binnen de bankenunie. De ECB geniet in dit verband de status van permanente waarnemer bij de bestuursvergaderingen en plenaire zittingen van de SRB. Op dezelfde wijze is de ECB ermee begonnen de Voorzitter van de SRB, Elke König, uitte nodigen als waarnemer bij de vergaderingen van de Raad van Toezicht wanneer die onderwerpen bespreekt die voor de SRB van belang zijn. Bovendien hebben de ECB en de SRB eind 2015 een Memorandum van overeenstemming getekend (zie ook Hoofdstuk 4.1.1).

Het crisispreventiekader van de EU schrijft voor dat elke instelling een herstelplan moet opstellen en bijhouden waarin de maatregelen worden beschreven die de instelling moet nemen om haar financiële positie te herstellen, mocht deze aanzienlijk verslechteren. Belangrijke banken zijn in 2015 begonnen hun herstelplannen bij het Bankentoezicht van de ECB in te dienen voor een complete beoordeling. De ECB beoordeelt of de plannen uitgebreid genoeg zijn en geloofwaardige maatregelen bevatten om de levensvatbaarheid van een instelling in tijden van spanningen tijdig te herstellen.

Als de financiële situatie van een instelling verslechtert en er vroegtijdige interventiemaatregelen worden overwogen, wordt de informatie-uitwisseling tussen de betrokken JST, de afdeling Crisisbeheersing van de ECB en de SRB geïntensiveerd. Als de soliditeit van de bank niet met particuliere of toezichtsmaatregelen hersteld kan worden, kan worden besloten de instelling als '(waarschijnlijk) faillerend' aan te merken. Voor belangrijke banken wordt dit besluit genomen door de ECB, die eerst de SRB raadpleegt. De Europese Commissie en andere externe belanghebbenden, zoals de toezichts- en afwikkelingsautoriteiten in de lidstaten van ontvangst (host authorities), de betrokken depositogarantiestelsels en de bevoegde ministeries, worden over dit besluit geïnformeerd. Is een instelling eenmaal als (waarschijnlijk) faillerend aangemerkt, dan werken de ECB en de SRB nauw samen aan de noodzakelijke vervolgmaatregelen, zoals de vergunning voor een overbruggingsbank en de intrekking van de vergunning van de 'oude' instelling.

Op het gebied van crisismanagement heeft het SSM in 2015 deelgenomen aan grensoverschrijdende fora gericht op specifieke instellingen, zoals crisismanagementgroepen. Ook heeft het bijgedragen aan beleidsvorming van internationale instellingen als de Raad voor Financiële Stabiliteit (FSB) om 'too-big-to-fail'-problemen te mitigeren en zowel de soliditeit van banken als de financiële stabiliteit te verbeteren.

De 'reguliere' alomvattende beoordelingen

Vervolg op de beoordelingen van 2014, inclusief de uitvoering van de kapitaalplannen

Alvorens de ECB het toezicht op een bank op zich neemt, dient zij een alomvattende beoordeling van de bank in kwestie uit te voeren, bestaand uit een AQR en een stresstest. Bij de stresstest wordt onderzocht in hoeverre de solvabiliteit van de bank bestand is tegen twee hypothetische scenario's: een basis- en een ongunstig scenario.

Ter voorbereiding op de aanvaarding van haar nieuwe verantwoordelijkheden als bankentoezichthouder in november 2014, heeft de ECB in dat jaar bij 130 banken een alomvattende beoordeling uitgevoerd. De uitkomsten van deze enorme exercitie zijn in oktober 2014 gepubliceerd (voor vervolgmaatregelen, zie het Jaarverslag van de ECB over haar toezichtswerkzaamheden 2014). Volgens een ECB-raming van april 2015 hebben de banken ongeveer twee derde van de totale correcties op de boekwaarde van activa die op grond van de AQR's bij de belangrijke instellingen nodig bleken (€ 42 miljard) in hun jaarrekeningen voor 2014 verwerkt; het resterende derde is in de prudentiële vereisten verwerkt. Bovendien hebben de onder direct ECB-toezicht staande banken meer dan 75% van de maatregelen die nodig waren om de kwalitatieve bevindingen te verhelpen, in de eerste negen maanden van 2015 doorgevoerd. In enkele gevallen moesten er projecten voor de (middel)lange termijn worden opgezet. De voortgang bij deze projecten wordt door het SSM nauwlettend gevolgd.

Door de AQR en de stresstest te combineren, werd geconstateerd dat 25 banken in totaal een kapitaaltekort van € 24,6 miljard hadden. Twaalf van deze banken hadden vóór de publicatie van de uitkomsten van de alomvattende beoordeling al kapitaalmaatregelen genomen. Er waren dus nog maar dertien banken over die extra kapitaalmaatregelen moesten nemen om een tekort van € 9,5 miljard te dekken. Alle banken met kapitaaltekorten dienden in principe bij de ECB een kapitaalplan in te leveren waarin ze toelichtten hoe ze het tekort zouden te dekken. Tekorten die voortvloeiden uit de AQR of het basisscenario van de stresstest dienden binnen zes maanden gedekt te zijn, tekort die voortvloeiden uit het ongunstige scenario van de stresstest binnen negen maanden.

Enkele van de kapitaalplannen voor de overige dertien banken bevatten maatregelen die onmiddellijk werden doorgevoerd, en wel om een van de volgende drie redenen:

  1. op grond van de dynamische balans-aanname had de bank (vrijwel) geen kapitaaltekort[15];
  2. de bank werd afgewikkeld[16];
  3. de bank had maatregelen genomen die de winstgevendheid structureel voldoende verbeterden om het tekort te dekken[17].

De overige kapitaalplannen zijn door de Raad van Toezicht geëvalueerd en vervolgens door de banken uitgevoerd. De banken hebben maatregelen genomen als desinvesteringen, nieuw kapitaal aantrekken, herstructurering en verbetering van het risicomanagement.

Alle vervolgmaatregelen op de alomvattende beoordeling van 2014 hebben per saldo de beoogde doelen bereikt: versterking van de bankbalansen, meer transparantie en het kweken van vertrouwen.

Dat blijkt ook uit een aanzienlijke daling van de CDS-ecarts tussen oktober 2014 en juli 2015 voor de 25 banken die gezakt waren voor de alomvattende beoordeling van 2014[18].

Alomvattende beoordeling van nieuwe belangrijke instellingen in 2015

Alle banken die (waarschijnlijk) onder het directe toezicht van de ECB komen te staan, zijn verplicht een alomvattende beoordeling te ondergaan. In 2015 is die uitgevoerd bij negen banken die niet aan de beoordelingsronde van 2014 hadden deelgenomen. Bij vijf van deze banken was de ECB al in november 2014, bij het begin van het SSM[19], met het directe toezicht begonnen. Voor de overige vier was de begindatum januari 2016.

Tabel 4

Banken die deel uitmaakten van de alomvattende beoordeling van 2015

De alomvattende beoordeling van 2015 was gebaseerd op de in 2014 toegepaste methodes en bestond eveneens uit een AQR en een stresstest. De drempelratio's voor het vaststellen van kapitaaltekorten waren gelijk aan die voor 2014: een CET1-ratio van 8% voor de AQR en de stresstest in het basisscenario, en een CET1-ratio van 5,5% voor de stresstest in het ongunstige scenario.

Op grond van de AQR is de boekwaarde van activa van alle deelnemende banken voor in totaal voor €453 miljoen aangepast. De aanpassingen waren vooral nodig doordat er meer niet-presterende blootstellingen werden geconstateerd en de getroffen voorzieningen daarom verhoogd moesten worden. De uitkomsten van de AQR dienden als uitgangspunt voor de stresstest, waarmee het beloop van de kapitaalposities van de banken werd geprojecteerd over een periode van drie jaar (2015-2017). In het ongunstige scenario[20] werden de deelnemende banken geconfronteerd met een gewogen gemiddelde daling van 6,1 procentpunt van hun CET1-ratio.

Geen enkele bank kwam bij de AQR uit onder de CET1-drempelwaarde van 8%. Toen de effecten van de AQR en de stresstest echter gecombineerd werden, bleken vijf banken in het ongunstige scenario onder de CET1-drempelwaarde van 5,5% uit te komen. Hun totale kapitaaltekort bedroeg € 1,74 miljard. Het tekort was deels al gedekt door kapitaalverhogingen en andere toegestane maatregelen die de banken sinds januari 2015 hadden genomen.

Net als bij de alomvattende beoordeling van 2014 dienen de banken de tekorten te dekken binnen negen maanden na de publicatie van de resultaten op 14 november 2015. Daartoe moesten ze binnen twee weken na de publicatiedatum een kapitaalplan indienen waarin ze uiteenzetten welke maatregelen ze wilden nemen of al hadden genomen. De uitvoering en de monitoring van deze maatregelen worden afgestemd op de jaarlijkse SREP. Deze wordt uitgevoerd door de JST's die belast zijn met het toezicht op de desbetreffende banken. Noodzakelijke herstelmaatregelen beperken zich niet tot het aanzuiveren van kapitaaltekorten, maar hebben ook betrekking op kwalitatieve bevindingen van de AQR, zoals zwakke punten in de systemen en processen van banken.

Invoering van het toezichtsmodel van het SSM

Invoering van de SREP-methodiek

De JST's zijn samengesteld uit ECB- en NBA-medewerkers. Zij zijn de hoeksteen van het SSM-model van toezicht, de operationele eenheden die belast zijn met het directe toezicht op de belangrijke instellingen. In die hoedanigheid voeren ze de dagelijkse, lopende toezichtswerkzaamheden uit. De resultaten daarvan vormen samen met de uitkomsten van de themaonderzoeken, de inspecties ter plaatse en het werk aan de interne modellen belangrijke input voor de Procedure voor Prudentiële Toetsing en Evaluatie (Supervisory Review and Evaluation Process, SREP).

In 2015 heeft het SSM voor het eerst een SREP op basis van de gemeenschappelijke methodiek uitgevoerd, onder de toen 123 grootste bankgroepen in het eurogebied. Het doel van de SREP is een schokbestendig bankenstelsel te bevorderen dat in staat is de reële economie van het eurogebied op solide en duurzame wijze te financieren. Eerdere financiële crises werden onder andere uitgelokt door al te uitbundig opererende, ondergekapitaliseerde bankenstelsels die bij het begin van de crisis ophielden kredieten te verstrekken en zo duurzame economische groei hinderden. Per saldo wegen de voordelen van een voldoende gekapitaliseerd bankenstelsel veel zwaarder dan de kosten voor de betrokken banken op korte termijn.

Figuur 2

Methodiek SSM-SREP

De in Figuur 2 weergegeven SSM-methodiek is ontwikkeld door de ECB, die daarbij nauw heeft samengewerkt met de negentien nationale toezichthouders. De methodiek sluit aan bij de wetgeving van de EU en de richtsnoeren van de EBA[21] en maakt gebruik van best practices binnen het SSM en door internationale organen aanbevolen best practices. Op 19 februari 2016 is er een boekje uitgekomen waarin de methodiek van de SSM-SREP wordt beschreven.

Om de nieuwe, uniforme methoden in zo'n korte tijd te kunnen ontwikkelen en invoeren, was een enorme inspanning van het SSM nodig qua coördinatie, analyse, afstemming, praktijktests en training.

Voor de SREP 2015 zijn, vooral op grond van de belangrijke input van de JST's, de volgende hoofdpunten beoordeeld:

  • de bedrijfsmodellen: analyse van de levensvatbaarheid van de bedrijfsmodellen en de duurzaamheid van de winst;
  • governance en risicobeheer: een analyse van de operationele en organisatiestructuur van de instellingen en van hun algehele kader voor risicobeheer.
  • kapitaalrisico's: een beoordeling van de kapitaalrisico's en -risicobeheersmaatregelen, van de noodzaak aanvullende kapitaaleisen te stellen en van de kapitaaltoereikendheid;
  • liquiditeits- en financieringsrisico's: een analyse van de liquiditeits- en financieringspositie van de instellingen, de daarmee samenhangende risicobeheersmaatregelen en de noodzaak van extra liquiditeitsbuffers.

Elk van deze punten is beoordeeld met behulp van een 'bouwstenenbenadering', waarbij risico's in (sub)categorieën werden uitgesplitst en van beneden naar boven werden geanalyseerd. Bij de analyses zijn diverse invalshoeken gehanteerd, zo is er naar de huidige situatie gekeken en ook naar de toekomst.

Kwantitatieve en kwalitatieve elementen werden gecombineerd in een aanpak die een beperkte oordeelsvrijheid bood. Zo kon de algehele consistentie gewaarborgd worden en rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van instellingen. Ook konden voor het eerst grootschalige vergelijkingen van gelijksoortige banken en horizontale analyses worden gemaakt.

De geharmoniseerde SREP heeft alles bij elkaar een holistische beoordeling mogelijk gemaakt van de toestand en levensvatbaarheid van de instellingen, vanuit een toekomstgericht perspectief en met inachtneming van het beginsel van evenredigheid. Dat alle instellingen op consistente wijze worden beoordeeld, draagt bij aan de verdere integratie van de gemeenschappelijke bankenmarkt. Op grond van de SREP 2015 zijn de kapitaalbuffers en de liquiditeitsvereisten van banken onder direct toezicht van de ECB op een niveau gebracht dat aansluit bij hun risicoprofiel. Zo nodig zijn aanvullende toezichtsmaatregelen genomen.

Het gemiddelde kapitaal dat banken op grond van Pijler 2[22] moeten aanhouden, is van 2015 op 2016 met dertig basispunten verhoogd. Deze dertig basispunten kunnen deels worden toegeschreven aan de conjunctuurfase waarin het eurogebied zich bevindt. Die maakt het nodig dat de kapitaalpositie van het bankenstelsel wordt gehandhaafd en in sommige gevallen wordt versterkt. Veel banken zijn nog steeds niet hersteld van de financiële crisis en zien zich nog altijd geconfronteerd met risico's en tegenwind.

Nog eens twintig basispunten aan extra kapitaalvereisten zijn het gevolg van de infasering van de systeembuffers. Deze buffers zijn het gevolg van een belangrijke les van de crisis die zijn weerslag heeft gevonden in de EU-wetgeving, en wel de noodzaak om systeembrede externaliteiten te beheersen die afkomstig zijn van mondiaal systeemrelevante banken (G-SIB's) en van nationaal systeemrelevante banken (D-SIB's), die het gehele financiële stelsel beïnvloeden en uiteindelijk ook de reële economie van het eurogebied. Om deze gevolgen te beperken worden, in overeenstemming met de toepasselijke EBA-richtsnoeren, aan de vereisten voor Pijler 2 systeembuffers toegevoegd (ofwel voor G-SIB's/D-SIB's, of de systeemrisicobuffer) De infasering van deze systeembuffers loopt naar verwachting door tot 2019.

Wat de toepassing van het MUB-kader (maximaal uitkeerbare bedrag) betreft, verwijst de SSM-benadering naar het op 18 december 2015 door de EBA gepubliceerde advies. Om consistentie en harmonisatie binnen de Gemeenschappelijke Markt te waarborgen, kan deze benadering desalniettemin in de toekomst herzien worden wanneer de ontwikkelingen in de wet- en regelgeving op Europees en internationaal niveau of de toepassing van de EBA-richtsnoeren daartoe aanleiding geven.

Figuur 3

Overzicht van de kapitaalvereisten

De omvang van de kapitaalvereisten voor de belangrijke banken is zorgvuldig gecontroleerd, met name de fully-loaded CET1-vereisten. In het geval van de G-SIB's is bij de afstemming van de infasering en de fully-loaded kapitaalvereisten met een aantal punten rekening gehouden, waaronder de noodzaak om voor alle onder ECB-toezicht staande instellingen een consistent kader te bevorderen, de systeemeffecten van G-SIB's en D-SIB's en een globale vergelijking met G-SIB's uit andere rechtsgebieden.

Het SSM beoogt een samenhangend kader op te zetten dat het best past in de specifieke context. Het bankenlandschap waarvoor het SSM verantwoordelijk is, is divers. Vergeleken met andere rechtsgebieden heeft het SSM te maken met een veel groter aantal verschillende instellingen en met nog altijd uiteenlopende rechtsstelsels. De SSM-methodiek wordt daarom zo nodig steeds verder ontwikkeld, zodat:

  • de ontwikkelingen in het toepasselijk regelgevend kader (zoals prudentiële regels; aanbevelingen of richtsnoeren van de EBA en kernbeginselen van het Bazels Comité) erin tot uitdrukking komen;
  • best practices, verbeteringen en verdere verfijningen erin worden opgenomen.

Door direct met de banken te communiceren zorgt het ECB-Bankentoezicht voor de uitleg en zekerheid op toezichtsgebied die ze nodig hebben voor hun kapitaalplanning.

Zo heeft de ECB in 2015 twee aanbevelingen over het beleid inzake dividenduitkeringen vastgesteld voor de boekjaren 2014 en 2015 (respectievelijk ECB/2015/2 en ECB/2015/49) en de CEO's van de banken een brief gestuurd over het beleid inzake variabele beloningen. Hierin worden de verwachtingen van het SSM voor uitkeringen en uitbetalingen door instellingen beschreven op een wijze die aansluit bij een rechtstreekse ontwikkeling naar de vereiste fully-loaded ratio's.

Ceteris paribus bieden de in de SREP 2015 beschreven vereisten voor Pijler 2 ook een indicatie voor de toekomst. Zo moet de kapitaalconserveringsbuffer in 2019 zijn ingefaseerd, waarbij de Pijler 2-vereisten in gelijke mate worden verlaagd[23]. De banken kunnen ook plannen maken voor de gefaseerde invoering van de CRR/CRD IV, dat wil zeggen voor de aftrekposten van het CET1-kapitaal en de gefaseerde invoering van de buffers voor systeemrisico's. Hoewel nog niet bekend is hoe de ontwikkelingen rond Bazel III definitief zullen uitpakken, heeft men wel al erkend dat deze er niet op gericht zullen zijn aanzienlijk meer kapitaal in het stelsel te brengen, maar om de eenvoud, vergelijkbaarheid en transparantie van het kapitaal van de banken te vergroten.

Werkzaamheden aan andere methodieken

Werkzaamheden aan interne modellen

Eind 2015 gebruikten 73 belangrijke banken ten minste één intern model voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor Pijler 1.

Eerst zijn er voor het gehele SSM een goedkeuringsprocedure en een kader voor onderzoek van de interne modellen opgezet. Vervolgens heeft de Raad van Bestuur goedkeuring verleend om voor 2015 137 onderzoeken naar interne modellen te houden volgens dit nieuwe regime.

Grafiek 3

Onderzoek van de interne modellen in 2015, naar risico

Er is een uniform kader voor doorlopende monitoring van de modellen opgezet. Dit kader vormt een integraal onderdeel van het minimale intensiteitsniveau van het toezicht en wordt toegepast bij het SEP van 2016. Dit kader maakt het belangrijke instellingen gemakkelijker om deel te nemen aan de benchmarks van de EBA en het Bazels Comité . Er is een netwerk opgezet om het proces te ontwerpen waarmee op geharmoniseerde wijze gegevens verzameld kunnen worden ten behoeve van backtesting bij belangrijke instellingen met marktrisicomodellen. Op basis daarvan worden analyses van horizontale en bankspecifieke data uitgevoerd en gebruikt voor de lopende monitoring van de modellen.

Om te bevorderen dat Pijler 1-modellen op uniforme en adequate wijze worden ingevoerd en om de toezichtspraktijk binnen het SSM te harmoniseren, is er een begin gemaakt met een voorstel voor een gerichte beoordeling van de interne modellen. Om dit proces te sturen is er een netwerk opgezet van senior modeldeskundigen van de NBA's en de ECB. De gerichte beoordeling voorziet in onderzoeken ter plaatse van geselecteerde modellen voor krediet-, markt- en tegenpartijkredietrisico's in 2017 en 2018 (of tot 2019, als het onderdeel kredietrisico wordt verlengd). 2016 wordt besteed aan de horizontale analyses die nodig zijn om de harmonisatiedoelen van het project te kunnen formuleren.

Er is in 2015 nog ander belangrijk werk gedaan aan de toezichtsmethoden voor interne modellen. Het betreft onder andere de uitwerking van de richtlijnen voor de validering van interne modellen (dat loopt nog) en van de richtlijnen voor de materialiteitsbeoordeling van uitbreidingen en wijzigingen van de modellen voor tegenpartijkredietrisico.

Werkzaamheden aan methoden voor toezicht ter plaatse

Er is een aantal teams met deskundigen van de ECB en de NBA's gevormd om aan enkele soorten risico's te werken en om de methoden voor toezicht ter plaatse verder uit te werken. In 2015 zijn er papers afgerond over de methodiek rond respectievelijk bedrijfsmodellen en winstgevendheid, en ILAAP. Andere teams van specialisten werken momenteel aan onderwerpen als kredietrisico, tegenpartijkredietrisico, bewaringsactiviteiten, verslaglegging, marktrisico en IT-risico's. Ook is er een openbaar handvest in voorbereiding met de voorwaarden en modaliteiten van de inspecties ter plaatse.

Toezicht ter plaatse

De eerste cyclus inspecties ter plaatse

De eerste cyclus inspecties ter plaatse maakte deel uit van de algehele SEP-planning 2015, die in december 2014 is vastgesteld. In juli 2015 is een interim planning-update goedgekeurd, die onder andere voorzag in extra inspecties ter plaatse in de tweede helft van het jaar. Voor 2015 is goedkeuring verleend voor in totaal 250 inspecties ter plaatse.

Tabel 5

Inspecties ter plaatse naar risicocategorie

Tabel 6

Inspecties ter plaatse naar bankencluster[24]

Bij de planning en personele bezetting van inspecties ter plaatse wordt nauw samengewerkt met de NBA's, die de meeste missieleiders en teamleden leveren. In oktober 2015 hadden de NBA's 906 inspecteurs geleverd, ofwel 95% van de medewerkers ter plaatse. De overige 5% was afkomstig van de centrale afdeling voor inspecties ter plaatse van de ECB. De inspecteurs van deze afdeling leidden tevens 26 van de voor 2015 geplande missies.

Om inspecties ter plaatse door gemengde teams te bevorderen, heeft de Raad van Bestuur in mei 2015 de invoering van een modelregime voor de detachering van NBA-inspecteurs goedgekeurd.

Om ervoor te zorgen dat er nauw wordt samengewerkt met de NBA's bij alles wat met de inspecties ter plaatse samenhangt, zijn er in 2015 in totaal acht netwerkbijeenkomsten gehouden. Deze kwamen boven op de 21 speciale, bilaterale bijeenkomsten met zestien NBA's. Om het netwerken binnen het SSM te bevorderen, is er bovendien een aantal seminars en workshops voor teamleiders gehouden.

Doorlopende monitoring

De centrale ECB-afdeling voor inspecties ter plaatse voert gedurende de gehele inspectiecyclus een aantal monitoringwerkzaamheden uit met als doel de uniforme toepassing van de methodiek voor deze inspecties te waarborgen:

  • het pre-inspectiebericht doornemen tijdens de voorbereiding van een missie;
  • het team ter plaatse bijstaan tijdens de onderzoeksfase;
  • de kwaliteit borgen van alle inspectierapporten die door de teamleiders worden ingeleverd.

Alle activiteiten verlopen via een op dialoog gebaseerd proces, teneinde het wederzijds begrip te vergroten en het ontstaan van een gezamenlijke aanpak met de NBA's te bevorderen.

Om het werk van de inspectieteams ter plaatse beter op elkaar af te stemmen, heeft de ECB enkele richtlijnen en templates voor de inspectierapporten voorgesteld.

Themaonderzoeken naar risico-governance en risicobereidheid, risico's rond IT en computercriminaliteit, en hefboomfinanciering.

Risico-governance en risicobereidheid;

Reikwijdte, methoden en doelen

Aangezien de governance van een instelling een grote impact heeft op het risicoprofiel en de houdbaarheid van de bedrijfsmodellen, heeft de Raad van Toezicht in 2015 de lancering van een SSM-breed themaonderzoek naar risico-governance en risicobereidheid goedgekeurd. Door 113 JST's[25] is een diepgravende en gedetailleerde analyse uitgevoerd van i) de bestuursorganen die bij de banken belast zijn met de toezichts- en bestuursfuncties; en ii) de risicobereidheidskaders van de banken. Hiervoor is een proportionele aanpak ontwikkeld die rekening houdt met de grootte en complexiteit van elke instelling. Relevante toezichtsinstrumenten waren onder andere: besprekingen met de belangrijkste functionarissen, beoordeling van bestuursdocumenten en notulen en het als waarnemer bijwonen van bestuursvergaderingen. Conclusies van inspecties ter plaatse over deze onderwerpen werden eveneens in het onderzoek betrokken.

Figuur 4

Eén aanpak voor de grondige beoordeling van 113 belangrijke banken

Om te bevorderen dat normen consistent op het hoogste niveau worden toegepast, is een tweeledige benadering gevolgd en is beoordeeld in hoeverre:

  1. aan de nationale en Europese wetgeving was voldaan;
  2. internationale best practices waren gevolgd.

In het onderzoek werden de verschillen in juridisch kader tussen de lidstaten onderkend en werd het feit dat effectieve governancestructuren in alle bedrijfsmodellen mogelijk zijn, erkend. Om interactie met de besturen te bevorderen, hebben de JST's bovendien in oktober en november 2015 toezichtsdialogen georganiseerd waar zij hun bevindingen met de banken hebben besproken.

Uitkomsten

Door dit themaonderzoek konden de JST's hun kennis van de governancestructuren van de instellingen waarop ze toezicht houden, vergroten en hun beoordeling van die structuren verder verfijnen. De horizontale aanpak bevorderde bovendien de discussie tussen de deskundigen van de ECB en de NBA's, zowel bij de JST's als de horizontale functies.

Dankzij de horizontale aanpak konden er:

  1. algemene conclusies worden getrokken. Zo bleek uit het themaonderzoek dat belangrijke instellingen, zelfs als ze zich aan de nationale wetten hielden, nog lang niet volgens internationale best practices werken. De belangrijkste aandachtspunten zijn de interne tegenmacht binnen de besturen, de mate waarin risico's een rol spelen in bestuursdiscussies en de wisselwerking tussen de risicobereidheidskaders en de strategie.
  2. goede werkwijzen worden gesignaleerd. Het themaonderzoek bood de gelegenheid best practices bij de operationalisering van internationale normen in kaart te brengen. Deze worden opgenomen in een SSM-rapport over aangetroffen best practices dat later in het jaar wordt gepubliceerd.
  3. consistente aanbevelingen worden gedaan. Het themaonderzoek was actiegericht en heeft geleid tot concrete aanbevelingen aan de instellingen, waarmee zij hun kaders voor governance en risicobereidheid kunnen verbeteren. Consistente aanbevelingen waren mogelijk door de horizontale aanpak, die maakte dat gelijke bevindingen tot gelijke aanbevelingen leidden.

In het kader van het toezicht in 2016 zullen de JST's toezien op de uitvoering van de maatregelen die zijn opgenomen in hun vervolgbrieven aan de afzonderlijke banken. Een aantal JST's zal de aspecten die als belangrijke aandachtspunten zijn aangemerkt, extra nauwgezet volgen.

Themaonderzoek naar de risico's rond IT en computercriminaliteit

Reikwijdte, methodiek en doelen

Er is vastgesteld dat IT en computercriminaliteit tot de grootste risico's voor het bankenstelsel in het eurogebied behoren (zie Hoofdstuk 2.1.1). Om een beter beeld van deze risico's te krijgen, heeft het SSM een groep experts op het gebied van IT-risico's in het leven geroepen met deskundigen van de NBA's en de ECB en een themaonderzoek naar de risico's van computercriminaliteit gestart. Dat onderzoek had de volgende doelen:

  1. een speciaal gemeenschappelijk SSM-kader opstellen waarmee de risico's van computercriminaliteit konden worden geanalyseerd:
  2. van een beperkte steekproef van twaalf belangrijke banken de risicoprofielen en controlemaatregelen rond computercriminaliteit beoordelen (onderzoek ter plaatse);
  3. een horizontale aanpak ontwikkelen om een eerste inschatting te kunnen maken van de blootstelling van belangrijke banken aan de risico's van computercriminaliteit en de beheersmaatregelen die zij daartegen hebben genomen, en om een benchmark te houden van methoden bij vergelijkbare banken (niet ter plaatse).

Voor het onderzoek dat niet ter plaatse werd verricht, heeft de ECB het NIST-kader[26] voor verbetering van de cybersecurity van kritieke infrastructuur als basis gebruikt. Dit kader is door de ECB verfijnd en aangevuld. Daarmee is een speciaal analyse-instrument ontwikkeld, de "Vragenlijst risico's computercriminaliteit". Deze is onder 110 belangrijke banken verspreid. De daarmee verzamelde informatie is per bank en horizontaal voor alle banken geanalyseerd.

Uitkomsten

Het themaonderzoek heeft op verschillende punten tot conclusies geleid:

  1. doorlopend toezicht en risicoanalyse: voor het eerst is voor het gehele eurogebied op consistente wijze gestructureerde informatie verzameld over het risicoprofiel van belangrijke banken op het gebied van computercriminaliteit. Met deze informatie konden de JST's het gesprek aangaan met individuele banken. Deze verhoogde risico's dienen met behulp van bovengemiddelde beheersmaatregelen gemitigeerd te worden;
  2. toezicht ter plaatse: het themaonderzoek heeft ertoe geleid dat bij twaalf instellingen ter plaatse onderzoek is gedaan, dat weer instellingspecifieke aanbevelingen heeft opgeleverd;
  3. methodiek: de verzamelde informatie is gebruikt bij de verdere ontwikkeling van de SSM-methoden voor onderzoek ter plaatse naar de risico's van computercriminaliteit.

Daarnaast is er een parallelle werkstroom gestart voor de ontwikkeling van een speciale operationele en communicatieprocedure die belangrijke instellingen moeten volgen bij een cyberaanval. Deze procedure wordt in 2016 bij wijze van pilot ingevoerd bij een klein aantal instellingen.

Themaonderzoek over hefboomfinanciering

Reikwijdte, methoden en doelen

De langdurige zeer lage rente en de daaruit volgende zoektocht naar strategieën om rendement te behalen, rechtvaardigen specifieke monitoring van de kredietkwaliteit. De Raad van Toezicht heeft daarom in 2015 besloten een themaonderzoek naar hefboomfinanciering te doen. Daarbij is gekeken naar hefboomleningen, hoogrentende obligaties en collateralized loan obligations, die allemaal veel baat hebben bij de gunstige financieringscondities.

Er zijn drie kerndoelen geformuleerd:

  1. de JST's informeren over de huidige ontwikkelingen binnen het SSM en bij de afzonderlijke instellingen;
  2. uitschieters op het gebied van risicobereidheid en risicobeheer alsmede kwetsbare punten van het gehele systeem signaleren;
  3. alle instellingen uit de steekproef adviseren over passende herstelmaatregelen.

Om een consistente analyse te waarborgen is een uitgebreide enquête opgesteld en verspreid onder 37 banken die zich met hefboomfinanciering bezighouden. Doel van de enquête was in kaart te brengen hoe de blootstellingen aan hefboomfinanciering zich ontwikkelen, hoe groot de emissiepijplijn is, of de blootstellingen op bepaalde gebieden geconcentreerd zijn en hoe de algehele kredietkwaliteit is.

Uitkomsten

De markt voor hefboomfinanciering heeft zich sinds de crisis sterk hersteld en wordt gekenmerkt door intense concurrentie. Het voor kredietnemers gunstige klimaat heeft zich vertaald in zwakkere dealstructuren (grotere hefbomen, de introductie van covenant-lite structuren op de Europese markten) en in veel gevallen tot versoepeling van het kredietbeleid van banken.

Zowel de bereidheid om op te treden als underwriter van emissies als de neiging de blootstelling deels zelf aan te houden is bij de grote banken binnen het SSM toegenomen. Deze ontwikkeling rechtvaardigt intensiever toezicht op de monitoring van het syndicaatsrisico en de fundamentele kredietkwaliteit van de blootstellingen. Tot slot zijn er op enkele gebieden verbeterpunten geconstateerd bij de monitoring door de banken.

Grafiek 4

De dertien SSM-banken die het meest actief zijn op het gebied van hefboomfinanciering: emissieactiviteit en verdeling tussen doorgeplaatste en aangehouden leningen bij begeleide emissies

(in EUR miljoen)

Deze punten van zorg zijn samengevat in rapporten over de afzonderlijke banken en in één totaaloverzicht en de volgende maatregelen zijn genomen:

  • aan een select aantal banken zijn toezichtsbrieven gestuurd met het verzoek de geconstateerde tekortkomingen te herstellen.
  • er wordt een speciaal dashboard ontwikkeld waarin de blootstellingen van de banken standaard gevolgd kunnen worden;
  • er wordt een richtsnoer opgesteld waarin de verwachtingen van het SSM omtrent hefboomfinanciering duidelijk worden gecommuniceerd.

Indirect toezicht op minder belangrijke instellingen en overkoepelend toezicht (oversight)

Het kader voor het indirecte toezicht op minder belangrijke instellingen (less significant institutions – LSI's) omvat een reeks vaste procedures voor de dagelijkse samenwerking tussen de ECB en de NBA's, maar ook initiatieven op projectbasis. De meeste daarvan hebben betrekking op ontwikkeling van gemeenschappelijke normen en methodieken voor het toezicht.

Vaste procedures voor indirect en overkoepelend toezicht

De dagelijkse samenwerking tussen de ECB en de NBA's inzake het toezicht op minder belangrijke instellingen is georganiseerd volgens speciale, vaste procedures. Die maken een efficiënte uitwisseling van informatie mogelijk, waardoor het ECB-Directoraat-Generaal Microprudentieel Toezicht III (DG MS III) zijn rol als overkoepelend toezichthouder kan vervullen en ondersteuning en informatie kan verschaffen aan de NBA's, die het directe toezicht op de minder belangrijke instellingen uitvoeren.

Via een speciaal kennisgevingskader heeft de ECB in 2015 van NBA's in totaal 54 kennisgevingen vooraf ontvangen en beoordeeld. Deze hadden betrekking op toezichtsprocedures van materieel belang en op ontwerpbesluiten over minder belangrijke instellingen[27] met een hoge prioriteit en behandelden zeer uiteenlopende toezichtskwesties (bv. kapitaal, liquiditeit en governance). De kennisgevingen gaven vaak aanleiding tot vervolgactiviteiten, waarbij de ECB en de relevante NBA's de meest geschikte aanpak bespraken en afwogen. Op soortgelijke wijze heeft de ECB deelgenomen aan de beoordeling van gemeenschappelijke procedures (verlenen/intrekken van vergunningen en gekwalificeerd deelnemingen) voor de minder belangrijk instellingen.

De gespecialiseerde landenbureaus bij DG MS III hebben voortdurend overlegd met de NBA's over de ontwikkelingen op het niveau van sectoren en afzonderlijke instellingen, met name instellingen met een hoge prioriteit. De nadruk lag met name op de monitoring van crisismaatregelen voor enkele instellingen die zich geconfronteerd zagen met een aanzienlijke verslechtering van hun financiële positie.

Bovenstaande functies werden ondersteund door werk aan de verdere harmonisering van de beoordelingsmethoden voor het toezicht van de NBA's. Verder zijn er allerlei analyses van banken en sectoren uitgevoerd om risico's en kwetsbaarheden in kaart te brengen. De uitkomsten daarvan werden regelmatig samengevat in speciale risicorapporten, die werden verspreid onder toezichthouders in heel het SSM.

De ontwikkeling van gemeenschappelijke toezichtsnormen, analyses en gemeenschappelijke methodieken voor minder belangrijke instellingen en andere initiatieven op projectbasis.

Het hoofddoel van indirect toezicht en oversight (overkoepelend toezicht) is om overal binnen het SSM de consequente toepassing van strenge normen voor het toezicht te waarborgen. De belangrijkste instrumenten voor het toezicht op de LSI's zijn gemeenschappelijke normen en methoden. Deze worden samen met de NBA's ontwikkeld. Het is de bedoeling dat de gemeenschappelijke normen volledig overeenkomen met de bestaande eisen van de EBA.

In 2015 ontwikkelde gemeenschappelijke toezichtsnormen

Een van de in 2015 ontwikkelde gemeenschappelijke toezichtsnormen heeft betrekking op het proces van toezichtsplanning. Met behulp daarvan prioriteren, plannen en bewaken de NBA's de uitvoering van de belangrijke toezichtswerkzaamheden (al dan niet ter plaatse) voor de minder belangrijke instellingen. De gemeenschappelijke normen zijn bedoeld om dit proces binnen het SSM consistent te laten verlopen.

Dat de consistentie gewaarborgd wordt, is ook en met name van belang bij de herstelplanning, waarbij het bepaalde in de BRRD in acht wordt genomen. Deze Richtlijn geeft de bevoegde autoriteiten de discretionaire bevoegdheid om onder bepaalde omstandigheden aan niet-systeemrelevante instellingen vereenvoudigde verplichtingen tot herstelplanning op te leggen. De verwachting is dat een aanzienlijk aantal LSI's onder de vereenvoudigde verplichtingen valt. Daarom zijn er werkzaamheden gestart die zich op drie hoofdpunten concentreren:

  1. de beoordeling of instellingen voor (vrijstelling van) vereenvoudigde verplichtingen in aanmerking komen;
  2. de punten waarop herstelplannen voor instellingen met vereenvoudigde verplichtingen inhoudelijk minimaal overeen moeten komen;
  3. de beoordeling van herstelplannen.

Coöperatieve en spaarbanken maken een groot deel uit van het SSM-bankenstelsel. In sommige lidstaten hebben banken uit deze sector institutionele protectiestelsels (IPS) opgezet, een vorm van wederzijdse ondersteuning bedoeld om hun liquiditeit en solvabiliteit te waarborgen. De Verordening kapitaalvereisten (CRR) biedt de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid IPS-leden op bepaalde punten een voorkeursbehandeling te geven, zoals een risicoweging van 0% voor blootstellingen aan andere IPS-leden. In enkele gevallen zijn zowel belangrijke als minder belangrijke instellingen lid van één IPS.

Om overal binnen het SSM een consistente behandeling van IPS-leden te waarborgen, heeft de ECB in 2015 samen met de NBA's aan een gezamenlijke aanpak van de beoordeling van IPS gewerkt. Daartoe zijn gemeenschappelijke beoordelingscriteria geformuleerd voor de naleving van in de CRR gestelde voorwaarden. Ook is er een procedure opgesteld voor de coördinatie tussen de ECB en de NBA's in gevallen dat zowel belangrijke als minder belangrijke instellingen lid zijn van dezelfde IPS.

Analyses en methodieken

Het zeer grote aantal minder belangrijke instellingen (ruim 3.100[28] per 30 december 2015) en hun diversiteit qua grootte en bedrijfsmodel maakt het evenredigheidsbeginsel van fundamenteel belang voor het indirecte toezicht op deze instellingen. Daarom wordt er een prioriteringskader gehanteerd voor vaste processen (zoals het kennisgevingskader en de interactie binnen de landenbureaus, zie hierboven) en voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke normen en methoden. In dat kader wordt aan LSI's een hoge, gemiddelde of lage prioriteit toegekend op grond van hun inherente risiconiveau en hun mogelijke impact op het financiële stelsel in eigen land. Het oversightniveau en de intensiteit van het toezicht worden op het prioriteitsniveau afgestemd. De methoden die aan het kader ten grondslag liggen, zijn in 2015 verder verfijnd en worden bij de toezichtscyclus van 2016 toegepast.

Een ander belangrijk element waaraan wordt gewerkt, is de ontwikkeling van gemeenschappelijke methoden voor de risicobeoordelingssystemen (RAS) van de LSI's.

Het risicobeoordelingssysteem vormt een belangrijk onderdeel van de SREP zoals die door de NBA's wordt uitgevoerd. Het hoofddoel van het project is drieledig: convergentie bij de uitvoering van de SREP bij LSI's bevorderen, de NBA's een gemeenschappelijk kader bieden met behulp waarvan ze hun methoden kunnen aanpassen en afstemmen en, op termijn, de SREP zo uit te voeren dat risico's in het gehele eurogebied consistent beoordeeld kunnen worden zonder de specifieke context waarbinnen de afzonderlijke instellingen actief zijn, uit het oog te verliezen. Omdat het algehele doel is dat het SSM als één geïntegreerd systeem gaat functioneren, wordt de RAS-methodiek bij LSI's gebaseerd op de bij belangrijke instellingen gehanteerde methoden. De methodiek wordt echter zo aangepast dat de evenredigheid wordt gegarandeerd en dat rekening wordt gehouden met verschillen in de beschikbaarheid van toezichtsgegevens tussen belangrijke en minder belangrijke instellingen en met de eigen kenmerken van de nationale verslaggevingskaders (nationale GAAP) in sommige lidstaten.

Het project voor de RAS-methodiek is in 2015 van start gegaan. De focus lag met name op de analyse van bedrijfsmodellen, de beoordeling van de interne governance en de beoordeling van de risico's voor de kapitaalpositie, de liquiditeit en de financiering. Het werk aan dit project gaat in 2016 door. De focus ligt dan op de kwantificering van kapitaal en liquiditeit en het uitproberen van de voorgestelde nieuwe methodiek.

Ondersteuning van het toezicht

Ondersteuningsprojecten zijn tijdelijke initiatieven om te voorzien in specifieke behoeften aan extra mensen, middelen of deskundigheid die zich voordoen bij het doorlopende, directe toezicht van de NBA's op minder belangrijke instellingen. Deskundigen van de ECB, en eventueel ook van andere NBA's, worden tijdelijk ingezet om samen met de NBA-medewerkers aan een bepaald project te werken. Deskundigen van DG MS III hebben in 2015 bijvoorbeeld met NBA-medewerkers samengewerkt aan een missie ter plaatse bij een LSI. Het ondersteuningsprogramma is in 2015 met succes getest en wordt in 2016 uitgebreid.

Kader Indirect toezicht: convergentie naar consistent hoge toezichtsnormen in heel het SSM nodig

Aan de ECB is het overkoepelend toezicht (oversight) toevertrouwd, dat ervoor moet zorgen dat hoge toezichtsnormen consequent en overeenkomstig de vereisten van de EU worden toegepast en dat daarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel.

In het kader van dit oversight op het toezicht op de LSI's heeft de ECB bij de start van het SSM een nulmeting gedaan in de vorm van een inventarisatie van de belangrijkste onderwerpen rond het NBA-toezicht op de LSI's in 2014. Dat waren onder andere de verantwoordelijkheden en organisatie van de NBA's, hun beschikbare menskracht voor het toezicht op de LSI's, de uitvoering van werkzaamheden ter plaatse en elders (inclusief hun toezichtsbesluiten en -maatregelen), hun methoden voor risicobeoordeling en hun verdere toezichtspraktijk.

In 2014 is het SSM opgezet en de alomvattende beoordeling gehouden. Dat maakt het een uniek jaar voor het bankentoezicht in het eurogebied, maar ook een niet geheel consistent ijkpunt. Toch bevestigt deze eerste beoordeling van de toezichtspraktijk voorafgaand aan de start van het SSM hoe belangrijk het is om tot een gemeenschappelijke terminologie en een beter inzicht in de manier van toezicht houden te komen en om voor alles een consequente benadering te ontwikkelen. Er werden aanzienlijke verschillen gemeld op gebieden als:

  • het aantal medewerkers per onder toezicht staande LSI;
  • het aantal toezichtsbesluiten over LSI's dat een NBA neemt (wat wijst op verschillen in besluitvorming tussen de NBA's);
  • de gemiddelde duur van de inspecties ter plaatse bij LSI's;
  • de aard en frequentie van het reguliere contact met LSI's;
  • verschillende methoden voor risicobeoordeling (bv. qua frequentie, scoreschaal of aggregatiemethode).

Deze verschillen zijn voor een deel terug te voeren op tijdelijke factoren, op verschillen in terminologie of op verschillen tussen de LSI-sectoren binnen het SSM. Andere verschillen wijzen op fundamentelere discrepanties in de wijze waarop het toezicht bij het begin van het SSM wordt uitgeoefend.

De ECB was in 2015 al druk doende om het algehele doel van het SSM, het toepassen van consistente en strenge toezichtsnormen, te bereiken, en de uitkomsten van de inventarisatie ondersteunen dit streven. De samenwerking met de NBA's op de gebieden waarop duidelijk een noodzaak tot convergentie is geconstateerd, wordt in 2016 voortgezet. Daarbij valt te denken aan de ontwikkeling van het gemeenschappelijke risicobeoordelingssysteem voor de LSI's, het onderzoek naar bredere aspecten van de SREP en het opstellen van gemeenschappelijke toezichtsnormen voor bijvoorbeeld inspecties ter plaatse. Meer in het algemeen wordt voortgang geboekt met een compendium van gemeenschappelijke toezichtsnormen en juridische instrumenten. Dit beoogt consistentie te bereiken op de hoofdpunten van het NBA-toezicht op de LSI's.

Macroprudentiële taken

2015 was ook het eerste volledige jaar waarin de ECB haar bevoegdheden op het gebied van macroprudentieel beleid uitoefende, zoals bepaald in artikel 5 van de GTM-Verordening. Binnen dit gestelde macroprudentiële beleidskader heeft de ECB twee mandaten:

  1. De ECB mag strengere eisen stellen aan relevante kapitaalbuffers dan de nationale autoriteiten doen. Verder mag de ECB, met inachtneming van de in de toepasselijke EU-wetgeving beschreven procedures, strengere maatregelen nemen om macroprudentiële of systeemrisico's tegen te gaan, bijvoorbeeld door de banken op de volgende punten strengere eisen op te leggen: contracyclische kapitaalbuffers, systeemrisicobuffers, kapitaalopslagen voor instellingen van systeembelang, de risicoweging van blootstellingen aan vastgoed en binnen de financiële sector, maar ook door beperkingen aan grote blootstellingen en extra toelichtingsverplichtingen op te leggen.
  2. Nationale autoriteiten die van plan zijn een in de CRR of CRD IV opgenomen macroprudentiële maatregel door te voeren of te wijzigen, dienen dit aan de ECB te melden. De ECB beoordeelt de voorgenomen maatregelen en kan daartegen bezwaar maken. Nationale autoriteiten nemen het commentaar van de ECB in overweging alvorens een definitief besluit te nemen. Wanneer de ECB besluit strengere eisen op te leggen, geldt er een vergelijkbare meldingsplicht jegens de NBA's.

De Raad van Bestuur van de ECB is de eindverantwoordelijke voor de macroprudentiële besluiten, omdat hij voorstellen of besluiten van de Raad van Toezicht onderschrijft, er bezwaar tegen maakt of ze wijzigt. Verder kan de Raad van Bestuur op eigen initiatief de Raad van Toezicht verzoeken een voorstel in te dienen om hogere eisen te stellen aan macroprudentiële instrumenten.

In 2015 achtte de Raad van Bestuur het, gezien de huidige fase van de financiële cyclus, onnodig om brede contracyclische macroprudentiële maatregelen te nemen. Daarbij werd rekening gehouden met het feit dat er in het eurogebied al meer dan tachtig macroprudentiële maatregelen waren genomen om de schokbestendigheid van het bankenstelsel te vergroten en het ontstaan van mogelijke onevenwichtigheden, met name in de vastgoedsector, te voorkomen.

In 2015 hebben de nationale autoriteiten van de negentien SSM-landen 48 macroprudentiële maatregelen bij de ECB gemeld: 28 meldingen van contracyclische kapitaalbuffers, achttien meldingen van "andere systeemrelevante instellingen" en twee meldingen dat er een buffer voor systeemrisico's was gevormd (zie het overzicht van de nationale macroprudentiële beleidsmaatregelen dat is opgesteld door het Europees Comité voor Systeemrisico's (European Systemic Risk Board – ESRB). Officieel zijn in alle landen contracyclische kapitaalbuffers ingevoerd, maar hun coëfficiënt is op nul gehouden, wat inhoudt dat de kapitaalopbouw geen effect ondervindt van de conjunctuur. Geheel in de geest van samenwerking tussen de ECB en de nationale autoriteiten ging in vrijwel alle gevallen aan de officiële melding een inofficiële melding vooraf. Toen de Raad van Bestuur werd geïnformeerd over de macroprudentiële besluiten van nationale bevoegde en aangewezen autoriteiten, heeft de Raad de maatregelen beoordeeld conform artikel 5, lid 1, van de GTM-Verordening en besloten er geen bezwaar tegen te maken.

Om te komen de micro- en macroprudentiële invalshoek effectief te combineren en te zorgen voor passende analytische elementen, komen de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht voor macroprudentieel overleg in gezamenlijke zitting bijeen (in het Macroprudentieel Forum). Het Macroprudentieel Forum is in 2015 elk kwartaal bijeengekomen. Daarbij werden niet alleen de risico's voor het SSM-gebied en afzonderlijke SSM-landen besproken, maar ook andere onderwerpen die vanuit macroprudentieel oogpunt van belang zijn.

Autorisatie, melding van schendingen, handhaving en sanctieprocedures

Hoewel zij slechts op significante kredietinstellingen rechtstreeks toezicht houdt, is de ECB de bevoegde autoriteit die voor alle kredietinstellingen in het eurogebied bankvergunningen verleent of intrekt en de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen beoordeelt (samen staan deze bevoegdheden bekend als 'gemeenschappelijke procedures'). De ECB is tevens verantwoordelijk voor de geschiktheidsbeoordeling van leden van bestuursorganen van kredietinstellingen en bij paspoortprocedures. Al met al heeft een aanmerkelijk gedeelte van de besluiten in het kader van het Europees bankentoezicht betrekking op autorisatieprocedures.

In 2015 zijn ruim 3.000 autorisatieprocedures bij de ECB gemeld, waarvan de meeste geschiktheidsbeoordelingen betroffen en slechts een bescheiden aantal aanvragen voor bankvergunningen. Er is veel energie gestoken in de verdere verbetering van de eenvoud en proportionaliteit van processen en de ontwikkeling van beleidsrichtlijnen op een aantal terreinen.

Ook heeft de ECB gezorgd voor effectieve mechanismen om schendingen van toepasselijk EU-recht te melden. In 2015 kwamen er 79 meldingen van schendingen binnen, waarvan er 51 onder de toezichthoudende taken van de ECB vielen. Het betrof merendeels governancekwesties en de berekening van eigenvermogens- en kapitaalseisen.

Autorisatie

Wijzigingen in het aantal instellingen onder rechtstreeks toezicht van de ECB

Op 4 november 2014 is de ECB begonnen met haar directe toezicht op 120 entiteiten die op grond van de criteria van artikel 6, lid 4 van de GTM-Verordening als belangrijke instellingen waren aangemerkt. Dit wil zeggen dat deze instellingen aan bepaalde drempelwaarden met betrekking tot omvang, belang voor de economie en belang van de grensoverschrijdende activiteiten voldeden, financiële bijstand hadden aangevraagd of ontvingen of tot de drie belangrijkste instellingen in de deelnemende lidstaat behoorden. Alle overige instellingen werden als minder belangrijke instelling aangemerkt. Op 4 september 2014 werd een eerste lijst van belangrijke en minder belangrijke instellingen gepubliceerd.

Op grond van de GTM-Kaderverordening dient de indeling van onder toezicht staande entiteiten en groepen als belangrijk of minder belangrijk ten minste jaarlijks te worden beoordeeld. Ten behoeve van de jaarlijkse significantiebeoordeling licht de ECB alle onder toezicht staande groepen die sinds de voorgaande algemene beoordeling niet het onderwerp van een ad-hocsignificantiebesluit zijn geweest door om vast te stellen of: (i) de thans als belangrijk aangemerkte entiteiten nog aan de betreffende criteria voldoen; en (ii) de thans als minder belangrijk aangemerkte entiteiten nu wel aan de criteria voldoen. Bij de beoordeling wordt ook bekeken of buitengewone omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen.

De in 2015 uitgevoerde jaarlijkse significantiebeoordeling heeft het aantal onder rechtstreeks toezicht van de ECB staande banken en bankgroepen op 129 gebracht. De ECB heeft de geactualiseerde lijst van onder toezicht staande entiteiten op 30 december 2015 op haar website geplaatst.

Op de peildatum van 31 december 2014 zijn acht instellingen, waarvan zeven kredietinstellingen/bankgroepen en één bijkantoor, voor het eerst als belangrijk aangemerkt:

  • RCI Banque SA, het Franse bijkantoor van Barclays Bank plc, Credito Emiliano S.p.A., Kuntarahoitus Oyj (Municipality Finance Plc) en Agence Française de Développement hadden op dat moment een groter vermogen dan de drempelwaarde van € 30 miljard aan totale activa.
  • De totale activa van J.P. Morgan Bank Luxembourg S.A. overtroffen 20% van het bbp van Luxemburg.
  • Medifin Holding Limited en Abanka d.d. behoorden tot de drie grootste kredietinstellingen respectievelijk op Malta en in Slovenië.

De ECB constateerde verder dat Deutsche Bank (Malta) Ltd en Unicredit Banka Slovenija d.d. in hun thuisland qua grootte van rangschikking waren veranderd. Beide entiteiten behoorden daarom niet langer tot de drie grootste kredietinstellingen in een deelnemende lidstaat, waarmee ze op gesubconsolideerde basis niet langer aan de significantiecriteria voldeden. Aangezien beide entiteiten echter tot onder toezicht staande groepen behoren die in een andere deelnemende lidstaat als belangrijk zijn aangemerkt, blijven ze onder rechtstreeks toezicht van de ECB staan.

Met het rechtstreekse toezicht op de bovengenoemde instellingen die voor het eerst als belangrijk zijn aangemerkt, is tussen 1 januari en 1 februari 2016 aangevangen, afhankelijk van de datum van de afzonderlijke significantiebesluiten die aan de instellingen zijn meegedeeld.

Naast de jaarlijkse beoordeling hebben de volgende gebeurtenissen in de loop van 2015 tot wijzigingen in het aanvankelijke aantal belangrijke instellingen (120) geleid:

  • Met de toetreding op 1 januari 2015 van Litouwen tot het eurogebied zijn de drie grootste kredietinstellingen van het land (SEB bankas, Swedbank en DNB bankas) toegevoegd aan de lijst van belangrijke instellingen die onder rechtstreeks toezicht van de ECB staan.
  • Catalunya Banc, S.A. is door Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A. overgenomen en is dus op het hoogste consolidatieniveau of zelfstandig niet langer als belangrijk aangemerkt.
  • Een herstructurering van de State Street Group heeft tot de totstandkoming van een nieuwe onder toezicht staande entiteit geleid, te weten State Street Europe Holdings S.a.r.l. & Co. KG, naast de bestaande State Street Bank Luxembourg S.A.

In enkele gevallen heeft een herstructurering van een bancaire groep ertoe geleid dat op het hoogste groepsniveau een nieuwe instelling als belangrijk is aangemerkt zonder dat dit tot een stijging van het aantal belangrijke instellingen heeft geleid.

De hier genoemde wijzigingen in het aantal belangrijke instellingen in aanmerking nemend vertegenwoordigen de totale activa onder rechtstreeks toezicht van de ECB over het geheel genomen nog steeds zo'n 82% van de totale bancaire activa in het eurogebied.

Tabel 7

Belangrijke en minder belangrijke instellingen in het SSM

Toelichting: Totale activa per 30 december 2015 op peildatum 31 december 2014 (of 30 juni 2015 bij beschikbaarheid van gegevens). Aantal minder belangrijke instellingen op peildatum 30 september 2015 voor de groepsstructuur.

Gemeenschappelijke procedures (vergunningen en gekwalificeerde deelnemingen), geschiktheidsbeoordelingen en paspoortprocedures

Groot aantal procedures

In 2015 hebben de deelnemende NBA's 3.400 autorisatieprocedures bij het ECB-Bankentoezicht gemeld, waaronder 37 vergunningaanvragen, 61 intrekkingen van vergunningen (waaronder vervallen vergunningen), 137 verwervingen van gekwalificeerde deelnemingen, 435 paspoortprocedures en 2.730 benoemingen tot bestuurder of commissaris (d.w.z. geschiktheidsbeoordelingen aan de hand van de eisen aan leidinggevenden op het gebied van reputatie, kennis, vaardigheden en ervaring).[29] Al met al heeft een aanmerkelijk gedeelte van de besluiten in het kader van het Europees bankentoezicht betrekking op autorisatieprocedures.

In 2015 hebben de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur in totaal circa 2.000 autorisatieprocedures goedgekeurd.[30] Daarnaast zijn rond de 650 autorisatieprocedures afgerond waarvoor geen formeel ECB-besluit vereist was, waaronder paspoortprocedures en vervallen, foutieve en ingetrokken procedures.[31]

Tabel 8

Bij de ECB gemelde autorisatieprocedures[32]

Bij ongeveer de helft van de bij de ECB gemelde gemeenschappelijke procedures (d.w.z. verlening/intrekking van vergunningen en kwalificerende deelnemingen) ging het om belangrijke instellingen, in de meeste gevallen dochterondernemingen van belangrijke instellingen, wat een bevestiging vormt van de tendens tot vereenvoudiging van een aantal bankgroepen via interne reorganisaties.

De verdeling van de autorisatieprocedures over de deelnemende lidstaten was tamelijk ongelijk, wat mogelijk deels verband houdt met structuurverschillen tussen nationale bancaire markten.

Over het geheel genomen is een vrij bescheiden aantal aanvragen voor bankvergunningen ontvangen, hoewel er geen vergelijkende cijfers voor eerdere jaren beschikbaar zijn. De meeste gemelde vergunningaanvragen hadden betrekking op de verlenging van bestaande vergunningen of op herstructurering van bestaande banken, terwijl slechts enkele de oprichting van een geheel nieuwe instelling betroffen. Het aantal aanvragen van nieuwe bankvergunningen in verband met traditionele bankactiviteiten bleef beperkt, terwijl er meer aanvragen werden ingediend met het oog op concerngebonden financiering (auto-industrie en technologiesector). Verder zijn er in 2015 vier vergunningen voor een brugbank verleend. Van de gemelde intrekkings- en vervalprocedures waren er veel het gevolg van een fusie van twee kredietinstellingen binnen dezelfde groep, waarbij de overgenomen entiteit de verdwijnende rechtspersoon was. In dergelijke gevallen vragen de meeste NBA's om het vervallen van de vergunning van de overgenomen instelling en vraagt slechts een enkele de ECB om een uitdrukkelijk intrekkingsbesluit.

De autorisatieprocedures zijn verbeterd…

De verwerking van de autorisatieprocedures vereist zorgvuldigheid, maar bovenal diepgaande samenwerking tussen de afdeling Autorisatie van de ECB en de NBA's, de JST's en het secretariaat van de Raad van Toezicht. Met gebruikmaking van de in 2015 opgedane ervaring zijn de processen en sjablonen voor het melden van procedures bij de ECB verder verbeterd, nadat in 2014 al wijzigingen waren doorgevoerd.

Het geschiktheidsproces is vereenvoudigd om de efficiency te vergroten en kortere doorlooptijden te bewerkstelligen. Met het oog op proportionaliteit zijn nieuwe sjablonen ingevoerd die onderscheid maken tussen materiële en niet-materiële dochterondernemingen van belangrijke instellingen. Daarmee hebben NBA's nu een grotere verantwoordelijkheid voor niet-materiële dochterondernemingen en nemen zij meer verantwoordelijkheid voor herbenoemingsprocedures bij alle dochterondernemingen. Ten aanzien van gekwalificeerde deelnemingen is een vereenvoudigde aanpak voor interne reorganisaties overeengekomen, terwijl voor overnames door specifieke verwervers, zoals private equity-fondsen, hedgefondsen en staatsinvesteringsfondsen een herziene methodologie is ingevoerd. Daarnaast zijn parallel verlopende procedures met betrekking tot dochterondernemingen binnen een en dezelfde groep in verschillende lidstaten onderling afgestemd, zodat de ECB consistente besluiten kan nemen.

…maar er bleef sprake van uitdagingen

Ondanks deze inspanningen vormde de tijdige afhandeling van de autorisaties een uitdaging. Met name het grote aantal geschiktheidsbeoordelingen bleek lastig te zijn, enerzijds omdat alle dochterondernemingen van belangrijke instellingen onder het beoordelingsproces vallen en anderzijds vanwege de uiteenlopende wet- en regelgeving die van toepassing is. Samen met een beperkte capaciteit zorgde dit voor een gestaag oplopende achterstand bij de geschiktheidsbeoordelingen. Tegen deze achtergrond zijn in de loop van 2015 bepaalde maatregelen genomen, waaronder personeelsuitbreiding. Met deze maatregelen, en dankzij een afname van het aantal gemelde procedures tegen het einde van 2015, is de achterstand verminderd, wat niet wegneemt dat er onverminderde inspanningen vereist zijn om deze tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen.

Met name voor gekwalificeerde deelnemingen en in minder mate voor vergunningenprocedures was het lastig om de korte beslistermijnen op grond van de GTM-Kaderverordening – 15 dagen voor gekwalificeerde deelnemingen en 10 dagen voor vergunningen – aan te houden. Vaak was de periode tussen indiening van het definitieve voorgestelde besluit door de NBA en de datum voor een besluit zeer kort, waardoor de ECB bij de beoordeling van de definitieve voorstellen onder druk stond, tevens rekening houdend met het reguliere besluitvormingsproces. Bij deskundigheidsprocedures ontstond soortgelijke tijdsdruk in gevallen waarin de nationale wetgeving in een korte doorlooptijd voorziet,[33] met als gevolg dat de goedkeuringstermijn op het niveau van de Raad van Toezicht maar al te vaak werd ingekort. Gebleken is dat het bevorderen van samenwerking en communicatie tussen alle betrokkenen gedurende de gehele periode van de aanvankelijke melding van de procedure bij de NBA tot de indiening van het voorstel bij de ECB een kernpunt is bij de beheersing van de tijdsdruk en het voldoen aan wettelijke termijnen.

Ontwikkeling van beleidskoersen

In 2015 is veel energie gestoken in de ontwikkeling van verscheidene beleidsrichtlijnen. De eisen voortvloeiend uit de CRD IV worden weliswaar in de nationale wetgeving omgezet, maar deelnemende lidstaten en belanghebbenden leggen deze bepalingen verschillend uit, wat tot uiteenlopende uitkomsten kan leiden. Om tot harmonisatie van de toepassing van deze eisen te komen, zijn beleidskoersen en toezichtspraktijken voor het eurogebied vastgesteld. Met behulp van speciale expertisenetwerken zijn de ECB en de NBA's er in geslaagd om op diverse terreinen gezamenlijke SSM-beleidskoersen te ontwikkelen, met name ten aanzien van geschiktheidsbeoordelingen en de beoordeling van verkrijgingen van gekwalificeerde deelnemingen.

Waar het geschiktheidsprocedures betreft, zijn onder andere beleidskoersen ontwikkeld voor:

  • de beoordeling van lopende strafrechtelijke en administratiefrechtelijke gerechtelijke procedures;
  • voldoende beschikbare tijd voor het vervullen van een leidinggevende functie;
  • de wijze waarop de bestuursfuncties worden geteld die een lid van een bestuursorgaan mag vervullen;
  • het melden en wegen van mogelijke verstrengeling van belangen; en
  • de beoordeling van de geschiktheid van een bestuursorgaan als collectief.

Begin 2016 zijn nog meer beleidskoersen ontwikkeld, met name voor de gesprekken met kandidaat-bestuurders, de beoordeling van relevante ervaring en de criteria voor voorlopige goedkeuring.

Ook zijn geharmoniseerde richtlijnen ontwikkeld voor het beoordelen van de voorgenomen verwerving van gekwalificeerde deelnemingen in kredietinstellingen door partijen die worden gekenmerkt door een hoge mate van complexiteit of een gebrek aan transparantie (specifieke verwervers), zoals private equity-fondsen, hedgefondsen en staatsinvesteringsfondsen. Bij dit soort verwervers kan het lastig zijn om de identiteit van de uiteindelijk belanghebbenden vast te stellen teneinde hun reputatie te beoordelen. Bovendien financieren dergelijke verwervers de overname regelmatig met vreemd vermogen, wat gevolgen kan hebben voor hun financiële soliditeit en stabiliteit, evenals voor hun betrokkenheid op de lange termijn. De ontwikkelde beleidskoers verschaft handvatten op deze terreinen.

Melding van schendingen, handhaving en sanctieprocedures

Ervaring opgedaan met meldingen van schendingen op grond van artikel 23 van de GTM-Verordening

De ECB heeft tot taak om te zorgen voor effectieve mechanismen om schendingen van toepasselijk EU-recht te melden. Daartoe heeft de ECB een mechanisme voor de melding van schendingen (breach reporting mechanism – BRM) opgezet, dat onder andere bestaat uit een voorgestructureerd internetplatform, toegankelijk via de website van het ECB-Bankentoezicht.

In 2015 heeft de ECB 79 meldingen van schendingen ontvangen. Hiervan betroffen er 60 een vermeende schending van relevant EU-recht, waarvan er 51 geacht werden onder de toezichtstaken van de ECB te vallen. Nog eens negen meldingen van schendingen vielen onder de toezichtstaken van de NBA's. De rest betrof voornamelijk nationale kwesties die geen verband met prudentiële vereisten hielden en daarmee buiten de werkingssfeer van het BRM vielen, zoals consumentenbescherming. De meldingen die onder de toezichtstaken van de ECB of de NBA's vielen, werden voor passende opvolging aan de betreffende JST's of NBA's doorgezonden Het vaakst gemeld werden governancekwesties (73%) en een tekortschietende berekening van eigenvermogens- en kapitaalseisen (20%). Grafiek 5 toont de volledige onderverdeling. Bij governancekwesties ging het hoofdzakelijk om risicobeheersing en interne beheersingsmaatregelen, functies in een bestuursorgaan en geschiktheidseisen. 'Risicobeheersing en interne beheersingsmaatregelen' betreft de mechanismen of processen waarover een entiteit dient te beschikken voor het adequaat vaststellen, beheersen en rapporteren van risico's waaraan zij is of kan zijn blootgesteld. Bij 'Functies in een bestuursorgaan' gaat het om de mate waarin degenen die het bedrijf van een instelling daadwerkelijk aansturen – of degenen die bevoegd zijn om de strategie, doelstellingen en algehele koers van de instelling te bepalen en die op de besluitvorming door het bestuur toezien en deze monitoren – hun verantwoordelijkheden vervullen.

Grafiek 5

Gemelde vermeende schendingen naar onderwerp

Uit de terugkoppeling door de JST's en de NBA's over de opvolging van de sinds november 2014 ontvangen meldingen blijkt dat de meest voorkomende toezichtshandelingen waren:

  • on-site-onderzoeken (in 32% van de gevallen, met betrekking tot zes onder toezicht staande entiteiten);
  • verzoeken om een interne audit of intern onderzoek (17% van de gevallen, met betrekking tot acht onder toezicht staande entiteiten); en
  • verzoeken om documentatie of een toelichting, gericht aan de entiteit of de beschuldigde (17% van de gevallen, met betrekking tot negen onder toezicht staande entiteiten).

Handhaving en sancties

Volgens de GTM-Verordening en de GTM-Kaderverordening hangt de verdeling van de handhavings- en sanctiebevoegdheden jegens kredietinstellingen tussen de ECB en de NBA's af van de aard van de vermeende schending, de verantwoordelijke persoon en de te nemen maatregel (zie Jaarverslag 2014).

In 2015 is de ECB één sanctieprocedure gestart die verband houdt met de verdenking van schending van rechtstreeks toepasselijk EU-recht door een belangrijke onder toezicht staande entiteit. Daarnaast heeft de ECB twee verzoeken aan NBA's gericht om binnen de eigen nationale bevoegdheden sanctieprocedures in te stellen.

Ook is de ECB één handhavingsprocedure gestart in verband met een vermeende schending van een toezichtsbesluit van de ECB door een belangrijke onder toezicht staande entiteit.

Deze verdenkingen van schendingen, die worden onderzocht, houden verband met governance, grote blootstellingen, kapitaalseisen, openbare informatieverschaffing en rapportageverplichtingen.

Na het beginstadium van het SSM, waarin de nadruk lag op het kennisnemen van de prudentiële situatie van de onder toezicht staande entiteiten, zal de beleidskoers van de ECB voor de volgende cyclus naar verwachting tot een toegenomen inzet van haar handhavings- en sanctiebevoegdheden leiden.

Het SSM als onderdeel van de Europese en mondiale toezichtsarchitectuur

Europese en internationale samenwerking is voor het ECB-Bankentoezicht een belangrijke prioriteit. De ECB heeft dan ook een aantal memoranda van overeenstemming (Memoranda of Understanding – MoU's) gesloten met andere Europese instellingen, zoals de Europese Bankautoriteit (EBA) en de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (Single Resolution Board – SRB). Daarnaast trad de ECB toe tot bestaande MoU's tussen NBA's binnen het SSM en NBA's buiten het eurogebied. Verder ontwikkelde de ECB coördinatie- en samenwerkingsregelingen voor relevante colleges van toezichthouders en was zij betrokken bij het Financial Sector Assessment Programme (FSAP) van het IMF en de beoordelingen door de EBA.

Ook droeg de ECB bij aan de verdere vormgeving van het Europese en internationale regelgevend kader. Zij is lid van het Bazels Comité voor Bankentoezicht geworden en heeft aan diverse initiatieven voor regelgeving bijgedragen. Op Europees niveau ondersteunde de ECB de werkzaamheden van de EBA aan het gemeenschappelijk reglement (single European rulebook). In 2015 is opnieuw een grote stap in de richting van geharmoniseerde regelgeving gezet door het vraagstuk aan te pakken van de keuzemogelijkheden en nationale manoeuvreerruimte in de CRD IV, die voor versnippering van de regelgeving zorgen.

Europese en internationale samenwerking

Samenwerking met andere relevante nationale en EU-autoriteiten en stand van zaken ten aanzien van nauwe samenwerking

De oprichting van het SSM doet geenszins afbreuk aan het belang van samenwerking binnen de EU, dat wil zeggen het waarborgen van passende informatie-uitwisseling en samenwerking met andere toezichthoudende autoriteiten in de EU.

De ECB werkt – en blijft ook in 2016 werken – aan de uiteindelijke afsluiting van haar eigen MoU's met NBA's en marktautoriteiten in niet-eurolanden van de EU en met EU-instellingen.

Autoriteiten in het Europees Systeem voor Financieel Toezicht

De samenwerking met NBA's buiten het eurogebied komt gestaag tot stand, conform de Europese wetgeving en in het bijzonder volgens de in de CRD IV gestelde voorwaarden.

De ECB trad eveneens toe tot bestaande MoU's tussen NBA's binnen en buiten het eurogebied. Daarmee zijn de specifieke bepalingen van deze MoU's van toepassing op het toezicht op belangrijke instellingen.

De ECB heeft daarnaast, conform de GTM-Verordening, aan een MoU-sjabloon gewerkt, dat in het kader van de onderhandelingen aan NBA's buiten het eurogebied zal worden voorgelegd en waarmee in het bijzonder de nadruk zal worden gelegd op het toezicht op mondiaal systeemrelevante financiële instellingen.

Op 13 maart 2015 heeft de ECB een MoU met de EBA en andere bankentoezichthouders in de EU gesloten over het opzetten van een raamwerk voor de uitwisseling in de EU van bankspecifieke gegevens over belangrijke risico-indicatoren die de EBA bij bevoegde autoriteiten in de gehele EU inwint. Daarmee heeft de ECB de reikwijdte van 'peer analysis' en het benchmarken van banken tot buiten het eurogebied uitgebreid. Dit komt in het algemeen de efficiëntie en slagvaardigheid van het toezicht in de gehele EU ten goede.

De ECB heeft samen met de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten (ESMA) gewerkt aan een MoU voor zowel haar toezichthoudende als centralebankfuncties, dat op 27 januari 2016 is ondertekend. Met betrekking tot de taken ten aanzien van het bankentoezicht regelt het MoU onder andere hoe beide autoriteiten gaan samenwerken bij de vervulling van hun taken op grond van het EU-recht, ook in relatie tot financiële instellingen en markten. Bovendien onderkennen beide het belang van de bestaande verbanden tussen de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen en de stabiliteit en effectiviteit van het financiële stelsel.

In 2015 heeft de ECB ook – samen met de ESMA – gewerkt aan het afronden van een MoU-sjabloon dat de ECB en de nationale marktautoriteiten kunnen hanteren bij het op vrijwillige basis sluiten van MoU's ter waarborging van goed toezicht op financiële instellingen zoals bedoeld in de GTM-Verordening en bij wetgeving voor financiële markten. In het MoU-sjabloon komen onder andere de onderwerpen van de gegevensuitwisseling en samenwerking bij on-site-onderzoeken aan de orde.

Colleges van toezichthouders

Colleges van toezichthouders zijn permanente maar flexibele coördinatiestructuren waaraan bevoegde autoriteiten deelnemen die bij het toezicht op grensoverschrijdende bankengroepen betrokken zijn. Deze colleges spelen nog steeds een belangrijke rol voor SSM-banken die ook in niet-eurolanden gevestigd zijn.

Op grond van artikel 115 van de CRD IV, de Uitvoeringsverordening van de Commissie (EU) nr. 2016/99 en Gedelegeerde Verordening van de Commissie (EU) nr. 2016/98 over het functioneren van colleges van toezichthouders dienen de consoliderende toezichthouder en de overige bevoegde autoriteiten te beschikken over schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen om het functioneren van de colleges van toezichthouders aan te sturen, zowel in reguliere situaties als in noodsituaties.

Voor iedere belangrijke instelling waarvoor een college van toezichthouders is opgezet, hebben JST's op basis van een door de EBA opgesteld gezamenlijk sjabloon schriftelijk vastgelegde coördinatie- en samenwerkingsregelingen ontwikkeld.

Deze regelingen bevatten onder andere:

  • gegevens over de volledige structuur van de groep, evenals over de leden en de waarnemers van het college;
  • een beschrijving van de regelingen voor gegevensuitwisseling, waaronder het omgaan met vertrouwelijke gegevens en indicatoren voor het signaleren van vroegtijdige waarschuwingen, potentiële risico's en kwetsbaarheden van banken; en
  • een beschrijving van het raamwerk voor het plannen en coördineren van toezichtsactiviteiten, zowel in reguliere situaties als in noodsituaties.

Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

In 2015 is het ECB-Bankentoezicht begonnen met haar samenwerking met de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (Single Resolution Board – SRB) (zie paragraaf 2.2.2) en nationale afwikkelingsautoriteiten. De betreffende nationale en EU-bepalingen schrijven voor dat de ECB en de afwikkelingsautoriteiten alle voor de uitoefening van hun taken benodigde gegevens uitwisselen. Binnen het SSM zijn dan ook procedures opgezet voor de uitwisseling van gegevens met de SRB en de nationale resolutie-autoriteiten.

Functionarissen van het ECB-Bankentoezicht hebben SRB-bijeenkomsten en beleidsworkshops op hoog niveau bijgewoond. Medewerkers van de ECB hebben in de opbouwfase van de SRB bijstand verleend met de expertise verkregen tijdens de oprichting van het SSM. Zo hebben ECB-experts aan de werkzaamheden van de SRB-comités deelgenomen en bijgedragen aan beleidsbesprekingen en -nota's, handboeken en raamwerken.

Op 22 december 2015 hebben de ECB en de SRB een bilateraal MoU gesloten en algemene regels voor samenwerking en gegevensuitwisseling vastgesteld. Hiermee worden overlapping van de gegevensverzameling en een onnodige toename van de rapportagelast van banken voorkomen. Mede dankzij het MoU wordt een brug gebouwd tussen de betreffende pilaren van de bankenunie.

Nauwe samenwerking

EU-lidstaten die niet de euro als munt hebben, kunnen aan het SSM deelnemen door een nauwe samenwerking aan te gaan. De belangrijkste voorwaarden zijn vermeld in artikel 7 van de GTM-Verordening, terwijl de procedurele aspecten worden geregeld in Besluit ECB/2014/5.[34]

In 2015 zijn geen formele verzoeken om nauwe samenwerking ontvangen; wel hebben op technisch niveau enkele informele gegevensuitwisselingen plaatsgevonden ter verduidelijking van bepaalde aspecten met betrekking tot de procedure voor het aangaan van een nauwe samenwerking.

Financial Sector Assessment Programmes van het IMF

Voor de periode van 2015 tot en met 2018 heeft het IMF voor tien eurolanden zogeheten Financial Sector Assessment Programmes (FSAP's) gepland. Dit zijn: België, Duitsland, Spanje, Ierland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk en Finland.[35] In 2015 is met de werkzaamheden begonnen voor de FSAP-beoordelingen van Duitsland, Ierland en Finland.

De FSAP's van het IMF zijn veelomvattende en diepgaande beoordelingen van de financiële sector in een land en bestaan uit een drietal onderdelen:

  1. het vaststellen van de voornaamste kwetsbaarheden en het beoordelen van de veerkracht van de financiële sector onder ernstige maar aannemelijke schokken, doorgaans aan de hand van stresstests;
  2. het beoordelen van zowel het beleidskader voor financiële stabiliteit van een land, met name het micro- en macroprudentieel regelgevend kader, het toezichtskader en de toezichtspraktijk, gericht op het beoordelen van de naleving van de Bazelse kernbeginselen voor een effectief bankentoezicht; en
  3. het beoordelen van financiële vangnetten en de mate waarin het financiële stelsel in staat is om een financiële crisis te beheersen en op te lossen, gericht op naleving van de voornaamste kenmerken van effectieve afwikkelingsregimes van de Raad voor Financiële Stabiliteit (FSB) waar het de bankensector betreft.

FSAP's zijn landspecifieke exercities en dus hebben de nationale autoriteiten hierbij de leiding. Niettemin is de ECB naast de betreffende nationale autoriteiten sterk bij deze toezichtsexercities in eurolanden betrokken vanwege haar verantwoordelijkheden op het gebied van micro- en macroprudentieel bankentoezicht.

De betrokkenheid van de ECB is vooral bedoeld om:

  1. de vergelijkbaarheid en consistentie tussen landen van het onderdeel van de FSAP's voor de bankensector voor eurolanden te waarborgen;
  2. zoveel mogelijk synergieën met stresstests voor banken in de hele EU of het gehele eurogebied te benutten; en
  3. ervoor te zorgen dat de voornaamste kenmerken van het raamwerk voor micro- en macroprudentieel bankentoezicht voortkomend uit de oprichting van het SSM op nationaal niveau nauwgezet tot uitdrukking komen en dat de gebieden waarop nog ontwikkelingen dienen plaats te vinden in de aanbevelingen van het IMF tot uitdrukking komen.

Aangezien FSAP's in hoofdzaak onder het landentoezicht van het IMF vallen, zullen de uitkomsten en aanbevelingen nog steeds merendeels aan de betreffende nationale autoriteiten gericht worden. Niettemin zullen, gezien de nieuwe architectuur voor het bankentoezicht die in het eurogebied is opgezet, de aanbevelingen die op het goed functioneren van het SSM betrekking hebben aan de ECB worden gericht, zoals wettelijk passend is. Toezicht en advisering door het IMF zijn slechts effectief en relevant indien daarin het nieuwe beleidsvormingskader en de bevoegdheden op het niveau van de lidstaten, het eurogebied en de EU volledig tot uitdrukking komen.

Review Panel van de EBA

In 2015 heeft het ECB-Bankentoezicht deelgenomen aan 'peer reviews' op EU-niveau. De ECB is lid van het Review Panel van de EBA, dat tot taak heeft de EBA bij het vervullen van haar mandaat bij te staan. Het Review Panel onderwerpt door bevoegde autoriteiten uitgevoerde toezichtsactiviteiten aan peer reviews om daarmee de consistentie te vergroten.

In 2015 heeft het Panel een beoordeling uitgevoerd van de “Beoordeling van de geschiktheid van leden van het bestuursorgaan en sleutelfunctiehouders”. De EBA heeft de uitkomsten op 16 juni 2015 gepubliceerd. Het Review Panel heeft best practices en verbeterpunten voor de toezichtsuitoefening door de bevoegde autoriteiten vastgesteld waar het de geschiktheidsbeoordeling van bestuurders en sleutelfunctiehouders bij kredietinstellingen betreft.

De ECB heeft ook bijgedragen aan de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 680/2014 van de Commissie van 16 april 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad. Deze beoordeling, die nog gaande is, heeft tot doel te beoordelen hoe bevoegde autoriteiten kwaliteitsborging implementeren en uitvoeren ten aanzien van gegevens die afzonderlijke instellingen aanleveren en het proces dat aanwezig is voor het doorvoeren van wijzigingen in de technische normen.

Memoranda van overeenstemming met landen buiten de EU

Om te zorgen voor een soepele samenwerking met derde landen (buiten de EU), heeft de ECB in 2015 voorgesteld om deel te nemen aan de MoU's die de NBA's al met autoriteiten in derde landen hadden gesloten. Artikel 152 van de GTM-Kaderverordening voorziet in deze aanpak, waarmee de continuïteit van de toezichtsuitoefening wordt gewaarborgd.

Met toestemming van de betreffende partijen, die in de loop van 2015 is verkregen, is de ECB toegetreden tot de samenwerkingsregelingen die alle NBA's met 38 autoriteiten in derde landen hebben.

In 2015 heeft de ECB eveneens aan een ontwerp voor een MoU-sjabloon gewerkt, dat in 2016 voor onderhandelingen aan prioritaire derde landen zal worden voorgelegd.

Bijdragen aan de ontwikkeling van het Europese en internationale regelgevend kader

Bijdrage aan het Bazelse proces en aan de werkzaamheden van de EBA aan het single rulebook

Bazels Comité voor Bankentoezicht en Raad voor Financiële Stabiliteit

Eind 2014 is het ECB-Bankentoezicht lid van het Bazels Comité voor Bankentoezicht (BCBS) geworden. Daarmee heeft zij gedurende 2015 actief deelgenomen aan de werkzaamheden van het BCBS en van diens toezichtorgaan, de groep van presidenten van centrale banken en banktoezichthouders.

Zoals aan de G20-top van regeringsleiders van november 2015 in Antalya is gerapporteerd[36], heeft het BCBS het afgelopen jaar voortgang geboekt richting de afronding van zijn hervormingen van de regelgeving na de crisis en het afwegen van de opzet ervan ten opzichte van de fundamentele doelstellingen ten aanzien van risicogevoeligheid, eenvoud en vergelijkbaarheid.

Het ECB-Bankentoezicht heeft zijn expertise en input bijgedragen aan circa 30 werkgroepen binnen het BCBS. De coördinatie hiervan was in handen van de afdeling Toezichtsbeleid van de ECB, in samenwerking met het DG Macroprudentieel Beleid en Financiële Stabiliteit van de ECB en samen met diverse andere bevoegde autoriteiten in het eurogebied en nationale centrale banken, de Europese Commissie en de EBA, die ook in het BCBS vertegenwoordigd zijn.

De komende Bazel III-beleidshervormingen hadden ook in 2015 voor het ECB-Bankentoezicht prioriteit, en het droeg bij aan besprekingen die hebben geleid tot:

  • consultaties over: (i) voorgestelde herzieningen van de gestandaardiseerde aanpak voor kredietrisico en operationeel risico; (ii) de opzet voor een bijbehorende minimumkapitaaleis; en (iii) een pakket hervormingen voor een betere vergelijkbaarheid van risicogewogen activa berekend met gebruikmaking van interne rating-benaderingen voor het kredietrisico;
  • de afronding van de fundamentele herziening van het handelsboek (herzien raamwerk voor minimumkapitaalseisen voor het marktrisico);
  • een consultatie over de voorgestelde aftrekbehandeling voor deelnemingen van banken van het totaal verliesabsorberend vermogen (TLAC);
  • een aanstaande herziening, met inbegrip van een definitieve ijking, van de hefboomratio, met het oog op de migratie daarvan naar Pijler 1 op 1 januari 2018;
  • een consultatie gericht op een betere kapitaalbehandeling van 'eenvoudige, transparante en vergelijkbare' securitisaties in het kapitaalraamwerk;
  • een consultatiedocument over de risicobeheersing, de kapitaalbehandeling en het toezicht op het renterisico in het bankenboek.

Het ECB-Bankentoezicht heeft ook bijgedragen aan een aanstaande herziening van het toepassingsgebied van regelgevingsconsolidatie, evenals aan een lopende discussie over de mogelijke herziening van de prudentiële behandeling van staatsobligaties – een werkterrein waarop het BCBS zorgvuldig, holistisch en geleidelijk opereert.

Naar verwachting heeft het BCBS zijn agenda voor beleidshervormingen eind 2016 afgerond. Het zwaartepunt van de werkzaamheden van het BCBS zal zich geleidelijk blijven verschuiven in de richting van: (i) bewaking van de tijdigheid en consistentie van de nationale tenuitvoerlegging van hervormingen – hoofdzakelijk door Regulatory Consistency Assessment Programmes – en, niet minder van belang, van de resultaten ervan; en (ii) operationele toezichtsvraagstukken, waaronder de bewaking van de effectiviteit van colleges, de rol van Pijler 2 in het kapitaalraamwerk, praktijken voor stresstests en corporate governance. Dit zijn terreinen waarop het ECB-Bankentoezicht de ontwikkelingen ook nauwgezet heeft gevolgd, en zij staat klaar om daarbij haar betrokkenheid te vergroten.

Een belangrijke ontwikkeling voor het ECB-Bankentoezicht in 2015 betrof zijn institutionele vertegenwoordiging in de Raad voor Financiële Stabiliteit (FSB). In de bijeenkomst van 26 maart 2015 in Frankfurt heeft de plenaire vergadering van de FSB besloten om het ECB-Bankentoezicht een zetel toe te kennen in het Standing Committee on Supervisory and Regulatory Cooperation (SRC). Het ECB-Bankentoezicht is begonnen aan de werkzaamheden van het SRC bij te dragen. Het SRC is belast met de behandeling van belangrijke vraagstukken op het gebied van financiële stabiliteit die verband houden met de ontwikkeling van toezichts- en regelgevingsbeleid (bijvoorbeeld over het 'too big to fail'-vraagstuk en risico's voortvloeiend uit marktgebaseerde financiering) en het afstemmen van vraagstukken met sectoroverstijgende gevolgen waar financiële autoriteiten mee te maken krijgen.

Bijdragen aan de werkzaamheden van de EBA

Op EU-niveau heeft het ECB Bankentoezicht opnieuw met de EBA samengewerkt richting de gezamenlijke doelstelling van het bevorderen van prudentieel toezicht en regelgeving die in de gehele Europese bancaire sector effectief en consistent zijn.

De voornaamste taak van de EBA is het ontwikkelen van het gemeenschappelijk Europees reglement (single European rulebook) voor de bankensector, waarmee wordt voorzien in een verzameling geharmoniseerde prudentiële regels voor kredietinstellingen in de EU. Verder speelt de EBA een belangrijke rol bij het bevorderen van convergentie in de toezichtsuitoefening, zodat de prudentiële regels op geharmoniseerde wijze worden toegepast. Daartoe hebben vertegenwoordigers van het ECB-Bankentoezicht aan circa 50 EBA-werkgroepen deelgenomen, evenals aan het voornaamste gremium, de Board of Supervisors, waarvan de ECB niet-stemgerechtigd lid is.

In algemenere zin faciliteert het SSM de harmonisatie van de toezichtsuitoefening tussen nationale bevoegde autoriteiten, om zo de consistente tenuitvoerlegging van het single European rulebook te waarborgen. Dit wordt bereikt door de JST's die met het operationele toezicht op belangrijke instellingen belast zijn en de expertise die horizontale functies van de ECB in alle fasen van de toezichtscyclus bijdragen.

Op het terrein van de regelgeving concentreerde de EBA zich in 2015 voornamelijk op de CRR/CRD IV, de Richtlijn herstel en afwikkeling van banken (BRRD) en de herziening van de Richtlijn betreffende depositogarantiestelsels.

Op grond van het CRR/CRD IV-raamwerk, dat op 1 januari 2014 van kracht werd en de prudentiële regels van Bazel III volgt, dient de EBA zo'n 250 deliverables te ontwikkelen. In 2015 had het merendeel daarvan betrekking op kredietrisico, marktrisico, liquiditeit en financiering met vreemd vermogen.

Krachtens de BRRD heeft de EBA het mandaat om richtlijnen te publiceren en technische regulerings- en uitvoeringsnormen op te stellen op het gebied van afwikkeling, waaronder het functioneren van afwikkelingscolleges. De ECB neemt deel aan het Resolution Committee van de EBA, dat op 1 januari 2015 is opgericht en tot taak heeft de besluiten van de EBA op dit terrein voor te bereiden.

Op het gebied van oversight heeft de EBA haar beleids- en monitorwerkzaamheden ten aanzien van toezichtsconvergentie binnen pilaar 2 uitgebreid en gedetailleerde richtlijnen voor Pilaar 2-risicobeheersing gepubliceerd, die de basis vormen voor de binnen het gehele SSM gehanteerde SREP-methodologie.

Ten aanzien van stresstests dient de EBA in samenwerking met het Europees Comité voor Systeemrisico's (ESRB) EU-brede stresstests te initiëren en te coördineren om zo de bestendigheid van financiële instellingen tegen ongunstige marktontwikkelingen te beoordelen. Het ECB-Bankentoezicht is verantwoordelijk voor: (i) het instrueren van de betreffende banken omtrent de uitvoering van de exercitie; (ii) het proces van kwaliteitsborging; en (iii) de toezichtsreactie.

Tegen deze achtergrond heeft het ECB-Bankentoezicht nauw met de EBA samengewerkt aan de voorbereidingen voor de volgende EU-brede stresstest in 2016. De uitkomsten van de exercitie, met inbegrip van de afzonderlijke uitkomsten van de banken, worden naar verwachting in het derde kwartaal van 2016 gepubliceerd, zodat de afronding van de test met de jaarlijkse SREP-cyclus samenvalt.

Implementatie van keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte in de CRR/CRD IV

Keuzemogelijkheden en nationale manoeuvreerruimte in het single European rulebook: een blijvende hindernis voor de afronding van de bankenunie

Het doel van de CRR/CRD IV en, in algemenere zin, van het single European rulebook is om tot een gelijk speelveld voor Europese banken te komen door de speelruimte voor afwijking van de regels en inconsistenties tussen landen in te perken. Om tot een gemeenschappelijke, geïntegreerde bankenmarkt te komen is een samenhangend regelgevend kader van cruciaal belang, maar tegelijkertijd gaat het om een complexe opgave vanuit een technisch en politiek perspectief. De wetgever heeft om die reden de lidstaten een zekere mate van flexibiliteit gegund – normaliter via hun toezichthoudende autoriteiten – wat betreft de vraag of en hoe bepaalde regels worden toegepast. Die flexibiliteit was bedoeld om aan nationale specifieke kenmerken en uiteenlopende toezichtsbenaderingen tegemoet te komen toen de oprichting van een gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit nog niet werd voorzien (de CRR/CRD IV is in 2013 afgerond).

Deze flexibele bepalingen, die veelal worden aangeduid als 'keuzemogelijkheden en nationale manoeuvreerruimte' (options and national discretions – OND's)[37], verstoren –evenals een inconsistente implementatie van CRD IV-bepalingen – het gelijke speelveld, waarmee het functioneren van de gemeenschappelijke markt en van de bankenunie zelf wordt belemmerd. Wat OND's betreft, heeft de eerdere toepassing ervan op nationaal niveau geleid tot een heterogene en veelal soepelere toepassing van de CRR/CRD IV-bepalingen in de diverse eurolanden.

Dit heeft nadelige gevolgen voor kredietinstellingen en de bevoegde autoriteiten, maar ook voor andere belangrijke belanghebbenden, zoals analisten en beleggers. Zo heeft heterogeniteit invloed op de vergelijkbaarheid van de gerapporteerde ratio's en creëert het onzekerheid over de daadwerkelijke kapitaal- en liquiditeitspositie van banken. Daarnaast beïnvloedt het de consistentie van de pilaar 2-toezichtsbesluiten, met name omdat er een aanzienlijke discrepantie bestaat in de nationale implementatie van de overgangsbepalingen over kapitaal.

De oprichting van een gemeenschappelijke Europese toezichthouder biedt de gelegenheid om integratie via toezichtshandelingen te bevorderen, wanneer de OND's in alle deelnemende lidstaten op een geharmoniseerde wijze worden uitgeoefend. De GTM-Verordening noemt als primaire doelstelling 'de veiligheid en de soliditeit van kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel […], daarbij ten volle rekening houdend met en zorgdragend voor de eenheid en de integriteit van de interne markt, die op gelijke behandeling van de kredietinstellingen berust teneinde regelgevingsarbitrage te voorkomen.' Het vervullen van dit mandaat berust op de aanname dat er voor alle banken die aan het SSM deelnemen van een gelijk speelveld sprake is.

De in de CRR/CRD IV vastgestelde OND's raken alle terreinen die het prudentieel raamwerk bestrijkt en betreffen een omvangrijke variatie aan behandelingen: vele gaan over de definitie van eigenvermogens- en kapitaalseisen voor krediet-, tegenpartij- en marktrisico, maar ook gaat het om belangrijke bepalingen ten aanzien van grote blootstellingen, liquiditeit en governanceregelingen van de instellingen.

De ECB tracht door het OND-project te entameren zich juist op de bovengenoemde gevolgen te richten en de harmonisatie en integratie van het bancaire stelsel te bevorderen, geheel overeenkomstig haar mandaat.

Project inzake keuzemogelijkheden en nationale manoeuvreerruimte

De noodzaak van dit project is onderstreept tijdens de alomvattende beoordeling van 2014, toen het harmoniseren van OND's is benoemd als een vraagstuk waarover het SSM zich bij voorrang zou moeten buigen. In die alomvattende beoordeling (comprehensive assessment) is het effect bekeken van de nationale exercities van de overgangsaanpassingen, waarvan het grootste gedeelte als OND's wordt bestempeld en verband houdt met de definities van eigen vermogen in de CRR. Geraamd werd dat per 1 januari 2014 het CET1-effect voor alle banken in het eurogebied tezamen € 126,2 miljard bedroeg;[38] door overgangsaanpassingen verbeterde de gemiddelde[39] CET1-ratio van belangrijke instellingen met 1,5% van de risicogewogen activa. Het effect was echter heterogeen en verschilde per land[40], waarmee het gelijke speelveld werd verstoord. Het project ondervond eveneens steun van de Eurogroep, die op 24 april 2015 de ECB opriep tot een gezamenlijke inspanning om werk van de OND's te maken en zo snel mogelijk tot een gelijker speelveld binnen de bankenunie te komen.

Aan de werkzaamheden van de ECB hebben NBA's bijgedragen, en deze bestonden uit de volgende drie stappen: (i) de reikwijdte van de OND's inventariseren; (ii) de beleidsaanbevelingen en specificaties voor iedere OND vormgeven; en (iii) het overeengekomen beleid ten uitvoer leggen.

Reikwijdte van het OND-project

Op grond van herhaald voorkomende kenmerken in de tot dusver vastgestelde 167 OND's zijn de bepalingen volgens een aantal criteria ingedeeld. De voornaamste hiervan zijn:

  • de wettekst waarin ze voorkomen;
  • de entiteit waaraan de OND wordt toegekend (d.w.z. lidstaat, bevoegde autoriteit of beide); en
  • de toepassingsmodaliteit, te weten of de OND bij voorbaat in algemene zin op alle instellingen kan worden toegepast of dat per geval een beoordeling op basis van instellingsspecifieke aspecten vereist is.

De ECB heeft zich uiteindelijk over 122 aan bevoegde autoriteiten toegekende OND's gebogen, aangezien deze onder haar rechtstreekse bevoegdheid vallen. Deze OND's betreffen uitsluitend belangrijke instellingen en worden zowel in algemene zin als per geval uitgeoefend. Hieronder bevinden zich de 12 OND's in de gedelegeerde verordening over het liquiditeitsdekkingsvereiste[41]. Deze zijn niet alleen opgenomen omdat ze met de CRR-bepalingen over liquiditeit verband houden, maar ook om aan de operationele behoeften van de ECB tegemoet te komen, aangezien de gedelegeerde verordening per 1 oktober 2015 van toepassing werd.

Figuur 5

Reikwijdte van het OND-project

Vormgeving van het beleid en analyse van het effect

De tweede stap in de vormgeving van het prudentieel beleid – die werd opgedragen aan een high-level groep bestaande uit plaatsvervangers uit de Raad van Toezicht, zodat werd geprofiteerd van de intensieve samenwerking tussen de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten – was gebaseerd op belangrijke leidende beginselen. Voorzichtigheid gold bij de bepaling van het ECB-beleid als het fundamentele beginsel, aangezien convergentie naar de laagste norm om redenen van financiële stabiliteit onaanvaardbaar zou zijn geweest. In overeenstemming met de doelstellingen van de bankenunie en het voorzichtigheidsbeginsel werd de bevordering van een open en geïntegreerde bankenunie nagestreefd.

Ook de naleving van internationale toezichtsnormen vormde een overweging, met name de mondiale normen afkomstig van het Bazels Comité voor Bankentoezicht en de door de EBA opgestelde Europese normen. De normen van het Bazels Comité en de EBA die relevant waren voor deze werkzaamheden zijn weliswaar gevolgd, maar enige mate van afwijking werd toegestaan, voornamelijk om een soepeler overgang naar de nieuwe regelgeving mogelijk te maken. Waar de Bazel-normen geen specifieke richtlijnen verschaften of alternatieve toepassingswijzen aangaven, is overeenkomstig het voorzichtigheidsbeginsel de voorkeur aan een passende behoudende benadering gegeven.

Verder lag het beginsel van gelijke behandeling aan de beleidsontwikkeling ten grondslag, dat bepaalt dat voor dezelfde ondernemingen en dezelfde risico's dezelfde regels hebben te gelden, hoewel rekening dient te worden gehouden met bepaalde gevallen waarin een afwijkende behandeling nodig kan zijn. Bij verbetering van de financiële integratie speelt naleving van dit beginsel een belangrijke rol. Verder is van belang dat er goed werd gelet op gerechtvaardigde verwachtingen van marktdeelnemers, dat wil zeggen verwachtingen gewekt door voorgaande besluiten van nationale autoriteiten.

De ECB heeft voor alle OND's binnen de reikwijdte van het project een grondige analyse van de voorgaande nationale implementatie en praktijken uitgevoerd, waaronder een kwantitatief effectonderzoek voor geselecteerde bepalingen. De NBA's hebben intensief aan deze werkzaamheden deelgenomen, en er is ten aanzien van de 122 OND's overeenstemming bereikt.

In een aantal gevallen zullen nadere analyses nodig zijn om toekomstige Europese en internationale ontwikkelingen mee te nemen, op het niveau van de EBA, de Europese Commissie en het Bazels Comité.

Tenuitvoerlegging van het beleid betreffende keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte

Na de inhoudelijke goedkeuring van het beleid van de ECB door de Raad van Toezicht zijn de werkzaamheden voor de derde stap aangevangen, te weten de tenuitvoerlegging van het overeengekomen beleid. De keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte zijn verdeeld tussen een ontwerp-Verordening en een Handleiding, afhankelijk van de toepassingsmodaliteit (d.w.z. algemeen of per geval). Van de algemene keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte in het CRD IV-pakket en de Gedelegeerde Verordening Liquiditeitsdekkingsvereiste zullen er 35 rechtstreeks via een juridisch bindende en rechtstreeks toepasselijke ECB-Verordening worden uitgeoefend. Daarnaast heeft de ECB in een Handleiding een specifieke benadering vastgesteld voor nog eens 82 keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimten, waaronder de per geval toepasselijke.[42] De ontwerpverordening en -handleiding zijn gedurende november en december 2015 het onderwerp van een publieke consultatie geweest. Na de afronding zijn ze, met inachtneming van de uitkomst van de consultatie, door de ECB in maart 2016 vastgesteld. De verordening zal in oktober 2016 van toepassing worden.

Nadere werkzaamheden inzake keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte

Na de afronding van de eerste projectfase is in 2016 een tweede fase gestart, gericht op afronding van de inventarisatie- en beleidswerkzaamheden. Deze heeft betrekking op een kleinere verzameling bepalingen, die een lagere prioriteit hadden of waarvoor additionele werkzaamheden nodig waren.[43] Daarnaast beoordeelt het ECB-Bankentoezicht in hoeverre het beleid inzake keuzemogelijkheden en nationale manoeuvreerruimte ten uitvoer kan worden gelegd voor de minder belangrijke instellingen – met inachtneming van de nodige aanpassingen naargelang de specifieke kenmerken – om in het gehele SSM het gelijke speelveld verder te verbeteren. Tot slot hebben bepaalde toekomstige werkzaamheden, die in samenwerking met de Europese Commissie en de betreffende nationale autoriteiten dienen te worden uitgevoerd, betrekking op de OND's die via de nationale wetgeving zijn uitgeoefend. Deze blijven een relevante oorzaak van asymmetrie in de toezichtsuitoefening in het eurogebied.

Openstaande vraagstukken voor harmonisatie van de regelgeving

De werkzaamheden ten aanzien van keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte vormen een belangrijke stap richting een geharmoniseerd regelgevend kader in het eurogebied. Niettemin is het gelijke speelveld in Europa niet zo gelijk als het zou moeten zijn.

Er lijkt sprake te zijn van twee oorzaken van de versnippering. De eerste is de nationale omzetting van de CRD IV. Aangezien de CRD IV een richtlijn is, zijn de lidstaten vrij in hun keuze ten aanzie van de omzetting van de Europese regelgeving in nationale wetgeving. Hierdoor zijn in het eurogebied diverse bepalingen van de CRD IV op uiteenlopende wijze omgezet. Op zichzelf bezien hoeft dit bepaald geen probleem te vormen, zolang de verschillen op landspecifieke risico's zijn terug te voeren, maar veel verschillen zijn ongerechtvaardigd.

De tweede oorzaak van versnippering van de regelgeving is gelegen in de toezichtsbevoegdheden krachtens de nationale wetgeving die niet uitdrukkelijk in de CRD IV worden genoemd. Dit roept de vraag op of de ECB als Europese instelling dergelijke bevoegdheden rechtstreeks kan uitoefenen. Tot dusver is deze vraag slechts in een enkel specifiek geval beantwoord. Nu er sprake is van Europees bankentoezicht, bestaat er behoefte aan een consistentere benadering.

Van de varianten in de nationale wetgeving zijn er talloze niet langer te rechtvaardigen. Artikel 1 van de GTM-Verordening draagt de ECB op om prudentieel toezicht uit te oefenen 'daarbij ten volle rekening houdend met en zorgdragend voor de eenheid en de integriteit van de interne markt'. Voorts maakt het artikel gewag van de 'gelijke behandeling van de kredietinstellingen [...] teneinde regelgevingsarbitrage te voorkomen'. Een versnipperd regelgevend kader maakt het de ECB moeilijk om aan deze opdrachten te voldoen.

En er worden nog steeds nieuwe verschillen gecreëerd. Bepaalde nationale wetgevers zetten niet-bindende toezichtspraktijken in bindende wetgeving om, waarmee het voor de ECB moeilijker wordt om dergelijke praktijken te harmoniseren. De Duitse wetgeving over de afwikkeling van banken is een recent voorbeeld. Deze delegeert de bevoegdheid om regels op terreinen als interne governance en risicobeheersing uit te vaardigen aan het ministerie van Financiën, dat tot dusver van deze bevoegdheid overigens nog geen gebruik heeft gemaakt.

Bij nationale bankenwetgeving die na de oprichting van het SSM is aangenomen, zou voldoende rekening gehouden moeten worden met de nieuwe verantwoordelijkheden van de ECB, zodat de harmonisatie van de toezichtsuitoefening in de bankenunie wordt bevorderd.

Verslag van de begrotingsbesteding

De GTM-Verordening bepaalt dat de ECB over voldoende middelen moet kunnen beschikken om haar toezichthoudende taken effectief uit te voeren. Verder stelt deze verordening dat deze middelen moeten worden gefinancierd uit een toezichtsvergoeding die wordt betaald door de entiteiten waarop de ECB toezicht houdt.

Zoals voorgeschreven door de GTM-Verordening zijn de voor haar toezichthoudende taken gemaakte kosten apart in de begroting van de ECB opgenomen. De begrotingsbevoegdheid van de ECB ligt bij de Raad van Bestuur. Op grond van een voorstel van de Directie en na overleg met de Voorzitter en Vicevoorzitter van de Raad van Toezicht stelt dit orgaan de jaarlijkse begroting van de ECB vast voor zaken die verband houden met het bankentoezicht. In begrotingszaken wordt de Raad van Bestuur bijgestaan door het Begrotingscomité (BUCOM), waarin alle nationale centrale banken van het Eurosysteem en de ECB zitting hebben. Het BUCOM evalueert de ECB-verslagen over de planning en de bewaking van de begroting en brengt daarover rechtstreeks verslag uit aan de Raad van Bestuur.

Kosten voor 2015

De kosten die de ECB voor de uitvoering van haar toezichtstaken heeft gemaakt, bestaan hoofdzakelijk uit de directe kosten van de Directoraten-generaal voor het ECB-Bankentoezicht en het secretariaat van de Raad van Toezicht. Voor de toezichtsfunctie wordt ook gebruik gemaakt van gemeenschappelijke diensten die door bestaande afdelingen van de ECB worden verleend, zoals huisvesting, HRM, boekhoudkundige, administratieve en juridische diensten, begroting en controlling, communicatie, interne audit, statistiek en IT. De daarmee samenhangende kosten zijn apart in de begroting van de ECB opgenomen.

In april 2015 stelde de Raad van Bestuur het Besluit van de ECB vast betreffende het bedrag dat in 2015 via toezichtsvergoedingen diende te worden geïnd. In dat Besluit werden de jaarlijkse kosten voor bankentoezichtstaken geraamd op € 296,0 miljoen voor 2015.[44] Eind 2015 bedroegen de kosten van de ECB voor bankentoezichtstaken € 277,1 miljoen, of 6 % lager dan de geraamde jaarlijkse kosten, wat neerkomt op een overschot van € 18,9 miljoen ten opzichte van het bedrag dat in 2015 in rekening werd gebracht. Overeenkomstig de toepasselijke Verordening zal dit overschot volledig worden afgetrokken van het in 2016 te innen totaalbedrag.[45]

Zoals in Hoofdstuk 1.3 wordt toegelicht, heeft de Raad van Bestuur besloten de toezichtsmiddelen van de ECB in 2016 te versterken. In combinatie met acties die gericht zijn op specifieke gebieden waarvoor aanvullend toezicht noodzakelijk is, zoals vermeld in het document “Bankentoezicht van de ECB: prioriteiten van het SSM voor 2016”, zal dit vanaf 2016 leiden tot een stijging van de totale kosten die voor het bankentoezicht worden gemaakt. Bijgevolg kan pas op middellange termijn duidelijk worden hoeveel de totale jaarlijkse toezichtskosten van de ECB uiteindelijk zullen bedragen.

Tabel 9

Kosten van de toezichtsfunctie in 2015

Salarissen en beloningen

Onder salarissen en beloningen vallen alle salariskosten, inclusief overwerk, toeslagen en kosten voor beloningen na afloop van het dienstverband, voor toezichtsmedewerkers en medewerkers van de gemeenschappelijke diensten.

De feitelijke kosten voor salarissen en beloningen in 2015 bedragen € 141,3 miljoen, of 93 % van de voorziene uitgaven, wat neerkomt op 51 % van de totale kosten voor bankentoezichtstaken. Het verschil van € 10,4 miljoen tussen de voorziene en feitelijke uitgaven is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de lager dan verwachte gemiddelde bezettingsgraad. Op 31 december 2015 was ongeveer 96 % van de functies die verband houden met het bankentoezicht ingevuld.

Verwacht mag worden dat de kosten voor salarissen en beloningen zullen toenemen, als gevolg van de in Hoofdstuk 1.3 toegelichte beslissing van de Raad van Bestuur om de toezichtsmiddelen van de ECB in 2016 te versterken.

Huur en onderhoud gebouwen

Eind 2015 bedroegen de feitelijke kosten voor de huur en het onderhoud van de gebouwen, waaronder de afschrijving van huisvestingsgerelateerde activa, € 25,5 miljoen, of 113 % van de voorziene uitgaven. De hoge feitelijke kosten, die € 2,9 miljoen boven de voorziene raming liggen, zijn hoofdzakelijk het gevolg van de toename van de afschrijvingsgerelateerde kosten voor huisvestingsgerelateerde investeringen.

In de loop van 2015 werd de Eurotower, waarnaar het ECB-Bankentoezicht zal verhuizen, gerenoveerd. Volgens het huidige tijdschema zal de verhuizing medio 2016 voltooid zijn. Bijgevolg kan, naast de hierboven beschreven geplande uitbreiding van het toezichthoudend personeel, vanaf 2016 een stijging van de huur en huisvestingsgerelateerde kosten worden verwacht.

Overige bedrijfskosten

De post "Overige bedrijfskosten" omvat kosten voor bijvoorbeeld consultancy, statistische en IT-diensten, afschrijvingen op vaste activa (behalve huisvestingsgerelateerde activa), zakenreizen en opleidingen.

De begrotingsresultaten in deze post, die € 110,3 miljoen belopen, wat neerkomt op een verbruik van 91 %, liggen over het geheel genomen onder de in april 2015 verwachte uitgaven. Dit is voornamelijk een gevolg van de herprioritering van middelen ten gunste van de bijdrage van de toezichthouder aan dringende taken m.b.t. financiële stabiliteit, wat leidde tot lagere kosten voor zakenreizen en opleidingen en lagere gerelateerde kosten. Ook de lager dan verwachte gemiddelde bezettingsgraad droeg bij tot de onderbesteding.

De werkelijke kosten in 2015 omvatten de externe ondersteuning waarop een beroep werd gedaan voor de bijdrage van de ECB als toezichthouder aan taken m.b.t. financiële stabiliteit, namelijk de alomvattende beoordeling van belangrijke Griekse instellingen, de "reguliere" alomvattende beoordeling van 2015 en de controles ter plaatse, die allemaal nader worden toegelicht in Hoofdstuk 2.

Kader voor vergoedingen: november 2014-december 2015

Samen met de GTM-Verordening stelt de ECB-Verordening betreffende een vergoeding voor toezicht het juridische kader vast waarbinnen de ECB een jaarlijkse toezichtsvergoeding heft voor de kosten die zij met betrekking tot haar toezichtstaken heeft gemaakt. In deze verordening is vastgelegd volgens welke methode: (i) het totale bedrag van de jaarlijkse toezichtsvergoeding wordt bepaald; (ii) het bedrag wordt berekend dat elke onder toezicht staande bank verschuldigd is; en (iii) de jaarlijkse toezichtsvergoeding wordt geïnd.

In 2015 verstuurde de ECB voor het eerst individuele vergoedingskennisgevingen naar alle onder toezicht staande instellingen voor de werkelijke kosten voor november en december 2014 (rekening houdend met het feit dat de ECB de operationele verantwoordelijkheid voor het bankentoezicht in november 2014 op zich nam) en voor het boekjaar 2015.

Totaal geïnd bedrag

In de periode 2014-15 inde de ECB in totaal € 326 miljoen aan vergoedingen voor de kosten van haar prudentieel toezicht op de banksector van het eurogebied.

Dit bedrag kan als volgt worden uitgesplitst:

  • € 30 miljoen voor de kosten die tijdens de laatste twee maanden van 2014 werden gemaakt, zoals gepubliceerd in de Jaarrekening van de ECB voor 2014;
  • € 296 miljoen voor de verwachte uitgaven voor heel 2015, zoals in april 2015 door de ECB werd meegedeeld.

Het bedrag dat via de jaarlijkse toezichtsvergoedingen wordt geïnd, wordt in tweeën gedeeld, op grond van de status van de onder toezicht staande entiteit (belangrijke of minder belangrijk), wat het verschil in toezichtsintensiteit door de ECB weerspiegelt. Deze splitsing wordt bepaald op basis van de kosten die worden gemaakt door, respectievelijk, de afdelingen van de ECB die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op belangrijke entiteiten, en die welke instaan voor het toezicht op minder belangrijke entiteiten.

Tabel 10

Toezichtsvergoedingen

1) Voor 2014 kon de ECB met de toezichtsvergoedingen de kosten compenseren die zij voor het bankentoezicht had gemaakt in de periode vanaf november 2014, toen zij haar taken als toezichthouder op zich nam.

Het in Paragraaf 5.1 vermelde overschot van € 18,9 miljoen tussen de feitelijke kosten die in 2015 werden gemaakt en het bedrag dat voor 2015 werd geïnd, zal volledig worden afgetrokken van het in 2016 te innen totaalbedrag. Het zal worden verdeeld onder de categorieën van belangrijke en minder belangrijke instellingen, op basis van de feitelijke kosten die in 2015 aan de desbetreffende functies werden toegerekend.

Individuele toezichtsvergoedingen

Op het niveau van de banken worden de vergoedingen berekend op basis van het belang en het risicoprofiel van de bank, aan de hand van factoren m.b.t. de jaarlijkse vergoeding die door alle onder toezicht staande banken worden verstrekt, met als referentiedatum 31 december van het voorgaande jaar. De per bank berekende toezichtsvergoeding wordt vervolgens jaarlijks in rekening gebracht en dient in het laatste kwartaal van elk boekjaar te worden betaald.

De toezichtsvergoeding wordt vastgesteld op het hoogste consolidatieniveau in de lidstaten die deelnemen aan het GTM. Het is de som van een minimumvergoedingscomponent voor alle banken, die gebaseerd is op 10 % van het te innen bedrag[46], plus een variabele vergoedingscomponent voor de toewijzing van de resterende 90 % van het te innen bedrag.

Voor de berekening van de jaarlijkse toezichtsvergoedingen die door elke onder toezicht staande entiteit en groep in 2015 verschuldigd waren, dienden de debiteuren op 1 juli 2015 de informatie over de vergoedingsfactoren met als referentiedatum 31 december 2014 in bij de NBA's. Op 30 juli 2015 stelde de ECB de ingediende gegevens betreffende de vergoedingsfactoren ter beschikking van de debiteuren, en verzocht hen om binnen vijf werkdagen opmerkingen te leveren als ze de gegevens onjuist achtten. Daarna berekende de ECB de individuele vergoeding per bank en bankgroep.

Figuur 6

Hoe wordt de variabele vergoedingscomponent bepaald?

De voor 2015 verschuldigde jaarlijkse toezichtsvergoedingen kwamen grotendeels overeen met de voorlopige ramingen die de ECB begin 2014 in de openbare raadpleging had verstrekt. In overeenstemming met de voorlopige impactanalyse moest bijna 50 % van de belangrijke entiteiten een jaarlijkse toezichtsvergoeding tussen € 700.000 en € 2,0 miljoen betalen voor het boekjaar 2015. Voor de minder belangrijke instellingen gaf de voorlopige impactanalyse aan dat bijna 75 % ervan een vergoeding van minder dan € 7.000 diende te betalen; volgens de resultaten van de berekening van de jaarlijkse vergoeding voor 2015, behoorde 70 % van de onder toezicht staande entiteiten tot die categorie.

Zoals in Hoofdstuk 3.1 wordt toegelicht, heeft de ECB een aantal wijzigingen in de situatie van individuele banken goedgekeurd. Krachtens artikel 7 van de Vergoedingenverordening moet de individuele toezichtsvergoeding worden gewijzigd wanneer zich de volgende veranderingen voordoen met betrekking tot een onder toezicht staande entiteit op het hoogste consolidatieniveau:

  • een verandering in de toezichtsstatus van de onder toezicht staande entiteit, d.w.z. de entiteit wordt geherclassificeerd van belangrijk naar minder belangrijk of omgekeerd;
  • er wordt een vergunning verleend aan een nieuwe onder toezicht staande entiteit;
  • een bestaande vergunning wordt ingetrokken.

Om een terugbetaling toe te kennen aan of een aanvraag in te dienen voor de betaling van een aanvullende vergoeding door de onder toezicht staande entiteit, zal de ECB in deze gevallen een nieuwe beslissing over de toezichtsvergoeding nemen.

Een klein aantal aanvragen voor wijzigingen krachtens de bepalingen van artikel 7 werden ter kennis gebracht van de ECB nadat de vergoedingskennisgevingen waren verstuurd. De krachtens deze bepaling terugbetaalde of geïnde bedragen zullen volledig worden afgetrokken van het totale te innen bedrag.

De eerste facturering en inning van de vergoeding

In oktober 2015 verstuurde de ECB twee reeksen vergoedingskennisgevingen naar de onder toezicht staande entiteiten. Eén reeks vergoedingskennisgevingen had betrekking op de feitelijke kosten die tijdens de laatste twee maanden van 2014 werden gemaakt, zoals gepubliceerd in de Jaarrekening van de ECB voor 2014, terwijl in de andere reeks de kosten voor heel 2015 werden geraamd.

Een vergoedingskennisgeving die aan een onder toezicht staande groep wordt gericht, betreft de toezichtsvergoedingen voor de volledige groep. Voor een onder toezicht staande alleenstaande entiteit die geen deel uitmaakt van een onder toezicht staande groep, wordt een afzonderlijke vergoedingskennisgeving verstuurd.

Eind december 2015 had de ECB meer dan 99 % van de voor bankentoezichtstaken geheven vergoedingen geïnd. De ECB neemt alle nodige maatregelen om de uitstaande bedragen van de onder toezicht staande entiteiten te innen. In de huidige vergoedingsperiode heeft de ECB € 0,05 miljoen geïnd aan rente die werd aangerekend aan onder toezicht staande entiteiten voor de laattijdige betaling van de toezichtsvergoeding. Zoals bepaald in de Vergoedingenverordening, zal dit bedrag in overweging worden genomen bij het vaststellen van het totale in 2016 te innen bedrag.

Meer informatie over toezichtsvergoedingen is te vinden op de website van het ECB-Bankentoezicht. Deze pagina's zijn beschikbaar in alle officiële talen van de EU en worden regelmatig bijgewerkt met nuttige, praktische informatie.

Rechtsinstrumenten vastgesteld door de ECB voor het bankentoezicht

De onderstaande tabel bevat de rechtsinstrumenten voor het bankentoezicht die de ECB in 2015 heeft vastgesteld en gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en/of op de website van de ECB. Het gaat om rechtsinstrumenten die zijn vastgesteld krachtens artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en andere toepasselijke rechtsinstrumenten.

ECB-Verordeningen

Andere rechtsinstrumenten van de ECB dan verordeningen

Nummer

Titel

ECB/2014/59

Besluit (EU) 2015/433 van de ECB van 17 december 2014 betreffende de oprichting van een Ethisch comité en zijn reglement van orde (PB L 70 van 14.3.2015, blz. 58)

ECB/2015/2

Aanbeveling van de ECB van 28 januari 2015 betreffende beleid inzake dividenduitkeringen (PB C 51 van 13.2.2015, blz. 1)

ECB/2015/4

Besluit (EU) 2015/656 van de ECB van 4 februari 2015 betreffende de voorwaarden krachtens welke kredietinstellingen overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 tussentijdse of eindejaarsresultaten mogen opnemen in het tier 1-kernkapitaal (PB L 107 van 25.4.2015, blz. 76)

ECB/2015/7

Besluit (EU) 2015/530 van de ECB van 11 februari 2015 betreffende de methodologie en procedures voor de gegevensvaststelling en -verzameling aangaande voor de berekening van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht toegepaste vergoedingsfactoren (PB L 84 van 28.3.2015, blz. 67)

ECB/2015/8

Besluit (EU) 2015/716 van de ECB van 12 februari 2015 tot wijziging van Besluit ECB/2004/2 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de ECB (PB L 114 van 5.5.2015, blz. 11)

ECB/2015/12

Richtsnoer (EU) 2015/856 van de ECB van 12 maart 2015 houdende vaststelling van de beginselen van een Ethisch Kader voor het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (PB L 135 van 2.6.2015, blz. 29)

ECB/2015/16

Besluit (EU) 2015/811 van de ECB van 27 maart 2015 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de ECB in bezit van de nationale bevoegde autoriteiten (PB L 128 van 23.5.2015, blz. 27)

ECB/2015/17

Besluit (EU) 2015/727 van de ECB van 10 april 2015 betreffende het totale bedrag van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht voor de eerste vergoedingsperiode en voor 2015 (PB L 115 van 6.5.2015, blz. 36)

ECB/2015/21

Besluit (EU) 2015/839 van de ECB van 27 april 2015 inzake de vaststelling van de kredietinstellingen die onderworpen worden aan een uitgebreide beoordeling (PB L 132 van 29.5.2015, blz. 88)

ECB/2015/36

Besluit (EU) 2016/3 van de ECB van 18 november 2015 houdende vaststelling van feedbackverstrekkingbeginselen betreffende prestaties van subcoördinators van nationale bevoegde autoriteiten in de gezamenlijk toezichthoudende teams van het Gemeenschappelijk Toezichtmechanisme (PB L 1 van 5.1.2016, blz. 4)

ECB/2015/38

Besluit (EU) 2015/2218 van de ECB van 20 november 2015 betreffende de procedure tot vaststelling van de niet-toepasselijkheid op personeelsleden van het vermoeden van een materiële impact op het risicoprofiel van een onder toezicht staande kredietinstelling (PB L 314 van 1.12.2015, blz. 66)

ECB/2015/49

Aanbeveling van de ECB van donderdag 17 december 2015 betreffende beleid inzake dividenduitkeringen (PB C 438 van 30.12.2015, blz. 1)

Decision of 23 November 2015 on whether instruments to be issued by National Bank of Greece S.A. (‘the Supervised Entity’) meet the criteria for Common Equity Tier 1 instruments in accordance with Article 31 of Regulation (EU) No 575/2013, gepubliceerd onder de rubriek "Letters to banks" op de website van het ECB-Bankentoezicht

Decision of 23 November 2015 on whether instruments to be issued by Piraeus Bank S.A. (‘the Supervised Entity’) meet the criteria for Common Equity Tier 1 instruments in accordance with Article 31 of Regulation (EU) No 575/2013, gepubliceerd onder de rubriek "Letters to banks" op de website van het ECB-Bankentoezicht

Memorandum of Understanding between the Single Resolution Board and the ECB in respect of cooperation and information exchange, 22 december 2015

Lijst van termen

Bankenunie: een van de bouwstenen voor de voltooiing van de Economische en Monetaire Unie, bestaand uit een geïntegreerd financieel kader met een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, een gemeenschappelijk mechanisme voor de afwikkeling van banken en een single rulebook (gemeenschappelijk reglement), geharmoniseerde depositogarantiestelsels, die zich tot een gemeenschappelijk Europees depositogarantiestelsel zouden kunnen ontwikkelen.

CRR/CRD IV: Capital Requirements Regulation and Directive (Verordening en Richtlijn Kapitaalvereisten): Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (CRR) en Richtlijn 2013/36/EU betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (CRD IV). Gezamenlijk worden ze vaak CRD IV genoemd.

ECB-Toezichtsbesluit: een rechtshandeling die door de ECB wordt vastgesteld in het kader van de uitoefening van de taken en bevoegdheden die haar krachtens de GTM-Verordening zijn toegekend. Het heeft betrekking op een of meer onder toezicht staande entiteiten of groepen of een of meer andere personen en is geen algemeen toepasselijke rechtshandeling.

Europese Bankautoriteit (EBA): de EBA is een op 1 januari 2011 opgerichte, onafhankelijke autoriteit van de EU die als doel heeft effectieve en consistente prudentiële regulering en toezicht voor de gehele EU-bankensector te waarborgen. Haar belangrijkste taak is bij te dragen aan het opstellen van het single rulebook voor banken in Europa, dat één pakket geharmoniseerde prudentiële regels voor de gehele EU moet bieden. De EBA speelt verder een belangrijke rol bij de bevordering van de convergentie van toezichtspraktijken in de gehele EU en heeft de opdracht risico's en kwetsbaarheden in de banksector van de EU te beoordelen.

Faillerend of waarschijnlijk faillerend: een van de drie cumulatieve voorwaarden die bepalen of afwikkelingsautoriteiten voor een kredietinstelling afwikkelingsmaatregelen dienen te treffen. Artikel 32, lid 4, van de BRRD (Banking Recovery and Resolution Directive, Herstel- en afwikkelingsrichtlijn voor banken) bepaalt wanneer verondersteld dient worden dat een kredietinstelling (waarschijnlijk) failliet gaat (dit moet worden vastgesteld door een toezichthouder of een afwikkelingsautoriteit).

Geen-bezwaarprocedure: standaard besluitvormingsproces dat bij de GTM-Verordening werd vastgelegd voor de toezichtswerkzaamheden van de ECB. De Raad van Toezicht stelt ontwerpbesluiten op, die vervolgens ter goedkeuring aan de Raad van Bestuur worden voorgelegd. Besluiten worden geacht te zijn vastgesteld indien de Raad van Bestuur geen bezwaar maakt binnen een vastgestelde termijn van maximum tien werkdagen.

Gekwalificeerde deelneming: een deelneming in een kredietinstelling die ten minste 10% van het kapitaal of van de stemrechten vertegenwoordigt, of die het mogelijk maakt aanzienlijke invloed uit te oefenen op het beleid van die kredietinstelling.

Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme (Single Resolution Mechanism – SRM): een mechanisme dat uniforme regels en een uniforme procedure oplegt voor de afwikkeling van binnen de bankenunie gevestigde kredietinstellingen. Dit mechanisme werd volledig operationeel op 1 januari 2016. Het wordt bijgestaan door de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad. Dit is de Europese afwikkelingsautoriteit voor de bankenunie die nauw samenwerkt met de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten. Voor afwikkelingen beschikt het SRM over een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds.

Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism – SSM): een mechanisme bestaand uit de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten in de deelnemende lidstaten, voor de uitvoering van de aan de ECB toevertrouwde toezichthoudende taken. De ECB is verantwoordelijk voor de effectieve en consistente werking van dit mechanisme, dat deel uitmaakt van de bankenunie.

GTM-Kaderverordening: het regelgevend kader waarin met name de praktische regels worden gegeven voor de samenwerking tussen de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism – SSM), zoals bedoeld in artikel 6 van de GTM-Verordening.

GTM-Verordening: de rechtshandeling die voorziet in de oprichting van een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme voor kredietinstellingen in het eurogebied, en eventueel in andere EU-lidstaten, als een van de belangrijkste onderdelen van de Europese bankenunie. De GTM-Verordening draagt aan de ECB bepaalde beleidsmatige taken op met betrekking tot het prudentieel toezicht op kredietinstellingen.

Handhavings- en sanctiebevoegdheden: bevoegdheden waarover de ECB beschikt om, respectievelijk, (i) een onder toezicht staande entiteit of persoon te verplichten de prudentiële vereisten na te leven (handhaving), en (ii) een onder toezicht staande entiteit te bestraffen met een geldboete voor het niet-naleven van de prudentiële vereisten.

ICAAP (Internal Capital Adequacy Assessment Process – intern beoordelingsproces van de kapitaaltoereikendheid): de strategieën en procedures die banken verplicht moeten uitwerken om doorlopend te kunnen nagaan of en ervoor te kunnen zorgen dat de hoogte, samenstelling en verdeling van het interne kapitaal nog aansluiten op de omvang en de aard van hun huidige en mogelijke toekomstige risico's. De bevoegde autoriteiten beoordelen het ICAAP in het kader van de SREP.

ILAAP (Internal Liquidity Adequacy Assessment Process, intern beoordelingsproces van de liquiditeitstoereikendheid): de strategieën, beleidslijnen, procedures en systemen die banken verplicht moeten vaststellen voor het beheer en de bewaking van liquiditeitsrisico's en financieringsposities. De bevoegde autoriteiten beoordelen het ILAAP in het kader van de SREP.

Intern model: elke bij de berekening van de eigenvermogensvereisten toegepaste benadering op basis van risicometing en risicobeheersing die eigen is aan een kredietinstelling en waarvoor voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit is vereist, in overeenstemming met Deel Drie van de CRR.

JST (Joint Supervisory Team – gezamenlijk toezichthoudend team): een team toezichthouders dat bestaat uit ECB- en NBA-medewerkers en dat belast is met het toezicht op een belangrijke onder toezicht staande entiteit of groep.

Maximaal uitkeerbaar bedrag (MUB): niet-naleving van het gecombineerd buffervereiste (combined buffer requirement – CBR) leidt tot verplichte beperkingen op uitkeringen (bv. dividenden, couponbetalingen op aanvullend-tier 1-kapitaalinstrumenten, discretionaire bonussen). Een bank die niet aan haar CBR voldoet, zal automatisch niet méér mogen uitkeren dan het MUB. Het MUB is de uitkeerbare winst van de bank, vermenigvuldigd met een factor tussen 0,6 en 0, afhankelijk van hoe ver het CET1-kapitaal onder het CBR ligt.

MREL (minimum requirement for own funds and eligible liabilities – minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva): vereiste voor alle kredietinstellingen in de EU, om kredietinstellingen in staat te stellen verliezen op te vangen indien ze failliet gaan. Het MREL-vereiste maakt deel uit van de BRRD (Banking Recovery and Resolution Directive, Herstel- en afwikkelingsrichtlijn voor banken). Het heeft hetzelfde doel als het TLAC-vereiste. De door het MREL voorgeschreven specifieke kapitaalvereisten worden echter op een andere wijze berekend, volgens criteria die door de EBA zijn bepaald.

Nationale bevoegde autoriteit (NBA): een overheidsinstantie of bij nationale wet erkend orgaan dat bij nationale wet bevoegd is om, in het kader van het in de betrokken lidstaat geldende stelsel van toezicht, toezicht op instellingen uit te oefenen.

Paspoortprocedures: procedures inzake de vrijheid van vestiging en de vrijheid om diensten te verlenen in andere lidstaten voor alle kredietinstellingen waaraan door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat een vergunning is verleend en die onder toezicht van deze autoriteiten staan, op voorwaarde dat deze activiteiten onder de vergunning vallen (zoals bedoeld in de artikelen 33 tot en met 46 van CRD IV).

SEP (supervisory examination programme – programma voor onderzoek door de toezichthouder) Overeenkomstig artikel 99 van CRD IV stelt het ECB-Bankentoezicht jaarlijks een SEP vast voor de instellingen waarop het toezicht uitoefent. Dit programma bepaalt voor elke belangrijke instelling de belangrijkste toezichtswerkzaamheden die zullen worden verricht om risico's te bewaken en tekortkomingen aan te pakken. Het stelt vast welke instellingen aan versterkt toezicht zullen worden onderworpen. Het SEP voor een belangrijke instelling heeft betrekking op de lopende toezichtswerkzaamheden, de inspecties ter plaatse en het onderzoek van de interne modellen.

Significantie: het criterium dat bepaalt of de verantwoordelijkheid voor het toezicht binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme aan de ECB of de NBA's toekomt. De mate van significantie van kredietinstellingen is gebaseerd op criteria die in de GTM-Verordening zijn vastgelegd en in de GTM-Kaderverordening nader zijn bepaald.

Single rulebook: het doel van het single rulebook (gemeenschappelijk reglement) voor de banken is te komen tot één pakket geharmoniseerde prudentiële regels die kredietinstellingen in de gehele EU moeten naleven. De EBA is bevoegd om, naast de wetgeving die door het Europees Parlement en de EU-raad met hulp van de Europese Commissie wordt opgesteld, het single rulebook verder te ontwikkelen en de toepassing ervan te bewaken.

SREP (Supervisory Review and Evaluation Process – Procedure voor Prudentiële Toetsing en Evaluatie): de procedure die richting geeft aan de prudentiële toetsing van belangrijke en minder belangrijke kredietinstellingen en waarmee wordt bepaald of er (bovenop de minimumeisen) eventueel extra eisen moeten worden gesteld aan de eigen middelen, de verslaggeving of de liquiditeit, of dat er andere toezichtsmaatregelen moeten worden genomen.

TLAC (total loss-absorbing capacity – totaal verliesabsorberend vermogen): een norm voor mondiaal systeemrelevante banken (G-SIB's), overeengekomen door de Financial Stability Board in november 2015, die werd ontworpen zodat G-SIB's bij afwikkeling over voldoende verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit zouden beschikken om een ordelijke afwikkeling toe te passen, waarbij de eventuele gevolgen voor de financiële stabiliteit tot een minimum worden beperkt, de continuïteit van de kritieke functies wordt gewaarborgd en met een hoge mate van zekerheid wordt vermeden dat de belastingbetaler aan verlies wordt blootgesteld. Het minimale TLAC-vereiste wordt afgemeten aan een risicogewogen en een niet-risicogewogen benchmark. Het TLAC-vereiste is van toepassing met ingang van 2019.

Toezichtshandleiding: handleiding die een gedetailleerde beschrijving geeft van de algemene beginselen, processen, procedures en methodologie voor het toezicht op belangrijke en minder belangrijke instellingen, daarbij rekening houdend met de uitgangspunten voor de werking van het GTM. Ook de procedures voor de samenwerking binnen het GTM en met autoriteiten daarbuiten worden erin behandeld. De Toezichtshandleiding is een intern document voor GTM-medewerkers; een verkorte Gids voor bankentoezicht, waarin de werking van het GTM wordt uitgelegd en de toezichtspraktijken van het uitgebreid GTM worden beschreven, werd in november 2014 gepubliceerd.

Lijst van afkortingen

Landen

AT Oostenrijk

BE België

BG Bulgarije

CH Zwitserland

CY Cyprus

CZ Tsjechië

DK Denemarken

DE Duitsland

EE Estland

IE Ierland

ES Spanje

FI Finland

FR Frankrijk

GR Griekenland

HR Kroatië

HU Hongarije

IT Italië

JP Japan

LT Litouwen

LU Luxemburg

LV Letland

MT Malta

NL Nederland

PL Polen

PT Portugal

RO Roemenië

SE Zweden

SI Slovenië

SK Slowakije

VK Verenigd Koninkrijk

Overige

AQR asset quality review (activakwaliteitsbeoordeling)

BCBS Basel Committee on Banking Supervision (Bazels Comité voor Bankentoezicht)

COREP Common Reporting (gemeenschappelijke verslaggeving)

CRD Capital Requirements Directive (Richtlijn kapitaalvereisten)

CRR Capital Requirements Regulation (Verordening kapitaalvereisten)

EBA Europese Bankautoriteit

ECB Europese Centrale Bank

ESRB European Systemic Risk Board (Europees Comité voor Systeemrisico’s)

EU Europese Unie

FINREP Financial Reporting (financiële verslaggeving)

FSB Financial Stability Board (Raad voor Financiële Stabiliteit)

JST Joint Supervisory Team (gezamenlijk toezichthoudend team)

LSI less significant institution (minder belangrijke instelling)

MoU Memorandum of Understanding (memorandum van overeenstemming)

NBA nationale bevoegde autoriteit

RAS Risk Assessment System (risicobeoordelingssysteem)

SEP Supervisory Examination Programme (programma voor onderzoek door de toezichthouder)

SREP Supervisory Review and Evaluation Process (Procedure voor Prudentiële Toetsing en Evaluatie)

GTM Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism – SSM)

© Europese Centrale Bank, 2016

Postadres 60640 Frankfurt am Main, Duitsland Telefoon +49 69 1344 0 Internet www.bankingsupervision.europa.eu

Alle rechten voorbehouden. Reproductie voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan op voorwaarde dat de bron wordt vermeld.

ISSN 2443-5899 ISBN 978-92-899-2135-0 DOI 10.2866/677897 EU-catalogusnummer QB-BU-16-001-NL-N

  1. Volgens de stijlconventies die in de (Engelstalige) teksten van de ECB worden gevolgd, wordt het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism – SSM) over het algemeen met 'Europees bankentoezicht' aangeduid. Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme en SSM mogen nog steeds worden gebruikt om aan te geven hoe het toezicht wordt uitgevoerd (in plaats van door wie) en ook in juridische teksten en beschrijvingen van de taken en organisatie van het bankentoezicht.
  2. Volgens de stijlconventies voor de (Engelstalige) teksten van de ECB wordt de term "ECB-Bankentoezicht" gebruikt voor de toezichthoudende tak van de ECB.
  3. Artikel 6, lid 7, van het Reglement van Orde van de Raad van Toezicht voorziet in een schriftelijke procedure voor het nemen van besluiten, tenzij ten minste drie stemgerechtigde leden van de Raad van Toezicht daartegen bezwaar maken. In dat geval wordt het punt op de agenda van de volgende vergadering van de Raad van Toezicht geplaatst. Normaal gesproken heeft de Raad van Toezicht ten minste vijf werkdagen nodig voor een schriftelijke procedure.
  4. Zie artikel 26, lid 10, van de GTM-Verordening.
  5. De Administratieve Raad voor Toetsing bestaat uit vijf leden: Jean-Paul Redouin (Voorzitter), Concetta Brescia Morra (Vicevoorzitter), F. Javier Arístegui Yáñez, André Camilleri en Edgar Meister, plus twee plaatsvervangers: René Smits en Kaarlo Jännäri (tot en met 6 november 2015)/Ivan Šramko (vanaf 3 februari 2016).
  6. Besluit van de Europese Centrale Bank van 14 april 2014 houdende de oprichting van een Administratieve Raad voor toetsing en de werkwijze daarvan (ECB/2014/16).
  7. Het betreft 984,5 vaste en 89 langlopende contracten.
  8. Dit zijn organisatieonderdelen van de ECB, zoals IT, HR, begrotingen, juridische zaken, statistieken, communicatie en administratie die hun diensten zowel aan het bankentoezicht als aan de andere functies van de ECB verlenen.
  9. Korte contracten kennen een looptijd van maximaal een jaar en verlenging is slechts mogelijk tot dat maximum van één jaar. Korte contracten dienen meestal om de ECB de flexibiliteit te geven om op dringende, tijdelijke behoeften aan personeel te kunnen inspelen.
  10. Dit getal valt uiteen in 125 vaste aanstellingen en 35 tijdelijke contracten. De nieuwe functies zijn voor 24% tijdelijke i.p.v. vaste contracten, veel meer dan de 8% bij het huidige goedgekeurde personeelsbestand. Er werd toestemming verleend voor 43 extra functies bij de gemeenschappelijke diensten (29 vaste en 14 tijdelijke).
  11. Besluit ECB/2014/39 bevat ook bepalingen over organisatorische aspecten.
  12. FINREP (FINancial REPorting) en COREP (COmmon REPorting) maken deel uit van de technische uitvoeringsnormen van de EBA. FINREP heeft betrekking op het verzamelen van financiële informatie van bankinstellingen met behulp van een gestandaardiseerd opgestelde jaarrekening (balans, winst-en-verliesrekening en gedetailleerde bijlagen). COREP heeft betrekking op het verzamelen, eveneens in gestandaardiseerde vorm, van informatie over de berekening van Pijler 1, d.w.z. gegevens over eigen vermogen, aftrekkingen (krediet-, markt- en operationeel risico) en grote blootstellingen.
  13. Ingesteld krachtens Verordening ECB/2014/26 teneinde de scheiding tussen de taken van het monetair beleid en de toezichtstaken te waarborgen, zoals bepaald in artikel 25, lid 5, van de GTM-Verordening.
  14. Bij de beoordeling van de belangrijkste risico's waaraan kredietinstellingen blootstaan, werkt het ECB-Bankentoezicht nauw samen met de NBA's. Het bouwt daarbij voort op de input van de JST's, de andere functies binnen de ECB en het ESRB (European Systemic Risk Board, Europees Comité voor Systeemrisico’s).
  15. Dit was het geval bij Eurobank en de National Bank of Greece en is al besproken op blz. 10 van het “Aggregate Report on the Comprehensive Assessment”.
  16. Dit was het geval bij Dexia en is al besproken op blz. 10 van het “Aggregate Report on the Comprehensive Assessment”.
  17. Dit was het geval bij Nova Ljubljanska Banka en Nova Kreditna Banka Maribor. Bij beide banken bleek uit de winst vóór voorzieningen dat zij in staat waren hun kostenbasis te herstructureren.
  18. Zie S. Steffen, "Capital shortfalls in SSM banks: How much progress has been made?". Paper geschreven op verzoek van de Commissie Economische en Monetaire Zaken van het Europees Parlement, oktober 2015.
  19. Sberbank Europe AG, VTB Bank (Austria) AG en Banque Degroof S.A. maakten geen deel uit van de alomvattende beoordeling van 2014, omdat op het moment dat de lijst met deelnemende banken werd opgesteld, het criterium op grond waarvan zij uiteindelijk als belangrijk werden aangemerkt (aanzienlijke grensoverschrijdende activa en passiva) nog niet definitief in het juridisch kader was vastgelegd. Unicredit Slovenia maakte er geen deel van uit, omdat het toen nog niet als de op twee grootste kredietinstelling van Slovenië was aangemerkt. Novo Banco SA bestond bij het begin van de alomvattende beoordeling in 2014 nog niet als entiteit. Deze is pas opgericht in de loop van 2014, in het kader van de afwikkelingsmaatregelen voor de Banco Espírito Santo.
  20. In het ongunstige scenario was een reeks macrofinanciële risico's verwerkt, waaronder een wereldwijde stijging van de obligatierendementen, een verdere verslechtering van de kredietkwaliteit in kwetsbare landen, stagnerende beleidshervormingen en onvoldoende balansherstel, waardoor de banken zich niet langer tegen betaalbare tarieven via de markt konden financieren.
  21. Guidelines on common procedures and methodologies for the supervisory review and evaluation process (SREP) (EBA/GL/2014/13), EBA, 19 december 2014.
  22. Pijler 2 heeft betrekking op de kapitaaleisen die op grond van de uitkomsten van de SREP door de bevoegde toezichthouder worden opgelegd. Ze komen boven op de minimumkapitaaleisen.
  23. Om een gelijk speelveld voor alle banken binnen het SSM te bevorderen, wordt bij de SREP-beslissingen inzake de gefaseerde invoering van de kapitaalconserveringsbuffer rekening gehouden met verschillen tussen de SSM-landen.
  24. De direct onder toezicht van de ECB staande bankgroepen worden in vijf clusters onderverdeeld, van cluster 1, de grootste instellingen, tot cluster 5, de kleinste. Onder het genoemde aantal van 118 belangrijke instellingen vallen niet de belangrijke instellingen die dochter zijn van een grotere moeder binnen het SSM (zo tellen Deutsche Bank AG en Deutsche Bank Malta in de tabel als één).
  25. De belangrijke instellingen die op dat moment werden afgewikkeld of die zeer specifieke bedrijfsmodellen hadden, zijn van het themaonderzoek uitgesloten.
  26. National Institute of Standards and Technology – het Engelstalige kader (12 februari 2014) is te downloaden op: http://www.nist.gov/cyberframework/upload/cybersecurity-framework-021214-final.pdf
  27. Het prioriteringskader voor de minder belangrijke instellingen wordt verderop in dit hoofdstuk besproken.
  28. Op geconsolideerd niveau.
  29. Met inbegrip van een beperkt aantal verzoeken inzake additionele bestuursfuncties (18).
  30. Deze 2.000 autorisatieprocedures waren vervat in 921 rechtshandelingen van de ECB (zie Figuur 1 in paragraaf 1.2). Een aantal rechtshandelingen omvat meer dan één autorisatieprocedure, zoals geschiktheidsbeoordelingen van diverse leden van de bestuursorganen van dezelfde belangrijke instelling en de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen in diverse dochterondernemingen als gevolg van één transactie.
  31. Foutieve en ingetrokken procedures betreffen alle procedures die de NBA's formeel hebben ingediend maar die om diverse redenen vóór de afronding op hun verzoek zijn beëindigd. Mogelijke redenen voor intrekking zijn onder andere: (i) foutieve keuze van procedure; (ii) intrekking door aanvrager; (iii) afronding is bevoegdheid van NBA (d.w.z. afwijzingsbesluit op een aanvraag); en (iv) keuze voor andere oplossing (met name wanneer de procedure betrekking heeft op een voorgenomen afwikkeling).
  32. Opmerking: Het jaar 2014 betreft slechts november en december. Daarnaast was 15 januari 2015 de afgrenzingsdatum voor 2014, zodat er van een beperkte dubbeltelling sprake is voor de cijfers van 2014 en 2015.
  33. Voor de lidstaten die een termijn hanteren is circa 10% van de deskundigheidsbesluiten niet binnen de in de nationale wetgeving gestelde termijn genomen.
  34. Besluit van de Europese Centrale Bank van 31 januari 2014 betreffende de nauwe samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten van deelnemende lidstaten die niet de euro als munt hebben (ECB/2014/5)
  35. Deze landen vormen een subgroep binnen de 29 jurisdicties met een financiële sector die het IMF systeemrelevant acht en waarvoor het Financial System Stability Assessment in het kader van het FSAP een verplicht onderdeel vormt van het artikel IV-toezicht door het IMF.
  36. Finalising post-crisis reforms: an update, A report to G20 Leaders, BCBS, november 2015, beschikbaar op: https://www.bis.org/bcbs/publ/d344.pdf
  37. Er bestaat geen bindende definitie van keuzemogelijkheden of nationale manoeuvreerruimte. Volgens het overzicht van de EBA heeft een 'keuzemogelijkheid' betrekking op een situatie waarin bevoegde autoriteiten of lidstaten mogen kiezen hoe zij een specifieke bepaling naleven, waarbij zij de keus hebben uit een reeks alternatieven die in de EU-wetgeving is opgenomen. 'Nationale manoeuvreerruimte' betreft een situatie waarin bevoegde autoriteiten of lidstaten kunnen kiezen of zij een specifieke bepaling wel of niet toepassen.
  38. Dit bedrag omvat zowel overgangs-OND's als andere overgangsbepalingen.
  39. Voor de berekening wordt een gewogen gemiddelde gehanteerd.
  40. Nationale regelgeving dient te worden beschouwd als de minimale snelheid waarmee banken overgangsbepalingen dienen uit te faseren. Zelfs binnen een land hebben banken dus soms enige vrijheid van handelen inzake de wijze waarop zij de overgangsbepalingen toepassen.
  41. Gedelegeerde Verordening van de Commissie (EU) 2015/61 van 10 oktober 2014 over het liquiditeitsdekkingsvereiste.
  42. De vijf resterende keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimten zijn buiten de ontwerprechtsinstrumenten gelaten, omdat de ECB deze niet uitoefent.
  43. De bepalingen waarvoor nog additionele werkzaamheden dienen te worden verricht, zijn opgenomen in Section III van de ECB Guide on Options and Discretions.
  44. Besluit (EU) 2015/727 van de Europese Centrale Bank van 10 april 2015 betreffende het totale bedrag van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht voor de eerste vergoedingsperiode en voor 2015 (ECB/2015/17)
  45. Artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1163/2014 van de Europese Centrale Bank van 22 oktober 2014 betreffende een vergoeding voor toezicht (ECB/2014/41).
  46. Voor de kleinste belangrijke banken, met totale activa van minder dan € 10 miljard, wordt de minimumvergoedingscomponent gehalveerd.
Klokkenluiders